SRU-HvJ-1997-2

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-378
  • Uitspraakdatum 06 juni 1997
  • Publicatiedatum 25 maart 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Ambtenaren recht. Nietig verklaren. Plichtsverzuim.
    Het is dermate laakbaar dat oplichting wordt gepleegd door een wetsdienaar, zoals een politieman wel eens wordt aangeduid, dit rechtvaardigt dat de verzoeker uit de politiedienst wordt verwijderd; het levert ernstig plichtsverzuim op. De verzoeker werd op grond van artikel 66 lid 1 en 2 sub a van de Personeelswet van rechtswege geschorst. Het Hof is van mening dat de beschikking NIETIG moet worden verklaard, en hem, verzoeker, een passende tuchtstraf moet worden op gelegd.

Uitspraak

A – 378.

[verzoeker], wonende te [district] ten deze domicilie kiezende te Paramaribo aan de Grote Combeweg no.25-27, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.R.U.F.TRUIDEMAN, advokaat,

verzoeker,

t e g e n

DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name het Ministerie van Justitie en Politie, ten deze vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname te diens Parkette aan de Gravenstraat nr.3 te Paramaribo, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.A.R.BAARH, advokaat,

verweerder,

De President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken;

Gehoord partijen;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat [verzoeker] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:

1. Verzoeker wenst de navolgende rechtsvordering in te stellen tegen: DE STAAT SURINAME, (rechtspersoon), met name het Ministerie van Justitie en Politie, ten deze vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie in Suriname , te diens Parkette aan de Gravenstraat nr.3 te Paramaribo, gedaagde;

2. Verzoeker is ambtenaar in de zin van de Personeelswet (Persoonsnummer [nummer 1]). Verzoeker is namelijk in dienst van gedaagde (lees:’verweerder’) en hij diende laatstelijk in vaste dienst in de rang van agent van politie 2e klasse bij het Korps Politie Suriname van het Ministerie van Justitie en Politie onder toekenning van een bezoldiging van Sf.2170,– per maand;

3. Verzoeker werd op 30 april 1993 in verzekering gesteld en op 2 december 1993 werd verzoeker veroordeeld door de Kantonrechter in het Tweede Kanton tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk. Proeftijd van 3 jaar. Met als bijzondere voorwaarde, dat indien de verdachte binnen de proeftijd zich schuldig maakt aan een strafbaar feit hij uit de dienst zal worden ontzet;

4. Verzoeker is nimmer buiten functie gesteld en ook is verzoeker nimmer in de gelegenheid gesteld om zichzelf te verweren. Ook ontkent en betwist verzoeker als zou hij (van rechtswege) zijn geschorst. In ieder geval heeft verzoeker nimmer een schorsingbeschikking ontvangen en ook al zou verzoeker zijn geschorst – quod non est – dan moet die schorsing ergens in het jaar 1994 reeds zijn geexpireerd;

5. Op 10 februari 1997 ontvangt verzoeker van gedaagde (lees:’verweerder’) een beschikking de dato 18 november 1996 K.A.[nummer 2], welke beschikking hierbij in fotokopie wordt overgelegd met het verzoek de inhoud daarvan hier als letterlijk herhaald en geinsereerd te willen beschouwen. Verzoeker heeft zijn vordering aldus tijdig ingesteld en is dus ontvankelijk in zijn rechtsvordering;

6. De bovenaangehaalde beschikking is echter niet correct in de eerste overweging, waar wordt gesteld als zou verzoeker op grond van artikel 66 lid 1 en 2 sub a van de Personeelswet van rechtswege zijn geschorst. Immers kan verzoeker niet op grond van beide artikelen worden geschorst, temeer waar de schorsing o.g.v. lid 1 en lid 2 sub a verschillend eindigen. Dit is ook van belang i.v.m. de aanspraken van verzoeker op zijn salaris gedurende de schorsing. Verzoeker is echter van mening, dat hij nimmer conform de wet is geschorst;

7. Verzoeker is verder van mening, dat artikel 61 van de Personeelswet een LIMITATIEVE opsomming geeft van de tuchtstraffen en dat de tuchtstraf zoals die is opgelegd aan verzoeker in de beschikking van 18 november 1996 K.A.[nummer 2] elke rechtsgrond mist c.q. niet op de wet is gebaseerd;

8. Verzoeker is ook van oordeel, dat het een en ander niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst en de gevolgen van het plichtsverzuim en de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan;

9. Op basis van het bepaalde in artikel 79 en 80 van de Personeelswet wenst verzoeker dan ook nietig verklaring van de beschikking van de Minister van Justitie en Politie de dato 18 november 1996 K.A.[nummer 2] casu quo toepassing van artikel 82 lid 4 van de Personeelswet door het Hof van Justitie; Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd: dat bij vonnis:

PRIMAIR:

NIETIG zal worden verklaard de beschikking van de Minister van Justitie en Politie de dato 18 november 1996 K.A.[nummer 2] wegens strijd met artikel 61 van de Personeelswet;

SUBSIDIAIR:

Op basis van het bepaalde in artikel 82 lid 4 van de Personeelswet een naar het oordeel van het Hof passende tuchtstraf zal worden bepaald ten aanzien van verzoeker;

Overwegende, dat van de Staat Suriname binnen de wettelijk gestelde termijn geen verweerschrift ter Griffie is binnen gekomen;

Overwegende, dat ingevolge’s Hofs beschikking van 5 mei 1997 in Raadkamer zijn verschenen, verzoeker in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde, advokaat Mr.R.U.F.TRUIDEMAN, Mr.A.R.BAARH, gemachtigde van verweerder en Mevr.K.Hussainali-Mathoera, Hoofd-Inspecteur van Politie namens verweerder, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte hier als ingelast te beschouwen proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat partijen hierna vonnis hebben gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk was bepaald op 20 juni 1997, doch bij vervroeging op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat verzoeker tijdig het Hof als Ambtenarengerecht heeft geadieerd met zijn verzoek, de beschikking, de beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 18 november 1996 K.A.[nummer 2], waarbij verzoeker werd ontheven als agent van politie 2e klasse en hem aan te stellen in de rang van stafambtenaar B 2e klasse, met behoud van zijn bezoldiging, als door hem genoten wordende, NIETIG TE VERKLAREN, en hem, verzoeker, een naar het oordeel van het Hof passende tuchtstraf op te leggen;

Overwegende, dat verzoeker als agent van politie werd veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de periode van 30 april 1993 tot en met 26 augustus 1993 voorlopig in verzekerde bewaring doorgebracht, wegens OPLICHTING, welk feit, naar ’s Hoven oordeel, dermate laakbaar is, dat dit, gepleegd door een ”wetsdienaar”, zoals een politieman wel eens wordt aangeduid, alleszins rechtvaardigt, dat verzoeker uit de politiedienst wordt verwijderd;

– dat s’ Ministers voormelde beschikking danook TERECHT is gegeven, als zijnde in overeenstemming met de ernst van het door verzoeker gepleegde plichtsverzuim;

– dat desalniettemin verzoeker -overigens terecht- niet voor salarisachteruitgang in aanmerking is gebracht;

– dat verzoekers vordering(en) hem danook als ongegrond zal (zullen) worden afgewezen;

Gezien de betrekkelijke Wetsartikelen;

RECHTDOENDE IN AMBTENAREN ZAKEN:

Wijst verzoekers vordering(en) af;

Aldus gewezen door de heren: Mr.R.E.Th.OOSTERLING, President, Mr.J.R.VON NIESEWAND, Vice-President en Mr.K.PULTOO, Lid en door de President BIJ VERVROEGING uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 6 juni 1997, in tegenwoordigheid van Mr.Drs.C.C.L.A.VALSTEIN-MONTNOR, fungerend-Griffier.

Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door zijn gemachtigde advokaat, Mr.R.U.F.TRUIDEMAN en verweerder vertegenwoordigd door advokaat Mr.H.E.STRUIKEN namens zijn gemachtigde advokaat Mr.A.R.BAARH, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.