SRU-HvJ-1997-5

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-13709
  • Uitspraakdatum 06 juni 1997
  • Publicatiedatum 26 maart 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Zakenrecht. Eigendom. Verjaring.
    Allodiale eigendom is (nog) niet geconverteerd in het Burgerlijk Wetboek, (zie Quintus Bosz, Drie Eeuwen Grondpolitiek, 1980, p.181); Het recht van allodiale eigendom en erfelijk bezit is niet gelijk met de volle en vrije eigendom. Er is in casu geen sprake van het zakelijk recht van eigendom, als omschreven in artikel 575 jo artikel 625 van het Burgerlijk Wetboek, zodat de bepalingen omtrent de verjaring in het Burgerlijk Wetboek als wijze van eigendomsverkrijging niet toepasselijk zijn. Het bezit van de voorganger van appellant kan slechts bij het zijne worden gevoegd, indien er een verband rechtens bestaat, m.a.w. indien afstand van de zaak door de vorige bezitter op de volgende, een overgang van dat bezit van de één op de ander heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

GENERALE ROL NO.13709.

[appellant], wonende aan [adres] in [district], ten deze domicilie kiezende aan de Gravenstraat no.122 A beneden, ten kantore van Mr.B.G.BECKLES, advokaat,

appellant,

t e g e n

Mr.ROBBY GERHARDUS RODRIGUES, Notaris, kantoorhoudende aan de Grote Hofstraat no.7 beneden te Paramaribo, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over [persoon 1], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.F.KRUISLAND, advokaat,

geintimeerde q.q.,

De President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien s’Hofs interlocutoir vonnis van 7 maart 1997 tussen partijen gewezen en uitgesproken;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in s’Hofs voormeld vonnis is overwogen en beslist en voorts;

Overwegende, dat ter voldoening aan voormeld vonnis de gemachtigde van appellant de door het Hof verlangde beschikking en grondbrief heeft overgelegd, hebbende hij tevens produkties overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat nadat de gemachtigde van geintimeerde een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating produkties had genomen, advokaat Mr.H.Struiken namens advokaat Mr.B.BECKLES vonnis heeft gevraagd, waarvan de uitspraak werd bepaald op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat het Hof volhardt bij het tussenvonnis van 7 maart 1997 en hetgeen dienaangaande is overwogen;

Overwegende, dat appellant, ter voldoening aan gemeld tussenvonnis, in het onderhavige geding heeft gebracht, behalve de van hem verlangde bescheiden ook nog een hypothecair uittreksel d.d. 2 maart 1997, waaruit blijkt van een woonerf groot 1046,9950 m5, gelegen te [plaats] in [district] en bekend als [nummer 1], in allodiale eigendom en erfelijk bezit uitgegeven aan [persoon 2];

Overwegende, dat deze vorm van allodiale eigendom (nog) niet geconverteerd is in het Burgerlijk Wetboek, (zie Quintus Bosz, Drie Eeuwen Grondpolitiek, 1980, p.181); – eigendom -;

Overwegende, dat voormeld recht van allodiale eigendom en erfelijk bezit van [persoon 2] dan ook niet gelijk stond en staat met de volle en vrije eigendom;

Overwegende, dat toewijzing van appellant zijn vordering dan ook geheel afstuit op het bovenoverwogene, zijnde immers naar geintimeerde terecht heeft gesteld, in casu geen sprake van het zakelijk recht van eigendom, als omschreven in artikel 575 jo artikel 625 van het Burgerlijk Wetboek, zodat de bepalingen omtrent de verjaring in het Burgerlijk Wetboek als wijze van eigendomsverkrijging in casu toepassing missen;

Overwegende, dat aan het zojuist overwogene niet afdoet dat van overschrijving van de beschikking van de Minister van Natuurlijke Hulpbronnen d.d. 24 maart 1983,

[nummer 2], waarbij het recht van allodiale eigendom en erfelijk bezit aan [persoon 2] is uitgegeven, blijkt;

Overwegende, dat ook al zou het recht van allodiale eigendom en erfelijk bezit van [persoon 2] gelijk staan met de volle en vrije eigendom, dan nog zou dat niet leiden niet toewijzing van appellant zijn vordering en wel op grond van het hierondervolgende;

– dat appellant met een beroep op artikel 1979 Burgerlijk Wetboek heeft aangevoerd, dat hij rechtens de jaren gedurende welke zijn rechtsvoorgangers bezitsdaden op het litigieuze onroerend goed hebben uitgeoefend, bij de jaren van zijn bezit als eigenaar kon toevoegen voor een geldig beroep op verkrijgende verjaring, zijnde meer dan negentig jaren bezitsdaden als eigenaren door hem en zijn rechtsvoorgangers op het litigieuze onroerend goed uitgeoefend, zodat thans blijkt dat de voorgeschreven wettelijke termijn van dertig jaren voor een beroep op verjaring reeds lang is verkregen;

– dat opgemerkt zij, dat men het bezit van zijn voorganger slechts dan bij het zijne kan voegen, indien er een verband rechtens bestaat, m.a.w. indien afstand van de zaak door de vorige bezitter op de volgende, een overgang van dat bezit van de één op de ander heeft plaatsgevonden;

– dat appellant geen feiten heeft gesteld of doen blijken waaruit zodanig verband zou blijken;

Overwegende, dat appellant zijn vordering dan ook terecht met een niet-ontvankelijkheid is begroet;

– dat bespreking van tegen het beroepen vonnis ontwikkelde grieven als niet (langer) relevant in het midden latend, gemeld vonnis-zij het onder aanvulling en verbetering van gronden – behoort te worden bevestigd;

Gezien de betrekkelijke artikelen;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:

Bevestigt onder aanvulling en verbetering van gronden het vonnis op 16 mei 1995 door de Kantonrechter in het Derde Kanton tussen partijen gewezen en uitgesproken waarvan beroep:

Veroordeelt appellant in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van geintimeerde q.q. gevallen en begroot op f…………..

met inbegrip van het door het Hof aan zijn advokaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van f.3.000,–;

Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van appellant eveneens op f.3.000,–;

Aldus gewezen door de heren: Mr.R.E.Th.OOSTERLING, President, Mr.J.R.VON NIESEWAND, Vice-President en Mr.K.PULTOO, Lid en door de President uitgesproken ter openbare te­rechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 6 JUNI 1997, in tegenwoordigheid van Mr.Drs.C.C.L.A.VALSTEIN-MONTNOR, fungerend-Griffier.

Partijen, appellant vertegenwoordigd door advo­kaat, Mr.H.E.STRUIKEN namens zijn gemachtigde advokaat, Mr.B.BECKLES en geintimeerde vertegenwoor­digd door advo­kaat, Mr.H.LIM A PO namens zijn gemachtigde advokaat, Mr.F.KRUISLAND zijn bij de uitspraak ter te­rechtzit­ting verschenen.