SRU-HvJ-1997-6

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-13588
  • Uitspraakdatum 21 november 1997
  • Publicatiedatum 26 maart 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Verbintenissenrecht. Geen juridische levering.
    De Kantonrechter heeft in eerste aanleg bij vonnis de gedaagde veroordeeld mede te werken aan de juridi-sche levering van een perceelland.

    Het Hof is van mening dat in rechte niet is komen vast te staan de ten rekeste gestelde overeenkomst, van koop en verkoop, waarvan geïntimeerde om nakoming, met name juridische levering door appellante aan hem, geïnti¬meerde, vraagt.

    Hierdoor dient geïntimeerde zijn oorspronkelijke vordering onder vernietiging van het beroepen vonnis, hem alsnog als onbewezen te worden, ontzegd.

    Al zou geïntimeerde het van hem verlangde bewijs hebben geleverd, -quod non- dan nog zou bevestiging van het beroepen vonnis niet kunnen volgen nu appellante, naar blijkt uit het zijdens haar in het geding gebracht, niet door geïntimeerde betwist hypothecair-uittreksel, waaruit blijkt dat het litigieuze perceelland op 30 augustus 1988 is ver-kocht, waardoor de koper het eigendoms¬recht daarop verwierf.

Uitspraak

H.M.

GENERALE ROL NO: 13588.

DE NAAMLOZE VENNOOTSCHAP CULTUUR ONDERNEMING ”CLEVIA”, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo, voor wie als gemach­tigde op­treedt, Mr.G.GANGARAM PANDAY, advo­kaat,

appellante,

t e g e n

[geintimeerde], wonende te [district 1] aan [adres] te [plaats], voor wie als ge­machtigde optreedt, Mr.E.J.BRUMA, advokaat,

geinti­meerde,

De Vice-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken van het Geding waaronder:

1. de in afschrift overgelegde vonnissen van de Kanton­rechter in het Eerste Kanton respectievelijk van 28 augustus 1990 en 12 januari 1993 tussen partijen gewe­zen;

2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 20 januari 1993, waaruit blijkt van het instel­len van hoger beroep;

Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advokaten;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [naam 1] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daar­bij stellende:

1. dat eiser de navolgende vordering wenst in te stellen tegen DE NAAMLOZE VENNOOTSCHAP CULTUUR ONDERNE­MING ”CLEVIA”, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhou­dende te Paramaribo aan de Anton Dragtenweg no.63 te Paramaribo;

2. dat op 14 september 1961 eiser door tussenkomst van de toenmalige gemachtigde van gedaagde de heer [naam 1], van de gedaagde heeft gekocht, gelijk de gedaagde aan eiser heeft verkocht een perceelland gelegen aan het Middenpad van [plaats] in [district 2], thans [district 1] en bekend op de kaart van de landmeter in Suriname F.Emanuels d.d 1982, welke kaart is vervaardigd naar de verzamelkaart van de landmeter A.E.Calor d.d. 28 januari 1958, met de letters ABCD en het nummer 158 van de voormalige [plantage];

3. dat de koopsom van voormeld perceel heeft bedragen Sf.1.300,–, welke koopsom blijkens hierbij overgelegde kwitantie d.d 11 november 1965 door eiser aan de ge­daagde is voldaan, terwijl ook de overdrachtskosten en de kosten voor het maken van de landmeterskaart reeds eerder waren betaald, gelijk blijken kan uit de hierbij overgelegde kwitantie van 22 juli 1960;

4. dat door het overlijden van de gemachtigde [naam 1] de juridische levering van het perceel aan eiser niet heeft plaatsgevonden en de gedaagde ondanks aanma­ningen in der minne geweigerd heeft en nog steeds weigert om het door eiser gekocht perceel notarieel te leveren;

5. dat eiser daarom verplicht is de tussenkomst van de Kantonrechter in te roepen om de juridische leve­ring door de gedaagde te doen plaatsvinden;

Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd:

dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de gedaag­de zal worden veroordeeld om binnen een week na beteke­ning van het ten deze te wijzen vonnis mede te werken aan de juridische levering van het perceelland gelegen aan het Middenpad van [plaats] in [district 2], thans [district 1], groot 1.11155 ha, aangeduid met de letters ABCD en bekend als no.158 op de kaart van de landmeter F.Emanuels d.d. 25 maart 1982, vervaardigd naar de verzamelkaart van de landmeter A.E.Calor d.d. 28 januari 1958, zoals overeengekomen, met veroordeling van gedaagde om bij niet voldoening aan het vonnis een dwangsom te betalen van f.1.000,–voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan voormelde veroordeling te voldoen, kosten rechtens;

Overwegende, dat DE NAAMLOZE VENNOOTSCHAP CULTUUR ONDERNEMING ”CLEVIA” als ge­daagde partij in eerste aanleg bij conclu­sie van antwoord welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd;

dat eiser in zijn vordering niet – ontvankelijk zal worden verklaard, althans dat deze hem zal worden ontzegd alszijnde ongegrond en onbewezen, Kosten rech­tens;

Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclu­sies van repliek en dupliek haar stellingen nader hebben toege­licht en verdedigd, waarna de Kantonrechter bij vonnis van 28 augustus 1990 op de daarin opge­nomen gronden:

Eiser heeft toegelaten, hem ambtshalve heeft bevolen om door alle middelen rechtens meer speciaal door getuigen te bewijzen:

”hetgeen is gesteld in het 2e tot en met 5e suste­nu van het inleidend rekest”.

Overwegende, dat eiser in de enquête twee getuigen heeft doen horen, die hebben verklaard gelijk in het daarvan door Ons hier als ingelast te beschouwen pro­ces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat ten dage voor beraad voortzetting enquête bepaald, eiser een datum heeft gevraagd voor een te houden enquête;

Overwegende, dat ten dage voor enquête zijdens eiser bepaald, er twee getuigen zijn gehoord, die hebben verklaard eveneens gelijk in het daarvan door Ons hier als ingelast te beschouwen proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat ten dage voor enquête zijdens gedaagde peremptoir bepaald er geen getuigen zijn gehoord;

Overwegende, dat ten dage voor conclusie na en­quête zijdens eiser bepaald, diens gemachtigde een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie heeft genomen;

Overwegende, dat ten dage voor uitlating zijdens gedaagde peremptoir bepaald diens gemachtigde een schriftelijke conclusie heeft genomen;

Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis van 12 januari 1993 op de daarin opgenomen gronden:

Gedaagde heeft veroordeeld om binnen een maand na betekening van dit vonnis mede te werken aan de juridi­sche levering van het perceelland gelegen aan het Middenpad van [plaats] in [district 2], thans [district 1], groot 1.11155 ha., aangeduid met de letters ABCD en bekend als no.158 op de kaart van de landmeter F.Emanuels d.d. 25 maart 1982, vervaardigd naar de verzamelkaart van de landmeter A.E.Calor d.d. 28 janua­ri 1958.

Gedaagde heeft veroordeeld om ten titel van dwang­som aan eiser te betalen de som van f.1.000,– (EENDUI­ZEND GULDEN) voor iedere dag dat zij ingebreke blijft aan voormelde veroordeling te voldoen;

Gedaagde heeft veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van eiser gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op f.74,25,– (VIER EN ZEVENTIG 25/100 GULDEN);

Overwegende, dat blijkens hogervermeld pro­ces-verbaal DE NAAMLOZE VENNOOTSCHAP CULTUUR ONDERNEMING ”CLEVIA” in hoger beroep is gekomen van voor­meld eind­vonnis van 12 januari 1993;

Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder R.Kappel van 25 oktober 1995 aan geintimeerde aan­zeg­ging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aange­zegd;

Overwegende, dat de advokaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toege­licht en verdedigd, waarna partijen vonnis hebben gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk was bepaald op 4 juli 1997, doch nader op heden

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat appellante in haar eerste grief de Kantonrechter verwijt ten onrechte te hebben overwo­gen dat uit de verklaringen van de aan de zijde van geïntimeerde gehoorde getuigen in onderling verband en samenhang beschouwd, laatstgenoemde geslaagd is in het hem opgedragen bewijs;

Overwegende, dat het Hof deze grief gegrond acht, blijkende immers het van geïntimeerde verlangde bewijs niet uit de op zijn verzoek gehoorde getuigen;

Overwegende, dat met name uit de getuigenverkla­ringen geenszins valt te putten het bewijs van het feit, dat geïntimeerde op 24 september 1961, voor het bedrag van Sf.1.300,– van appellante heeft gekocht het in het 2e ”dat” van het verzoekschrift omschreven perceelland;

Overwegende, dat nu in rechte niet is komen vast te staan de ten rekeste gestelde overeenkomst van koop en verkoop waarvan geïntimeerde om nakoming, met name juridische levering door appellante aan hem, geïnti­meerde, vraagt, dient geïntimeerdes oorspronkelijke vordering onder vernietiging van het beroepen vonnis, hem alsnog als onbewezen te worden, ontzegd;

Overwegende, dat, ook al zou geïntimeerde het van hem verlangde bewijs hebben geleverd, -quod non- dan nog zou bevestiging van het beroepen vonnis niet kunnen volgen nu appellante, naar blijkt uit het zijdens haar in het geding gebracht niet door geïntimeerde betwist hypothecair-uittreksel de dato 9 oktober 1988, het litigieuze perceelland op 30 augustus 1988 heeft ver­kocht aan [naam 2], die door over­schrijving ten Hypotheekkantore op 2 september 1988 in register C [nummer] van een af­schrift van de akte, voor notaris Mr.C.R.Jadnanansingh verleden, het eigendoms­recht daarop verwierf;

Overwegende, dat aan het zojuist overwogene niet zou afdoen de omstandigheid dat appellante zich bewust in de onmogelijkheid zou hebben gesteld aan haar leve­ringsplicht jegens geïntimeerde te voldoen;

Overwegende, dat geïntimeerde de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van appellante gevallen, zal moeten dragen;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:

Vernietigt het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 12 januari 1993 gewezen vonnis, waarvan beroep;

EN OPNIEUW RECHTDOENDE:

Ontzegt geïntimeerde alsnog zijn oorspronkelijke vordering;

Veroordeelt hem in de kosten aan de zijde van appellante op de procedure in hoger beroep gevallen tot dusverre begroot op f.250,–;

Met inbegrip van het door het Hof aan haar advo­kaat voor het door haar gehouden pleidooi toegekende salaris van f.250,–;

Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van geïntimeerde eveneens op f.250,–;

Aldus gewezen door de heren: Mr.J.R.VON NIESEWAND, Vice-Presi­dent, Mr.P.G.WOLFF en Mr.K.PULTOO, Leden en door de Vice-President uitgesproken ter openba­re te­recht­zitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 21 NOVEMBER 1997, in tegenwoordigheid van Mevr.Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.

Partijen, appellante vertegenwoordigd door advo­kaat Mr.H.MUNGRA namens haar gemachtigde, advokaat Mr.G.GANGARAM PANDAY en geintimeerde vertegenwoor­digd door advo­kaat Mr.R.BALDEW namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.E.J.BRUMA, zijn bij de uit­spraak ter te­rechtzit­ting ver­schenen.