SRU-HvJ-1998-1

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-381
  • Uitspraakdatum 20 maart 1998
  • Publicatiedatum 27 maart 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Personeelswet.
    Artikel 69 lid 2 sub c van de personeelswet.
    Vordering tot vernietiging van Ontslag Resolutie.

    Verzoeker was directeur van een school en is ontslagen als ambtenaar in dienst van de staat. Verzoeker werd ontslagen op grond van onvoldoende waarborg tot betrouwbaarheid ingevolge artikel 69 lid 2 sub c van de Personeelswet. Verzoeker stelt dat de gronden van zijn ontslag ondeugdelijk zouden zijn. Verzoeker stelt dat gedaagde zich schuldig zou hebben gemaakt aan schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Verzoeker vordert vernietiging van de ontslagbeschikking van gedaagde. Gedaagde heeft daarop aangevoerd dat de grondslag van het ontslag van verzoeker namelijk “onvoldoende waarborgen voor betrouwbaarheid”, gestoeld was op het feit dat verzoeker een strafbaar feit had begaan en was gearresteerd waardoor hij geschorst was. Gedaagde ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

    Het Hof overweegt dat gelet op het feit dat verzoeker het strafbaar feit heeft erkent en aangezien niet gezegd kan worden dat bij de besluitvorming elk redelijk belang van verzoeker is veronachtzaamd, het verweer van gedaagde als juist dient te worden aangemerkt.

    Het Hof wijst de vordering van verzoeker af.

Uitspraak

H.M.

A – 381.

[verzoeker], wonende te [district], aan [adres], ten deze domicilie kiezende te Paramaribo, aan de Gravenstraat no.122a, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.S.MARICA, advo­kaat,

verzoeker,

t e g e n

DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name Het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling, ten deze vertegenwoordigd wordende door de heer Procureur-Gene­raal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhou­dende te zijne Parkette te Paramaribo aan de Graven­straat nr.3, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.Dr.­C.D.OOFT, advokaat,

verweerder,

De Fungerend-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken;

Gehoord partijen;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat [verzoeker] zich bij ver­zoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellen­de:

1. Verzoeker wenst de hiernavolgende vordering in te stellen tegen DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name Het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling, ten deze vertegenwoordigd wordende door de heer Procu­reur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende te zijne Parkette te Paramaribo aan de Gravenstraat nr.3, gedaagde;

2. Verzoeker is ambtenaar in vaste dienst in de zin van de Personeelswet en was laatstelijk te werk gesteld als direkteur van de eenvoudige Technische School;

3. Bij resolutie van de President van de Republiek Suriname d.d. 7 mei 1996, Bureau [nummer 1] is verzoeker ontslagen als ambtenaar in dienst van de Staat welk ontslag is ingegaan op 11 april 1997, zijnde deze dag de dag volgende op die, waarop het besluit hem ter kennis is gebracht. Verzoe­ker heeft vermeld besluit per aangetekend schrijven ontvangen op 10 april 1997 en overlegt deze ten proces­se met het verzoek de inhoud ervan als hier letterlijk herhaald en geinsereerd te willen beschouwen. Verzoeker acht het bedoeld besluit te zijnen opzichte vatbaar te zijn voor nietig verklaring en wel op de navolgende gronden.

a. Het bij voormelde resolutie genomen besluit grijpt in, in de rechten van verzoeker en derhalve niet had mogen worden genomen zonder hem in de gelegenheid te stellen zijn belangen te bepleiten bij de gedaagde.

In de overwegingen 5 tot en met 7 stelt de gedaagde dat de verzoeker in de gelegenheid werd gesteld om naar een andere betrekking om te zien, dat de verzoeker geen gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dat ver­zoeker tot 2 maal werd uitgenodigd voor een gesprek. Verzoeker ontkent met klem al het gestelde in de over­wegingen 5 tot en met 7 van voormelde resolutie. Ver­zoeker heeft in de Kort Geding zaak bekend onder A.R.N­o.960005 zelf gevraagd tot hervatting van zijn diensten in een funktie in overeenstemming met zijn opleiding en ervaring. Dit laatste werd hem echter door de Kanton­rechter geweigerd wegens geen recht hebben op arbeid, doch wel op zijn salaris en overige emolumenten. De gedaagde heeft geen gebruik willen maken van verzoekers diensten alstoen en thans ook niet ondanks het feit dat de verzoeker alstoen reeds zijn diensten aan de gedaag­de aanbood en thans nog steeds bereid is de bedongen arbeid voor de gedaagde te verrichten. Verzoeker is van oordeel dat de gedaagde hem niet kan verplichten om te zien naar een andere betrekking buiten het staatsappa­raat. Verzoeker die van huisuit leerkracht is, moet worden aangemerkt als te zijn een gespecialiseerde aangezien hij te werk was gesteld op een Technische School vanwege zijn genoten technische opleiding als leerkracht en aangezien alle technische scholen onder het regiem van de Staat vallen, is zulk een verplich­ting onredelijk bezwaarlijk. Dit klemt des te meer aangezien de schorsing van rechtswege per 9 februari 1990 is beëindigd en het dienstverband tussen verzoeker en de gedaagde per die zelfde datum is hervat en ver­zoeker niet de gelegenheid heeft gehad zijn werkzaamhe­den van weleer te hervatten;

b. Aan verzoeker is nooit de uitnodiging gedaan betrekkelijk een gesprek. De gedaagde heeft in de Kort Geding zaak zoals reeds aangehaald deze stelling niet eens summierlijk kunnen bewijzen. In de periode februa­ri 1990 tot en met juli 1994 heeft de gedaagde Stil gezeten en na de periode is de gedaagde overgegaan tot blokkering van verzoekers salaris. Dit onbehoorlijk bestuur als te zijn de gedragingen van de gedaagde kan in een rechtstaat als ten onzent niet worden getole­reerd aangezien deze gedraging rechtsonzekerheid schept voor verzoeker als ambtenaar en alle andere ambtenaren;

c. Nadat de Rechter in Kort Geding op 9 februari 1996 de gedaagde heeft veroordeeld om de verzoeker zijn salaris uit te betalen blijkt pas dat de verzoeker wegens het onvoldoende waarborgen voor betrouwbaarheid dient te worden ontslagen ingevolge artikel 69 lid 2 sub c van de personeelswet. Het heeft dus 7 jaren geduurd eer de gedaagde tot zulk een stelling is geko­men. Gelet op de lengte van de periode n.l.7 jaren is ook deze overweging onredelijk bezwaarlijk;

4. Verzoeker concludeert uit het vorenstaande dat de gronden van het besluit van de gedaagde om hem te ontslaan ondeugdelijk zijn en dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur. De litigieuze beschikking geen stand kan houden en derhalve dient te worden vernie­tigd. Dit laatste klemt des te meer nu de gedaagde in de Kort Geding zaak bekend onder A.R.No.97-1259 te kennen heeft gegeven verzoeker uit te betalen tot 14 april 1997 en hem voorheen geen verwijten zijn gemaakt, althans hem niet bekend waren;

5. Zoals de kaarten nu liggen zal verzoeker ingevolge de mededeling van de gedaagde in de zaak bekend onder A.R.No.97-1259 tot en met 14 april 1997 zijn salaris ontvangen en daarna niet meer. Dit laatste betekent dat de verzoeker schade zal lijden doordat de gedaagde zal nalaten die handelingen te verrichten waardoor aan hem zijn salaris niet zal worden uitbetaald totdat oprecht­matige wijze de dienst betrekking tussen partijen bestaande zal worden beëindigd. Ook deze gedraging van de gedaagde is onbehoorlijk bestuur, aangezien geen gronden aanwezig zijn;

6. Verzoeker is van oordeel dat hij op grond van al het vorenstaande meer speciaal vanwege het onbehoorlijk bestuur van de gedaagde en wel zodanig dat de gedaagde het heeft gepresteerd om aan de verzoeker uit te reiken een ongetekende en ongestempelde resolutie, recht en belang heeft bij een vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd:

dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

a. zal worden vernietigd, althans nietig zal worden verklaard de Resolutie van de President van de Repu­bliek Suriname d.d. 7 mei 1996, [nummer 1];

b. de gedaagde zal worden veroordeeld om die hande­lingen te verrichten waardoor aan de verzoeker alsnog zijn salaris met bijkomende emolumenten wordt uitbe­taald over de periode 15 april 1997 totdat op regelma­tige wijze de dienst betrekking tussen partijen be­staande zal zijn beëindigd, Kosten rechtens;

Overwegende, dat van DE STAAT SURINAME binnen de wettelijk gestelde termijn een verweerschrift ter Griffie is binnen gekomen, waarbij hij als verweer heeft aangevoerd:

1. Gedaagde ontkent en betwist alhetgeen verzoeker in zijn Inleidend Rekest naar voren heeft gebracht, voor zover niet woordelijk en uitdrukkelijk door hem (gedaa­gde) is erkend, onder aanbod van bewijs zijner stellin­gen door alle middelen rechtens, indien en voor zover de bewijslast op hem zou mogen rusten;

2. Gedaagde kan erkennen, dat verzoeker gewezen ambtenaar is, die bij Resolutie d.d. 7 mei 1996 [nummer 2] – door verzoeker eerder overgelegd ter kennisneming van Uw Hof van Justitie -, werd ontslagen. Dit ontslag is ook ingegaan op de dag dat het terzake diend afschrift van de Resolutie verzoeker bereikte via een aangetekend stuk, t.w. op 8 (acht) april 1997. Het ontslag is dus niet ingegaan op 11 april 1997, zoals verzoeker stelt in zijn 3de sustenu (1e alinea), maar op 8 april 1997.

Het bewijs van dit aangetekend stuk wordt hierbij ter kennisneming van Uw Hof gevoegd, met verzoek het­zelve als hier geinsereerd en van dit verweer deel uitmakende, te willen beschouwen;

Gedaagde wil echter opmerken, dat 3 maal toe door boden van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en van Onderwijs, het afschrift van deze Resolutie ten huize van verzoeker aan [adres] is gebracht, maar dat de bewoners steevast mededeelde, dat verzoeker daar niet langer woont. Het aangetekend stuk werd echter ook geadresseerd op [adres], en kwam goed terecht, omdat verzoeker wel aldaar zijn woon­plaats heeft;

3. Ten aanzien van de opmerking van verzoeker in zijn 6e sustenu, dat de Resolutie niet zou zijn getekend (ongetekend en ongestempeld), merkt gedaagde op, dat aan verzoeker een afschrift van de Resolutie is toege­zonden met vermelding dat de resolutie ”WAS GETEKEND”, door de PRESIDENT en mede-ondertekend, door de Minister van Onderwijs en Volksontwikkeling S.O.HIWAT;

4. Verzoeker stelt in zijn 2de sustenu Inleidend Rekest, dat hij ”laatstelijk” was aangesteld in dienst als Direkteur van de Eenvoudige Technische School. Dit is juist, met dien verstande dat onder ”laatstelijk” moet worden verstaan ”Voor het laatst”, en wel in het jaar 1989, toen hij op 12 december 1989, blijkens zijn personeelsdossier, door de Procureur-Generaal in verze­kering werd gesteld wegens o.a. verdenking van strafba­re handelingen ingevolge de artikelen Wetboek van Strafrecht 278 jo 72 en/of 386 jo. artikel 73, alsmede verdacht van valsheid in geschrifte, zoals blijkt uit de terzake gedane mededelingen van de Wnd.,Procureur-Generaal, Mevr.Mr.H.ROZENBLAD.

Na 12 december 1989 is verzoeker niet meer in dienst van de STAAT geweest. Hem werd de gelegenheid gegeven, i.p.v. te verschijnen voor de Strafrechter, wegens ”overtreding van een Economisch Delict”, te transigeren, nadat verzoeker schuld heeft bekend op het alsdan gemaakte terzake dienende formulier;

Het bevoegd gezag op het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling is vanaf 1989 met verzoeker in onderhandeling geweest om hem elders te werk te stel­len, dan binnen het onderwijs, waar vooral de handelin­gen die tot vervolging van verzoeker hebben geleid, verwijderen uit het onderwijs noodzakelijk maakten. Er is niet besloten terstond tot ontslag over te gaan wegens o.a.PLICHTSVERZUIM.

Verzoeker is daarenboven – op eigen verzoek – de vrijheid gelaten te werken naar plaatsing op het Minis­terie van Openbare Werken, waar hij, gelet op zijn ervaringen, goed te werk zou kunnen worden gezet. Daarom bleef het ontslag zo lang uit.

Het mocht niet baten. Verzoeker kwam niet terug, maar bleef enkele jaren zonder arbeid te verrichten zijn salaris met emolumenten toucheren, totdat zijdens het Ministerie zijn salaris werd geblokkeerd, echter zonder een daarvoor noodzakelijke beschikking (of besluit) te slaan en verzoeker daarvan in kennis te stellen.

In het Kort Geding Ar.97-1259, zelf door verzoeker aangehaald in zijn Inleidend Rekest, werd dit verzuim gecorrigeerd en kreeg verzoeker zijn salaris plus emolumenten met terugwerkende kracht tot 10 april 1997.

Partijen bereikten hierover ten overstaan van de Kortgedingrechter overeenstemming. De ingangsdatum van het inmiddels gegeven ontslag, stond op 8 april 1997;

Ook nu weer deed zich het probleem voor dat ver­zoeker op het [adres] nooit te vinden was, hoewel hij daar woonde en nog woont.

Het gevolg van deze onzekere toestand was onder meer, dat verzoeker tot tweemaal toe werd opgeroepen om over het ontslag en/of plaatsing in een andere dienst, te komen overleggen met het Ministerie van Onderwijs. Tot tweemaal toe werd een brief aan hem verzonden. Verzoeker verscheen geen van beide keren, met als resultaat o.a.:

a. dat verzoeker niet de gelegenheid kreeg een ver­weerschrift op te stellen;

b. dat over herplaatsing niet kon worden overlegd met verzoeker, die inmiddels naar algemeen bekend is, op de haven optreedt als INKLAARDER en dit werk regelmatig verricht voor importeurs.

Fotokopie van de 2 brieven, d.d. 13 oktober en 22 oktober 1993 worden hier ter kennisneming van Uw Hof van Justitie ingesloten, met verzoek, deze als in dit rekest geinsereerd te willen beschouwen. Op grond van dit bovenstaande, wordt dan ook door gedaagde tegenge­sproken, dat het aan de schuld van gedaagde zou liggen, of aan onbehoorlijk bestuur, dat het ontslag uiteinde­lijk toch moest worden, zoals het nu luidt. De motive­ring daarin is dan ook niet onjuist en geeft geen goede grond om dientengevolge, en zoals gevorderd door ver­zoeker, tot geheel of gedeeltelijke vernietiging door het Hof van Justitie over te gaan;

6. Anders dan verzoeker doet voorkomen werkt het ontslag niet terug en is de stopzetting van de uitbeta­ling van zijn salaris niet onrechtmatig, mede op grond waarvan de Kortgeding Rechter dan ook de vordering van verzoeker om aan werk geholpen te worden, heeft moeten afwijzen wegens – zoals verzoeker zelf meedeelt in zijn 3de sustenu, 3e alinea ”geen recht op arbeid”. Zijn salaris en emolumenten heeft verzoeker inmiddels ont­vangen, over de gehele periode waarin die waren geblok­keerd, tot de ingangsdatum van het ontslag;

7. Gedaagde kan erkennen, dat dát deel van de motive­ring van het ontslagbesluit, n.l.”onvoldoende waarbor­gen voor betrouwbaarheid” (zie 9de alinea van de ”OVER­WEGINGEN” en 3e sustenu Inleidend Rekest van verzoeker) niet zo daadkrachtig is om het ontslag te ondersteunen. Maar de niet altijd juridisch of administratiefrechte­lijk onderbouwde ambtenaren die voor de redaktie moeten zorgen, kwamen wel onder die indruk, gelet op het vergrijp van verzoeker op de Eenvoudige Technische School en daarna op de onbetrouwbaarheid van verzoeker, om de administratie in staat te stellen haar werk goed te doen.

Met het bekende plichtsverzuim kon worden vol­staan, een begrip dat, gelet op de in de Personeelswet bekende opvatting van plichtsverzuim, zonder meer in de plaats van het moeilijker te bewijzen ”onbetrouwbaar­heid” volledig – naar de mening van gedaagde – een eventuele onvoldragen – zijn van de motivering, kan vervangen. De overwegingen dragen overigens, ieder afzonderlijk en tesamen, wel het ontslag dat als tucht­straf aan verzoeker is opgelegd. Een tuchtstraf, waar verzoeker zich reeds bij had neergelegd, ten dage dat het Kort Geding werd beslecht ten overstaan van de Kortgedingrechter op 9 februari 1996;

8. Verzoeker is te laat met de indiening van zijn rekest op 9 april 1997. Verzoeker ontving zijn ontslag­besluit op 8 mei en heeft op 9 mei 1997 ter Griffie van het Hof van Justitie zijn rekest ingediend. Deze om­standigheid is grondslag voor het niet ontvankelijk verklaren door Uw Hof van Justitie van verzoeker, wegens strijd met de vorm- vereisten van de Personeels­wet;

9. Gedaagde spreekt ook ten stelligste tegen dat hij zich in de zaak van verzoeker schuldig zou hebben gemaakt aan schending van enig Beginsel van Behoorlijk Bestuur, c.q. aan enig onrechtmatige handeling. Nergens is door verzoeker geconcretiseerd, welk beginsel ge­schonden zou zijn, op grond waarvan onrechtmatig zou zijn gehandeld;

Overwegende, dat hij op deze gronden heeft gecon­cludeerd:

dat verzoeker op de grondslagen van dit verweer als hierboven weergegeven, hetzij niet ontvankelijk zal worden verklaard, hetzij de vordering niet zal worden toegewezen, wegens gebrek aan bewijs, wegens ongegrond­heid, althans wegens te vage aanduiding daarvan en in strijd met wet en recht;

Overwegende, dat ingevolge’s Hofs beschikking van 4 juli 1997 in Raadkamer zijn verschenen, verzoeker in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde advokaat Mr.S.Marica en advokaat Mr.Dr.C.D.Ooft, gemachtigde van verweerder, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen- proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat ten dage voor conclusie na gehou­den verhoor van partijen zijdens verzoeker bepaald, de gemachtigde van verzoeker een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie – onder overlegging van een produktie – heeft genomen;

Overwegende, dat de gemachtigde van verweerder hierna – onder overlegging van een produktie – een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating heeft genomen;

Overwegende, dat de gemachtigde van verzoeker vervolgens een eveneens – hier als geinsereerd aan te merken – schriftelijke conclusie tot uitlating produk­tie heeft genomen;

Overwegende, dat partijen tenslotte vonnis hebben gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk was bepaald op 23 januari 1998, doch nader op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat verzoeker op gronden in het inleidende verzoekschrift vermeld onder meer vordert:

dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

a. zal worden vernietigd, althans nietig zal worden verklaard de Resolutie van de President van de Repu­bliek Suriname d.d. 7 mei 1996, bureau [nummer 1];

b. de gedaagde zal worden veroordeeld om die hande­lingen te verrichten waardoor aan de eiser alsnog zijn salaris met bijkomende emolumenten wordt uitbetaald over de periode 15 april 1997 tot dat op regelmatige wijze de dienst betrekking tussen partijen bestaande zal zijn beëindigd, Kosten rechtens;

Overwegende, dat De Staat Suriname bij verweer­schrift onder meer heeft aangevoerd dat de grondslag van het gegeven ontslag namelijk ”onvoldoende waarbor­gen voor betrouwbaarheid”, dit motiverende gesteld heeft dat verzoeker een strafbaar feit had begaan en was gearresteerd waardoor hij geschorst was, voorts door het Ministerie van Onderwijs hem voorstellen zijn gedaan om elders te werk gesteld te worden vanwege het specifiek beroep dat verzoeker uitoefende, hij was n.l. leerkracht, zijn verdere handhaving door dit gebeuren in de weg stond.

Voorts verzoeker, hoewel hij nog steeds woonachtig is aan [adres], zich onvindbaar heeft gemaakt voor zijn werkgever;

Overwegende, dat het Hof van oordeel is, dat nu het strafbaar feit door verzoeker is erkend en hij niet gemotiveerd ontkent slecht contact met zijn werkgever te hebben gehad en aangezien niet gezegd kan worden dat bij de besluitvorming elk redelijk belang van verzoeker is veronachtzaamd, het door De Staat Suriname gevoerde verweer als juist gedaan dient te worden aangemerkt, zodat het Hof het gedane verzoek dient te weigeren;

RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:

Wijst verzoeker’s vorderingen af;

Aldus gewezen door de heren: Mr.A.C.VELDEMA, Fungerend-President, Mr.P.G.WOLFF en Mr.K.PULTOO, Leden en door de Fungerend-President uitgesproken ter openba­re terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 20 maart 1998, in tegenwoordigheid van Mr.A.CHARAN, Fungerend-Griffier.

Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advokaat Mr.K.BRANDON namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.S.MA­RICA en verweerder vertegenwoordigd door zijn gemach­tigde advokaat Mr.Dr.C.D.OOFT, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.