SRU-HvJ-1998-16

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-13988
  • Uitspraakdatum 20 november 1998
  • Publicatiedatum 28 maart 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Echtscheidingsrecht.
    Scheiding en deling van de huwelijksgemeenschap.
    Artikel 1 van het Decreet C-42 van 31 december 1980 (Exequaturregeling 1980).
    Artikel 10 van de Wet Algemene Bepalingen.

    Geïntimeerde heeft in eerste aanleg als eiser gevorderd dat appellante veroordeeld wordt om met hem over te gaan tot scheiding en deling van de huwelijksgemeenschap. De Kantonrechter heeft de vordering in eerste aanleg toegewezen.

    Het Hof overweegt dat appellante zich tegen toewijzing van de vordering heeft verzet en daartegen heeft aangevoerd dat geïntimeerde in het land zou moeten zijn voordat de beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, Nederland, waarbij partijen tevens bevolen is over te gaan tot scheiding en deling van de huwelijksgemeenschap kan worden uitgevoerd.

    Het Hof overweegt dat geïntimeerde verzuimd heeft om conform artikel 1 van het Decreet C-42 van 31 december 1980, bekend de Exequaturregeling 1980, houdende nadere wijziging van het Surinaams Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te voldoen aan de in dit decreet genoemde artikelen. Het Hof stelt dat geïntimeerde niet verplicht was tot de indiening van het verzoek tot afgifte van een verlof tot ten uitvoerlegging van de beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam met betrekking tot de daarin bevolen verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen.

    Het Hof overweegt dat het geïntimeerde vrij stond om hier te lande onderhavige vordering tot scheiding en deling tegen appellante in te stellen, aangezien het een onroerend goed betrof dat zich hier te lande bevond. Conform artikel 10 van de Wet Algemene Bepalingen geldt de Surinaamse wet zonder dat de regel “ne bis in idem” zich daartegen zou verzetten.

    Het Hof bevestigt het vonnis van de Kantonrechter.

Uitspraak

M.H.

GENERALE ROL:13988

[appellante], wonende aan [adres] te [woonplaats], voor wie als gemachtigde optreedt,Mr.M.R.CARRILHO, advocaat,

appellante

tegen

[geïntimeerde], wonende in Nederland, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.B.A.HALFHIDE,

geïntimeerde,

De Vice-President spreekt in deze zaak, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit;

het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien ’s Hofs interlocutoir vonnis van 8 mei 1998 tussen partijen gewezen en uitgesproken;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Verwijzende en overnemende hetgeen bereid in s’ Hofs voormeld vonnis is overwogen en beslist en voorts;

Overwegende, dat het door het Hof verlangde procesdossier bekend onder G.R.No.13964 is overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat de gemachtigden van partijen hierna – hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusies tot uitlating – over het overgelegd dossier hebben genomen;

Overwegende, dat partijen vervolgens vonnis hebben gevraagd, waarvan de uitspraak werd bepaald op heden;

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat, naar blijkt uit het procesdossier (G.R. No. 13964) door de Griffier van het Hof van Justitie in het onderhavige gebracht, na daartoe bij tussenvonnis van het Hof van Justitie d.d. 8 november 1998 te zijn gelast, het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, d.d. 28 november 1996 (A.R.No.93/6615), waarbij appellante haar vordering met een niet-ontvankelijkheid werd begroet nadat de Kantonrechter alstoen had overwogen, dat uit het overgelegd bescheid blijkt dat het huwelijk van partijen reeds ontbonden is en dat appellante niet kan stellen dat partijen nog gehuwd zijn, is bevestigd bij vonnis van het Hof van Justitie van 20 februari 1998;

Overwegende, dat naar voorts wat het procesdossier (G.R.No.13964) blijkt, tussen partijen bij beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, Nederland d.d. 12 oktober 1994 de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken op vordering van geïntimeerde; dat gemelde beschikking in de registers van echtscheidingen van de Burgerlijke Stand van ’s Gravenhage, Nederland, op 9 mei 1995 is ingeschreven; dat bij meer gemelde beschikking partijen zijn bevolen met elkaar over te gaan tot verdeling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen en voor het geval van geschil daaromtrent Mr.J.H.M.HAMANS, Notaris te Amsterdam is benoemd, danwel de ambtelijke bewaarder van diens protocol, teneinde de verdeling op een door hem te bepalen plaats en tijd te bewerkstelligen, en voor het geval van weigerachtigheid of nalatigheid tot medewerking, Mr.G.P.R.Conté, Advokaat te Amsterdam, en Mr.S.Ramcharan, Advokaat te Amsterdam ter vertegenwoordiging van de man, respectievelijk de vrouw;

Overwegende, dat geintimeerde in eerste aanleg als eiser heeft gevorderd op grond van feiten aan zijn vordering ten grondslag gelegd, veroordeling van appellante als gedaagde met hem over te gaan tot scheiding en deling van de gemeenschap waarin partijen waren gehuwd, met benoeming van een Notaris te wiens overstaan de werkzaamheden dier scheiding en deling zullen plaatshebben op door deze te bepalen tijd en plaats, zomede van een onzijdige persoon om appellante te vertegenwoordigen indien zij in gebreke mocht blijven om op de door de notaris te bepalen tijd en plaats te verschijnen of verschenen zijnde weigeren mocht om tot de werkzaamheden dier scheiding en deling mede te werken;

Overwegende, dat appellante, zich tegen toewijzing van geintimeerde onderhavige vordering verzettend, voorzover ten deze van belang, heeft aangevoerd, aldus verweer thans en uitsluitend opvattend, dat geintimeerde hier te lande zou moeten ten uitvoer tegen de beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, Nederland, d.d. 12 oktober 1994, waarbij partijen tevens bevolen is over te gaan tot scheiding en deling van de gemeenschap waarin zij waren gehuwd nadat aan geintimeerde zou zij verleend verlof tot ten uitvoerlegging van die beschikking middels een tot de Kantonrechter gericht verzoekschrift; dat geintimeerde zich evenwel verzuimd heeft conform artikel 1 van het Decreet C-42 van 31 december 1980, bekend de Exequaturregeling 1980, houdende nadere wijziging van het Surinaams Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te voldoen aan de in dit decreet genoemde artikelen, zijnde geintimeerde mitsdien niet-ontvankelijk in zijn tegen appellante ingestelde vordering;

Overwegende, dat voormelde verweer geintimeerde niet vermag te baten en mitsdien faalt vermits appellante over het hoofd ziet, dat geintimeerde bevoegd, geenszins verplicht, was tot de indiening van het verzoek tot afgifte van een verlof tot ten uitvoerlegging van de beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam d.d. 12 oktober 1994 voor wat betreft de daarbij bevolen verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen;

Overwegende, dat het geintimeerde dan ook vrij stond hier te lande in te stellen tegen appellante een vordering tot scheiding en deling van de tot ontbonden huwelijksgemeenschap behorende goederen, gaande in het casu, naar uit der partijen stelling blijkt om een hier te lande zich bevindend onroerend goed in verband waarmede zij opgemerkt dat ingevolge artikel 10 van de Wet Algemene Bepalingen de Surinaamse wet geldt, zonder dat de regel ”ne bis inidem” zich daartegen zou verzetten;

Overwegende, dat de Kantonrechter, zij het op andere gronden terecht geintimeerdes vordering tegen appellante tot scheiding en deling heeft toegewezen;

Overwegende, dat het Hof, bespreking van de daartegen ontwikkelde grieven als volkomen irrelevant in het midden latend, het beroepen vonnis, zij het onder aanvulling en verbetering van rechtsgronden, dan ook zal bevestigen;

Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:

Bevestigt, zij het onder aanvulling en verbetering van rechtsgronden, het vonnis door de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 23 juli 1996 tussen partijen gewezen, waarvan beroep;

Veroordeelt appellante in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van geintimeerde gevallen en begroot op Sf.1.500,–;

Met inbegrip van het door het Hof aan zijn advokaat voor het door hem ingehouden pleidooi toegekende salaris van Sf.1.500,–;

Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van appellante eveneens op Sf.1.500,–;

Aldus gewezen door de heren: Mr.J.R.VON NIESEWAND, Vice-President, Mr.A.I.RAMNEWASH en Mr.P.G.WOLFF, leden en door de Vice-President uitgesproken ter openbare terecht­zitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG 20 NOVEMBER 1998, in tegenwoordigheid van Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier. Partijen, appellante vertegenwoordigd door advokaat Mr.M.G.A.VOS ­Boldewijn namens haar gemachtigde, advokaat Mr.M.R.Carril­ho, en geïntimeerde vertegenwoordigd door advokaat Mr.H.Lim A Po namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.B.A.Halfhide, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.