SRU-HvJ-1998-19

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-390
  • Uitspraakdatum 07 augustus 1998
  • Publicatiedatum 28 maart 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Personeelswet.
    Artikel 50 lid 1 van het Reglement Algemene Politie.
    Verzoeker is ambtenaar van politie in de rang van onderinspecteur. Verzoeker vordert dat verweerder wordt veroordeeld om hem te bevorderen tot de rang van inspecteur derde klasse op straffe van een dwangsom conform artikel 79 lid 1 onder c van de Personeelswet.

    Verweerder stelt dat verzoeker niet aan alle elementaire vereisten van artikel 50 lid 1 van het Reglement Algemene Politie voldoet voor benoembaarheid tot de rang van inspecteur van politie derde klasse.

    Het Hof overweegt dat de aan verzoekers vordering ten grondslag gelegde feiten rechtens niet zijn komen vast te staan.
    Het Hof wijst de vordering van verzoeker af.

Uitspraak

M.H.

A – 390

[verzoeker], verzoeker, wonende te [district] ten deze domicilie kiezende te Paramaribo aan de Grote Combéweg no.25-27 ten kantore van Mr.R.U.F TRUI­DEMAN, advokaat, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.R.U.F.TRUIDEMAN, advokaat,

verzoeker,

t e g e n

DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Justitie en Politie (rechtspersoon) ten deze vertegen­woordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie te diens Parkette aan de Gravenstraat nr.3 te Paramaribo, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.A.R.BAARH, advokaat,

verweerder,

De Vice-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken;

Gehoord partijen;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat R.E.LEVENS zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stel­lende:

1. Verzoeker wenst de navolgende rechtsvordering in te stellen tegen: DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Justitie en Politie (rechtspersoon) ten deze vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Gene­raal bij het Hof van Justitie te diens Parkette aan de Gravenstraat nr.3 te Paramaribo, gedaagde;

2. Verzoeker is ambtenaar in de zin van de Perso­neelswet. Verzoeker is namelijk op 2 januari 1976 in Overheidsdienst getreden (Pers.No.804812) en hij dient thans in vaste dienst in de rang van Onder/Inspekteur van Politie bij gedaagde onder toekenning van een bezoldiging van Sf.139.425,– per maand;

3. Op of omstreeks 13 december 1996 is verzoeker geslaagd voor het Inspekteursexamen en verzoeker mocht ex aequo et bono verwachten, dat hij op grond van het behaalde examen en op grond van artikel 50 lid 1 van het Reglement Algemene Politie G.B.25 november 1972 no.9438 samen met de overige geslaagden zou worden benoemd tot Inspekteur van Politie der 3e klasse, welke benoeming onlangs (in de maand november 1997) heeft plaatsgevonden;

4. Er is door gedaagde nimmer aan verzoeker medege­deeld, dat hij niet zou worden benoemd tot Inspekteur van Politie der 3e klasse. Pas nadat verzoeker terzake een gerucht had gehoord en zelf op onderzoek uitging heeft verzoeker formeel bericht gehad van de Korpschef. Verzoeker overlegt hierbij in fotokopie zijn brief de dato 16 juli 1997 en het antwoord daarop van de Korps­chef de dato 24 juli 1997 K.A.983/geh. met het verzoek de inhoud van deze twee brieven hier als letterlijk herhaald en geinsereerd te willen beschouwen;

5. Verzoeker is van oordeel, dat gedaagde enkele beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden en verzoeker overlegt kortheidshalve een lijst met aan­dachtspunten de dato 29 juli 1997 met het verzoek de inhoud daarvan hier als letterlijk herhaald en geinse­reerd te willen beschouwen;

6. Zoals gesteld zijn de collega’s van verzoeker die samen met hem zijn geslaagd voor het Inspekteursexamen onlangs WEL bevorderd tot Inspekteur van Politie der 3e klasse;

7. Verzoeker is van oordeel, dat hier in ieder geval inbreuk is gemaakt op het gelijkheidsbeginsel (zie lijst met aandachtspunten), maar ook op het rechtsze­kerheidsbeginsel aangezien verzoeker mocht afgaan op de opgewekte schijn c.q. de gerechtvaardigde verwachtin­gen, dat ook hij zou worden benoemd/bevorderd;

8. Op basis van het bepaalde in artikel 79 lid 1 onder c van de Personeelswet wenst verzoeker dan ook de oplegging van een dwangsom aan gedaagde voor elke dag dat gedaagde in gebreke blijft om verzoeker te bevorde­ren/benoemen tot Inspekteur van Politie der 3e klasse;

Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd:

dat bij vonnis verweerder zal worden veroordeeld tot de betaling van een dwangsom van Sf.250.000,– voor elke dag na de betekening van het vonnis als verzocht, die verweerder in gebreke blijft met de bevordering van verzoeker van Onder-Inspekteur van Politie naar de rang van Inspekteur van Politie der derde klasse en wel met ingang van 13 december 1996;

Overwegende, dat van de Staat Suriname binnen de wettelijk gestelde termijn een verweerschrift ter Griffie is binnen gekomen;

1. Verweerder ontkent en betwist alhetgeen niet letterlijk en uitdrukkelijk door hem wordt erkend met een beroep op de onsplitsbaarheid van zijn aveu onder aanbod van bewijs conform recht en wet;

2. Verzoeker grondt zijn verwachting op een benoeming tot inspekteur van politie derde klasse op:

a. het behaalde examen

b. artikel 50 lid 1 van het Reglement Algemene Poli­tie

2.1. In artikel 50 lid 1 van het Reglement Algemene Politie komen de ELEMENTAIRE VEREISTEN voor benoem­baarheid van een onderinspekteur van politie tot in­spekteur van politie derde klasse voor. Tot die elemen­taire vereis­ten behoort tevens het bezit van het in­spekteursdiploma A.

Een ander elementair vereiste is dat de onderinspekteur van politie een diensttijd van TENMINSTE DRIE JAREN in die rang van (onderinspekteur van politie) heeft ver­vuld. Op grond van het beginsel van wetmatigheid van bestuur moet de onderinspekteur van politie die in aanmerking komt c.q. wenst te komen voor benoeming tot inspekteur van politie derde klasse aan ALLE elementai­re vereisten als opgesomd in artikel 50 lid 1 VOLLEDIG voldoen. Hierbij wordt in het midden gelaten of de opsomming in artikel 50 lid 1 een limitatieve of enun­tiatieve is.

2.2. Verzoeker voldoet NIET althans niet volledig aan alle vereisten van artikel 50 lid 1 van het Reglement Algemene Politie. In het bijzonder voldoet verzoeker niet aan het vereiste dat hij een DIENSTTIJD VAN TEN­MINSTE DRIE JAREN IN DIE RANG (van onderinspekteur van politie) HEEFT VERVULD.

2.3. Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden aangehaald waaruit blijkt van BUITENGEWONE toegewijde funktievervulling c.q. BUITENGEWONE geschiktheid die hem tot een VOORBEELD doet strekken van de overige ambtenaren van politie in het algemeen en van de onder­inspekteurs van politie in ­het bij­zonder op grond waarvan AFWIJKING van de wette­lijke elementaire vereis­ten in zijn voordeel ten op­zichte van de overige gelij­ke gevallen zou kunnen worden gerecht­vaardigd. Daar­naast is niet gesteld of gebleken van een precedent c.q. dat de korpschef c.q. het bevoegde gezag is afge­stapt van een eerder gevolgde gedragslijn om onderin­spekteurs van politie die niet volledig aan de eisen van benoembaarheid tot inspekteur van politie derde klasse desondanks te benoe­men tot inspekteur van poli­tie derde klasse.

2.4. Verzoeker haalt in zijn overgelegde lijst met aandachtspunten een geval aan van een majoor van poli­tie die benoemd is tot onderinspekteur van politie. Aangezien de feiten die verzoeker aanhaalt bij verweer­der onbekend zijn, ziet verweerder gaarne dat verzoeker gedetailleerder is teneinde verweerder in de gelegen­heid te stellen daarop nader in te gaan. Verweerder wenst gaarne te weten de naam van de betrokkene. Ook de overige door verzoeker aangehaalde gevallen zijn niet helder. Verweerder ziet gaarne dat verzoeker concreet (concreter) is waardoor hierop kan worden ingegaan. Hetzelfde geldt voor de kwestie van de Brandweer. Ook indien hetgeen verzoeker heeft gesteld juist zou mogen zijn, quod non, dan nog is er sprake van schijnbare gelijkheid omdat dan omstandigheden aanwezig zullen zijn (geweest) die de kennelijke ongerechtvaardige ongelijkheid hebben geneutraliseerd.

2.5. De verwachting van verzoeker is ongegrond omdat zij voortspruit uit zijn misvatting van een wettelijke regeling c.q. een artikel van het Reglement Algemene Politie. Funktionarissen bevoegd om verweerder te vertegenwoordigen, hebben jegens verzoeker in woord, geschrift noch hun handelen enige verwachting gewekt.

3. Gelet op verzoekers rang, opleiding en kennis van artikel 50 lid 1 van het Reglement Algemene Politie waren geen termen aanwezig hem mede te delen dat hij niet zou worden benoemd tot inspecteur van politie derde klasse daargelaten dat zodanige gehoudenheid voor verweerder ook niet bestond/bestaat. Op zijn brief d.d. 16 juli 1997 heeft verzoeker op grond van de Grondwet wel antwoord gehad van of vanwege het bevoegde gezag.

4. Het beroep op het beginsel van de motiverings­plicht is vreemd omdat een besluit ontbreekt. Bovendien heeft de korpschef aan verzoeker in het door verzoeker overgelegde schrijven van voornoemde funktionaris aangegeven dat en waarom het verzoek van verzoeker is afgewezen.

dat verzoeker in zijn vordering niet zal worden ontvangen althans hem deze zal worden ontzegd als ongegrond en onbewezen;

Overwegende, dat ingevolge’s Hofs beschikking van 6 februari 1998 in Raadkamer zijn verschenen, verzoeker in persoon, advokaat Mr.R.U.F.TRUIDEMAN, gemachtigde van verzoeker, advokaat Mr.A.R.BAARH, gemachtigde van verweerder en Mevr.Mathoera Hussain Ali Krisnakoemarie, Hoofdinspekteur van Politie, Hoofd personeelszaken van het Korps Politie Suriname, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte hier als ingelast te beschou­wen proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat de gemachtigden van partijen hierna – hier als geinsereerd aan te merken schrifte­lijke conclusies tot uitlating hebben genomen;

Overwegende, dat nadat de gemachtigden van partij­en de zaak bij pleidooi nader hadden toegelicht en verdedigd, vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk was bepaald op 3 juli 1998, doch nader op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat verzoeker, ambtenaar van politie in de rang van onderinspecteur op aan zijn vordering ten grondslag gelegde als in dit vonnis letterlijk herhaald en geinsereerd te beschouwen feiten, heeft gevorderd bij vonnis verweerder te veroordelen tot betaling van een dwangsom van Sf.250.000,– voor elke dag na betekening van dit vonnis dat verweerder in gebreke blijft met de bevordering van hem verzoeker, van onderinspecteur van politie naar de rang van in­spekteur van politie der derde klasse en wel met ingang van 13 december 1996;

Overwegende, dat partijen tijdens het verhoor bedoeld bij artikel 714e van het Wetboek van Burgerlij­ke Rechtsvordering – voorzover ten deze van belang – hebben verklaard;

verzoeker: Ik heb op 13 december 1996 gehoord dat ik met goed gevolg het examen heb afgelegd. Ik beroep mij met name op het gelijkheids- en het rechtszekerheidsbe­ginsel. Samen met mij zijn geslaagd de heren [naam 1]; [naam 2], [naam 3] en anderen. Ik kan mij hun namen nu niet meer herinneren. Ik ben de enige die niet is bevorderd. In totaal zijn er vijftien onderinspecteu­rs geslaagd. Daarvan zijn veertien bevorderd tot inspecteurs. Ik heb een verzoekschrift bij de Korpschef ingediend. Ik ben thans twee jaar en acht maanden onderinspecteur. Er is een geval geweest waarbij onderinspecteur [naam 4] drie jaren ziek is geweest en toch bevorderd werd. Vereist is dat je drie jaren als onderinspecteur moet functio­neren en dat was in het geval [naam 4] niet zo. Ik ben wel positief beoordeeld en heb met goed gevolg het examen afgelegd. Alleen heb ik niet drie jaren gediend als onderinspecteur;

verweerder bij monde van de hoofd­inspecteur, K.Mathoe­ra-Hussain Ali; ”Hetgeen verzoeker heeft gesteld met betrekking tot het met goed gevolg afleggen van het examen is wel juist. Het verzoek van verzoeker tot de inspecteursopleiding toegelaten te worden was eerst geweigerd, maar na rechterlijke tus­senkomst werd hij tot de opleiding toegelaten. Verzoe­ker is inderdaad geslaagd maar dat is slech­ts een van de criteria om bevorderd te worden tot inspecteur van politie. Die criteria zijn;

– gebleken geschiktheid; – de opleiding met goed gevolg hebben afgerond; de formatie moet het toelaten; minimaal drie jaar als onderinspecteur van politie hebben gediend. Verzoeker voldeed niet aan al deze criteria, mat name had hij niet drie jaar als onderin­-specteur gediend. Op 15 september 1998 zal verzoeker drie jaar in de rang van onderinspecteur hebben gediend en dan zal de bevorderingsprocedure ten aanzien van hem worden ingezet. De bevordering van een politie ambte­naar geschiedt door het desbetreffend afdelingshoofd. Verzoeker zit bij de hoofdstedelijke dienst en de hoofdinspecteur [naam 5] is de directe chef van verzoe­ker. Voorzover ik weet is nooit afgeweken van het vereiste van drie jaar gediend hebben in de rang van onderinspecteur. Aan het eerste examen hebben drie en dertig kandidaten deelgenomen en aan de tweede 14 kandidaten. Daarvan zijn 13 bevorderd, op verzoeker na;

Overwegende, dat nu verzoeker niet weersproken heeft, dat de criteria om in casu tot inspecteur van politie bevorderd te worden te weten: gebleken ge­schiktheid, het met goed gevolg de opleiding hebben afgerond, door de formatie zijn toege­laten, het mini­maal drie jaar als onderinspecteur van politie hebben gediend, staat zulks tussen partijen rechtens vast;

Overwegende, dat tevens als niet weersproken door verzoe­ker wijders vaststaat, dat verzoeker niet aan alle vermelde criteria voldoet, omdat hij nog niet drie jaar als onderinspecteur heeft gediend;

Overwegende, dat verzoeker verweerder voorts verweten heeft te hebben veronachtzaamd het gelijk­heids- en het rechtsze­kerheidsbeginsel;

Overwegende, dat het Hof met betrekking tot ver­zoekers verwijt aan verweerder te hebben veronachtzaamd het gelijkheidsbeginsel en het recht­szekerheidsbeginsel opmerkt, dat dit verwijt als onterecht valt aan te merken; van het gelijkheidsbeginsel kan zulks met name niet gezegd worden omdat verzoeker met betrekking tot dit beginsel niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, gaande dit beginsel er immers van uit, dat onder gelijke omstandigheden verkerende burgers deze gelijke­lijk zullen worden behandeld, waaromtrent ver­zoeker geen feiten heeft gesteld; van het rechtszekerheidsbe­-ginsel kan zulks evenmin gezegd worden, gaande dit beginsel er van uit dat het recht niet de macht van de overheid moet zegevieren in een geschil tussen overheid en burger, waarom­trent verzoeker evenmin feiten heeft gesteld;

Overwegende, dat nu de aan verzoekers vordering ten grondslag gelegde feiten rechtens niet zijn komen vast te staan dient verzoekers vordering als niet bewezen aan hem te worden ontzegd;

Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;

RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:

Ontzegt verzoekers vordering;

Aldus gewezen door de heren: Mr.J.R.VON NIESEWAND, Vice-President, Mr.A.I.RAMNEWASH en Mr.P.G.Wolff, Leden en door de Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 7 AUGUSTUS 1998, in tegenwoordigheid van Mr.M.TEDJOE, funge­rend-Griffier.

w.g.M.TEDJOE w.g.J.R.VON NIESEWAND

Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advokaat Mr.ISHAAK, namens zijn gemachtigde advokaat Mr.R.U.F.TRUIDEMAN en verweerder vertegenwoordigd door advokaat Mr.S.MANGROELAL, namens zijn gemachtigde advokaat Mr.A.R.BAARH, zijn bij de uitspraak ter te­rechtzitting verschenen.