SRU-HvJ-1998-20

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-13927
  • Uitspraakdatum 20 november 1998
  • Publicatiedatum 28 maart 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Grondhuur. Belang bij én grondslag van de vordering zijn niet duidelijk.

    Appellant vordert de vernietiging van de beschikking waarbij het aan hem verleende recht op grondhuur op een perceelland is ingetrokken.

    Het Hof overweegt dat het belang dat appellant bij de gevraagde voorziening heeft niet duidelijk is, omdat de gevraagde vernietiging niet met zich zal brengen dat het persoonlijk recht van appellant van gebruik op genoemd perceelland zal herleven, nu geïntimeerde inmiddels het zakelijk recht van grondhuur daarop heeft verkregen.

    Het Hof bevestigt het vonnis van de Kantonrechter onder aanvulling van gronden.

Uitspraak

M.H.

GENE­RALE ROL NO: 13927.

[appellant], wonende in [district 1], voor wie als gemach­tigde op­treedt,

Mr.F.F.P.TRUIDEMAN, advo­kaat,

appellant in Kort Geding,

t e g e n

a. DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, ten deze vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende te Paramaribo aan de Gravenstraat no.1, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.J.KRAAG, advokaat

b. [persoon], gewoond hebbende in [district 2]te [plaats], overleden in [district 1] op [datum], zodat het rechtsgeding wordt voortgezet ten name van:

1. [geïntimeerde sub A], geboren [naam 1];

2. geintimeerde sub B], gehuwd met [naam 2], door wie tot hun beider gemachtigden zijn ge­steld, Mr.J.LACHMON en Mr.J.C.P.NAN­NAN PANDAY, advoka­ten,

geinti­meerden in Kort Geding,

De fungerend-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in Kort Geding uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien ’s Hofs interlocutoir vonnis van 22 mei 1998 tussen partijen gewezen en uitgesproken;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in ’s Hofs voormeld vonnis is overwogen en beslist en voorts;

Overwegende, dat de door het Hof bevolen compari­tie van partijen niet is gehouden;

Overwegende, dat partijen hierna vonnis hebben gevraagd waarvan de uitspraak aanvankelijk was bepaald op 6 november 1998, doch nader op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat het Hof hier overneemt en vol­hardt hetgeen bij tussenvonnis d.d. 22 mei 1998 is overwogen en beslist;

Overwegende, dat op de comparitie zitting van 22 juli 1998 de appellant en de [geïntimeerde sub B] zijn ver­schenen en door het Hof op hen een beroep gedaan is dit geding als verwanten van elkaar in der minne op te lossen, waarover zij zich op de zitting van 14 augustus 1998 zouden uitlaten;

Overwegende, dat op de zitting van 14 augustus 1998 voormelde partijen Ons hebben medegedeeld dat een minnelijke regeling niet mogelijk is en dat zij onder handhaving van hun stellingen vonnis vragen;

Overwegende dat, inzoverre hier van belang, het navolgen­de tussen partijen rechtens vaststaat;

1. dat de appellant bij zijn inleidend rekest vor­dert: a” te vernietigen, althans nietig te verklaren de beschikking van de Minister van Natuurlijke Hulpbron­nen en Energie d.d. 26 februari 1985 [nummer 1];

2. gedaagden te veroordelen tot betaling van een dwangsom van f.5.000,– voor iedere dag of keer dat zij in strijd handelen met de sub a bedoelde beslissing,” enz…..;

Overwegende, dat de voormelde beschikking, waarvan de appel­lant vernietiging wenst, een beschikking is waarbij ingetrok­ken is de beschikking d.d. 2 oktober 1969 [nummer 2], bij welke aan de appellant tot wederopzeg­gens vergunning was verleend tot het ingebruik nemen, voor het opzetten van een cafetaria en gasoline pomp­station op het stuk grond, groot 700 m², uitma­kende een gedeelte groot 300 m², van het woonerf [nummer 3] en een daaraangrenzend stuk grond groot 400 m² en ter bebou­wing en bewaring op het stuk grond, groot 2150,20 m² gelegen in [district 1], deel uitmakende van het in het Voorland van de ves­tings­plaats [plaats] gelegen woon­erf, bekend als [nummer 3];

Overwegende, dat op het in de vorige rechtsoverwe­ging bedoelde stuk grond thans de geintimeerde het recht van grond­huur heeft, welk recht hij verkregen heeft door de over­schrijving ten hypotheekkantore d.d.31 mei 1995 in register C 1290 onder [nummer 4] van een afschrift ener akte verkoop en koop op 22 mei 1995 ten overstaan van notaris R.Ramautar verleden;

Overwegende, dat ook als het Hof ervan uitgaat dat het een verschrijving van de appellant is dat hij niet in Kort Geding, door ten gronde heeft willen procede­ren, dan nog is het belang dat hij bij de gevraagde voorzieningen heeft, het Hof niet duidelijk, omdat de vernietiging van de gevraagde beschikking niet met zich zal meebrengen dat het persoonlijk recht van gebruik op voormelde stuk grond van de appellant zal herleven, met alle gevolgen van dien, nu [geïntimeerde sub B] inmiddels het zakelijk recht van grondhuur daarop heeft verkregen;

Overwegende, dat het mogelijk is dat de appellant op ande­re grondslag rechten jegens de geintimeerden of een van hen zou kunnen geldend maken, doch gelet op hetgeen de appel­lant thans vordert en de grondslag daarvan heeft hij geen belang daarbij en zal het von­nis, waarvan beroep, onder aan­vulling van de gronden, hetgeen uit het vorenoverwogene blij­kt, worden bevestigd met veroordeling van de appel­lant, als de in het ongelijk gestelde partij, in de gedingkosten;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:

Bevestigt, onder aanvulling van de gronden, het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewe­zen tussen partijen en uitgesproken op 11 januari 1994, waarvan beroep;

Veroordeelt appellant in de gedingkosten in hoger beroep aan de zijde van geintimeerden gevallen en tot aan deze uit­spraak begroot op f.3000,–;­

Met inbegrip van het door het Hof aan zijn advo­kaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van f.3000,–;

Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van appel­lant eveneens op f.3000,–.

Aldus gewezen door de heren: Mr.S.GANGARAM PANDAY, fungerend-President, Mr.E.S.OMBRE en Mr.P.G.WOLFF Leden en door de fungerend-President uitgesproken ter openba­re terecht­zitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG 20 november 1998, in tegenwoordig­heid van

Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.

Partijen, appellant vertegenwoordigd door advo­kaat Mr.R.BALDEW namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.F.F.P.

TRUIDEMAN, geintimeerde sub A vertegenwoor­digd door advo­kaat, Mr.M.G.A.VOS namens zijn gemachtig­de, advo­kaat Mr.NANNAN PANDAY en geintimeerde sub B vertegen­woordigd door advo­kaat Mr.H.MUNGRA namens zijn gemach­tigde, advo­kaat Mr.J.LACHMON, zijn bij de uitspraak ter terecht­zit­ting ver­schenen.