SRU-HvJ-1998-27

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-13582
  • Uitspraakdatum 06 november 1998
  • Publicatiedatum 23 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Echtscheidingsrecht.

    Het Huwelijksbesluit der Mohammedanen
    Artikel 111 lid 1 sub 3 BRv

    Appellante vordert in eerste aanleg echtscheiding, scheiding en deling en alimentatie ten behoeve van haar. Appellante vordert de echtscheiding op grond van overspel. De Kantonrechter heeft in eerste aanleg appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

    Het Hof overweegt dat appellante bij conclusie van repliek haar eis heeft verminderd met de gevorderde echtscheiding en de alimentatie, alsmede dat appellante alleen de vordering tot scheiding en deling heeft gehandhaafd.

    Het Hof overweegt dat na de eisvermindering van appellante haar eis geen aanduiding en omschrijving van het onderwerp van de vordering meer bevatte, alsmede dat haar vordering daarom niet meer voldeed aan artikel 111 lid 1 sub 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

    Het Hof bevestigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton.

Uitspraak

H.M.
GENERALE ROL NO.13582.

[appellante], echtgenote van [geïntimeerde], rechtens en feitelijk wonende ten huize van haar echtgenoot aan [adres] in [district], voor wie als gemachtigde is gesteld,
Mr.F.F.P.TRUIDEMAN, advokaat,
appellante,

t e g e n

[geïntimeerde], echtgenoot van eiseres voornoemd, wonende aan [adres] in [district], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.M.R.CARRILHO, advokaat,
geintimeerde,

De Vice-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding waaronder:
1. het in afschrift overgelegd vonnis van de Kan­tonrech­ter in het Eerste Kanton van 12 april 1994 tussen partijen gewe­zen;
2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 27 april 1994, waaruit blijkt van het in­stellen van hoger beroep;
Gehoord partijen bij monde van haar respectieve advokaten;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [appellante] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kanton­rechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daar­bij stellende:
1. dat eiseres blijkens hierbij overgelegde bescheiden op 11 november 1972 in het ressort Par/DM in [district] in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd met [geïntimeerde], wonende te [adres] in [district], gedaagde;
2. dat uit het huwelijk van partijen zijn geboren de navolgende thans nog minderjarige kinderen, t.w.:
1. [naam 1], geboren in [district] op [datum 1];
2. [naam 2], geboren in [district] op [datum 2];
3. dat eiseres heeft moeten ondervinden dat haar echtgenoot voornoemd, staande der partijen huwelijk met andere vrouwen, althans met een andere vrouw dan eiseres vleselijke gemeenschap heeft gehad en zich dientengevolge aan overspel heeft schuldig gemaakt;
4. dat eiseres thans in behoefte omstandigheden verkeert gen eigen inkomsten heeft terwijl gedaagde best in staat en verplicht is om aan eiseres een bedrag van Sf.250,– (TWEEHONDERD EN VIJFTIG GULDEN) per maand te verstrekken ter voorziening in haar levensonderhoud, gelet op zijn regelmatig inkomen bij de N.V.Billiton Maatschappij;
5. dat eiseres volgens de Leer der Islam op grond van overspel gerechtigd is een vordering tot echtscheiding tegen haar echtgenoot voornoemd in te stellen, terwijl krachtens artikel V (vijf) van het Huwelijksbesluit Mohamedanen G.B.1940 de eis daartoe bij de rechter moet worden ingediend;
6. dat eiseres blijkens hierbij overgelegd certificaat van onvermogen niet bij machte is de kosten dezer procedure te bestrijden en verzoekt ten deze kosteloos te mogen procederen;
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd: dat eiseres zich wendt tot de rechter met het eerbiedig verzoek:
a. gedaagde op verkorte termijn zal worden gedagvaard;
b. ten deze kosteloos zal worden geprocedeerd;
c. dat bij vonnis de echtscheiding zal worden uitgesproken tussen partijen d.d.11 november 1972 in het ressort Par/DM in [district] in algehele gemeenschap van goederen gehuwd volgens de Leer der Islam met alle wettelijke gevolgen van dien;
d. gedaagde zal worden veroordeeld om aan eiseres een bedrag van Sf.250,– (TWEEHONDERD EN VIJFTIG GULDEN) per maand te verstrekken ter voorziening in haar levensonderhoud;
e. gedaagde zal worden veroordeeld om met eiseres over te gaan tot scheiding en deling der gemeenschap, waarin partijen zijn gehuwd met benoeming van een notaris door wie of te wiens overstaan, de werkzaamheden dier scheiding en deling zullen plaatsvinden zo partijen niet binnen een door de rechter te bepalen termijn omtrent de keuze van een notaris overeenkomst hebben bereikt en voorts met benoeming van een onzijdig persoon, die gedaagde bij de scheiding en deling zal vertegenwoordigen, indien hij, na daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschijnt, of wel verschenen zijnde, weigeren mocht aan de scheiding en deling zijn medewerking te verlenen, Kosten rechtens;
Overwegende, dat [geïntimeerde] als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclu­sie van antwoord onder overlegging van een pro­duk­tie – welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd: dat eiseres haar vordering niet ontvankelijk zal worden verklaard, althans deze haar zal worden ontzegd als te zijn ongegrond en niet bewezen;
Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclu­sies van repliek en dupliek haar stellingen nader hebben toege­licht en verdedigd, waarna de Kantonrechter bij vonnis van 12 april 1994 op de daarin opgenomen gronden:
Eiseres in haar vordering niet ontvankelijk heeft verklaard;
Eiseres heeft veroordeeld in proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal [appellante] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvon­nis van 12 april 1994;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder R.KAPPEL 1 september 1995 aan geintimeerde aanzeg­ging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de recht­sdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat de advokaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna partijen vonnis hebben gevraagd, waarvan de uitspraak werd bepaald op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat naar blijkt uit het procesdossier, appellante bij conclusie van repliek, genomen ter rolle van 11 januari 1994, haar oorspronkelijke eis heeft verminderd met de gevorderde echtscheiding en de alimentatie te haren behoeve onder handha­ving van de gevor­derde scheiding en deling;
Overwegende, dat nu appellante haar verzoekschrift, naar het Hof is gebleken, na de vermindering van haar eis, niet meer inhield: een aanduiding en omschrijving van het onderwerp der vordering en datgene niet gevorderd wordt en mitsdien ook niet meer voldeed aan artikel 111 lid 1 sub 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, heeft de Kantonrechter bij het beroepen vonnis d.d. 12 april 1994 appellante terecht niet ontvan­kelijk verklaard in haar vordering tot scheiding en deling;
Overwegende, dat de tegen het beroepen vonnis ontwikkelde grief, die geacht wordt gelijk te zijn besproken en hierop neerkomend, dat de Kantonrechter nagelaten heeft een beslis­sing te geven over de nevenvordering, n.l. scheiding en deling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, dan ook als onjuist en ongegrond dient te worden verworpen;
Overwegende, dat het beroepen vonnis, zij het onder aanvulling van rechtsgronden, behoort te worden bevestigd;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:

Bevestigt onder aanvulling van rechtsgronden het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, gewezen tussen partijen en uitgesproken op 12 april 1994, waarvan beroep;
Veroordeelt appellante in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van geintimeerde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op Sf……. .;
– Met inbegrip van het door het Hof aan zijn advokaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van Sf….
– Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van appellante eveneens op Sf.

Aldus gewezen door de heren: Mr.J.R.VON NIESEWAND, Vice-Presi­dent, Mr.A.I.RAMNEWASH en P.G.WOLFF, Leden en door de Vice-President uitge­sproken ter open­bare te­recht­zitting van het Hof van Justitie van VRIJ­DAG, 6 november 1998, in tegenwoor­digheid van Mr.M.TEDJOE, fungerend-Griffier.

Partijen, appellante vertegenwoordigd door haar gemachtigde, advokaat Mr.F.F.P.TRUIDEMAN en geintimeerde vertegenwoordigd door advokaat Mr.H.P.BOLDEWIJN namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.M.CARRILHO, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.