SRU-HvJ-1998-32

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-13811
  • Uitspraakdatum 19 juni 1998
  • Publicatiedatum 30 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Verbintenissenrecht.
    Wanprestatie.
    Vordering tot nakoming van de overeenkomst tussen partijen.

    Het Hof heeft het vonnis in eerste aanleg van onwaarde verklaard. Het Hof verwijst de zaak terug naar de Kantonrechter ter hernieuwde berechting, aan te vangen op het punt voordat de ontkende verrichtingen plaatsvonden.

    Het Hof is van oordeel dat het onderhavige geding tussen partijen zich thans wederom bevindt in de stand waarin het zich bevond voor de gedane erkentenissen en derhalve staat voor het nemen van een conclusie van antwoord.

Uitspraak

M.H.

GENERALE ROL NO: 13811.

DE STAAT SURINAME, zetelende te Paramaribo, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, domici­lie hebbende te diens Parkette aan de Gravenstraat no.3 te Paramaribo, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.F.KRUISLAND, advokaat, appellant in Kort Geding,

t e g e n

A. APOTEC INC., rechtspersoon naar Canadees recht, gevestigd en kantoorhoudende in Weston, Ontario in Canada,

B. [bedrijf], rechtspersoon, geves­tigd en kantoorhoudende te [district] aan [adres], beiden ten deze domicilie kiezende te Para­ma­ribo aan de Heerenstrat nr.6B bij het advokatenkan­toor Gangaram Panday, door wie tot hun beider gemach­tigde is gesteld, Mr.G.GANGARAM PANDAY, advokaat, geintimeerden in Kort Ge­ding,

De fungerend-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken van het Geding waaronder:

1. het in afschrift overgelegde vonnis in Kort Geding van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, respectieve­lijk van 24 augustus 1995 en 8 februari 1996 tussen partijen gewezen;
2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 20 februari 1996, waaruit blijkt van het in­stellen van hoger beroep;

Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advokaten;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat APOTEC INC. en [bedrijf] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton hebben gewend, daarbij stellende:

1. dat eiseressen hierbij de navolgende vordering in Kort Geding wensen in te stellen tegen:

a. DE STAAT SURI­NAME, met name de Ministeries van Volksgezondheid en Financi­ën, rechtspersoon, in rechte vertegen­woor­digd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende aan de Graven­straat no.3 te Paramaribo,
b. DE CENTRALE BANK VAN SURINAME, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende aan de Waterkant nr.20 te Paramaribo;

2. dat eiseres sub A een health care and Pharma­ceutical company is die gevestigd is in Weston, Ontario in Canada en dat zij in april 1991 aan gedaagde sub a ten behoeve van de gezondheidssector een creditline van 3 (drie) miljoen U.S.dollars ter beschikking heeft gesteld voor de aanschaf van medicamenten;

3. dat eiseres B handelsagent en vertegenwoordiger van eiseres sub A in Suriname is;

4. dat gedaagde sub b zich jegens eiseressen heeft ver­bonden om na levering van de goederen vreemde valuta (deviezen) voor eiseres beschikbaar te zullen stellen om de rekeningen te voldoen. dat gedaagde sub a zich jegens eiseres sub A garant had gesteld voor de richti­ge nakoming van alle terzake gemaakte afspraken;

5. dat eiseressen ter staving van hun stellingen hier­bij 5 brieven overleggen met het verzoek de inhoud daarvan hier als letterlijk herhaald en geinsereerd te beschouwen, t.w: Een schrijven van eiseres sub A aan gedaagde sub b d.d. 9 april 1991 (1).
– Een schrijven van eiseres sub B aan de Vice-Presi­dent van de Republiek Suriname d.d. 11 april 1995 (2).
– Een schrijven van de President van de Centrale Bank van Suriname d.d. 12 april 1991 (3).
– Een schrijven van de Vice-President van de Repu­bliek Suriname d.d. 12 april 1991 aan eiseres sub A (4).
– Een schrijven van de Honorair Commercieel Verte­genwoor­diger van Canada in Suriname d.d. 12 april 1991 (5).

6. dat eiseres sub A in het kader van bovengenoemde creditline gedurende de jaren 1991 en 1992 dtkv eiseres sub B goederen ter waarde van in totaal $l.784.020,20 aan gedaagde sub a heeft verkocht en geleverd, gelijk laatstgenoemde heeft gekocht en ontvangen. dat eiseres sub B conform afspraak in de jaren 1991 en 1992 de tegenwaarde van voormeld geldbedrag, zijnde Sf.3.165.­885,– (renteloos) bij gedaagde sub b heeft gestort. dat eiseres sub B ter staving van haar stel­lingen hierbij 6 produkties overlegt, genummerd 6a, 6b, 6c, 6d, 6e en 6f;

7. dat tussen partijen een rente van 12% per jaar was afgesproken en dat deze schuld per 31 augustus 1995 US$ 2.427.783,27 bedraagt. dat eiseres sub B ter staving van deze stelling hierbij een produktie genummerd 7, overlegt;

8. dat gedaagden sub a en b ondanks herhaalde en dringende aanmaningen in gebreke zijn gebleven voormeld geldbedrag ter beschikking te stellen en zich jegens eiseres hebben schuldig gemaakt aan wanpresta­tie. dat door deze houding van gedaagden sub a en b het vertrou­wen dat eiseres sub A in hun had ernstig is geschaad. dat eiseressen ter staving van deze stelling hierbij de navolgende brieven overleggen t.w.:

Een schrijven van eiseres sub B d.d. 5 juni 1991 (8).
Een schrijven van eiseres sub B d.d. 18 augustus 1993 (9).
Een schrijven van eiseres sub B d.d. 22 november 1993 (10).
Een schrijven van de Minister van Volksgezondheid d.d. 27 januari 1994 met als bijlagen 2 brieven d.d. 25 maart 1993 en 20 april 1993 (11a, 11b en 11c).
Een fax van eiseres sub A aan eiseres sub B d.d. 14 maart 1994 (12).
Een schrijven van gedaagde sub b aan eiseres sub B d.d.9 juni 1994 (13).
Een schrijven van eiseres sub B aan gedaagde sub b d.d. 21 juli 1994 met 3 bijlagen genummerd 14a, 14b, 14c en 14d.
Een fax van eiseres sub A aan eiseres sub B d.d. 17 januari 1995 (15).
Een schrijven van de Minister van Volksgezondheid aan de Minister van Volksgezondheid aan de Minister van Financiën d.d. 26 mei 1995 (16);

9. dat eiseressen de rechter verzoeken om al hun hier­boven genoemde en overgelegde produkties als let­terlijk herhaald en geinsereerd te willen beschouwen;

10. dat doordat de gedaagden hun betalingsverplichtin­gen jegens eiseressen nog steeds niet zijn nagekomen, eiseressen grote schade lijden, welke schade overigens steeds toeneemt. Eiseres sub A heeft de rekeningen i.v.m. de leveringen van de medicamenten door de leve­ranciers in Canada aan haar, nog niet betaald en zij hebben gedreigd rechtsmaatregelen tegen haar te zullen treffen terwijl eiseres sub A nog andere dringende financiële verplichtingen jegens derden heeft. dat eiseres sub B een rechtspersoon is met 15 personeelsle­den en dat het in haar bedoeling lag om met de winst goederen t.b.v. haar bedrijf uit het buitenland te importeren, waartoe zij thans niet in staat is. Overi­gens lijdt eiseres sub B door de wanprestatie van gedaagden sub a en b schade doordat de goede naam die zij jaren lang bij eiseres sub A had opgebouwd, thans ernstig is aangetast;

11. dat zowel de hoogte van de vordering als de opeis­baarheid daarvan onomstotelijk vaststaan;

12. dat eiseressen op grond van al de voorgaande stellin­gen gerechtigd zijn te vorderen dat gedaagden sub a en b geboden zullen worden hun betalingsverplich­tingen terzake na te komen cq de terzake benodigde deviezen beschikbaar te stellen, althans een bedrag als verzocht in het petitum bij wege van voorschot beschik­baar te stellen;

13. dat eiseressen recht en belang hebben bij een voor­ziening bij voorraad. dat deze zaak er één is van onverwijlde spoed die geen verder uitstel kan gedogen waardoor een behandeling in Kort Geding gerechtvaardigd is;

Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd; dat bij vonnis in Kort Geding, uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande verzet of hoger beroep:

PRIMAIR:
Gedaagden sub a en b zullen worden veroordeeld, des de één presterende de ander zal zijn bevrijd, om binnen 5 dagen na vonniswijzing aan eiseressen althans aan eiseres sub A danwel aan eiseres sub B t.b.v. eiseres sub A, deviezen ten bedrage van US$ 2.427.783,27 be­schikbaar te stellen cq af te geven, vermeerderd met de overeen­gekomen rente ad 12% per jaar over de som van US$ 1.784.020,20 ingaande 1 september 1995 tot aan de dag der algehele beschikbaarstelling, op straffe van en dwangsom van Sf.3.000.000,– per dag voor elke dat gedaagden sub a en b ingebreke mochten blijven aan deze veroordeling te voldoen, het een en ander desnoods onder door de rechter in goede justitie nader te bepa­len voorwaarden. Voorts gedaagden sub a en b zullen worden veroordeeld in de kosten van het geding, des de één betalende de ander zal zijn bevrijd.

SUBSIDIAIR:
Gedaagden sub a en b zullen worden veroordeeld om binnen 5 dagen na vonniswijzing des de één presterende de ander zal zijn bevrijd, om terzake voorschreven aan eiseressen, althans aan eiseres sub A, danwel aan eiseres sub B t.b.v. eiseres sub A, bij wege van voor­schot beschik­baar te stellen cq af te geven cq te betalen een bedrag van US$ 2.400.000,– en wel op straffe van een dwangsom van Sf.3.000.000,– per dag voor elke dag dat gedaagden sub a en b ingebreke moch­ten blijven aan deze veroorde­ling te voldoen, het een en ander desnoods onder door de rechter in goede justi­tie nader te bepalen voorwaar­den.

Voorts gedaagden sub a en b zullen worden veroordeeld in de kosten van het geding, des de één betalende de ander zal zijn bevrijd;

Overwegende, dat DE STAAT SURINAME en DE CENTRALE BANK VAN SURINAME als gedaagden partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord onder overlegging van een produktie welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering hebben bestreden en daar­bij hebben geconcludeerd;

Gedaagde sub a:
dat eiseressen in hun vordering niet zullen worden ontvangen, althans dat deze aan hun zal worden ontzegd;

Gedaagde sub b:
dat eiseressen in hun vordering niet zullen worden ontvangen c.q. hen deze zal worden ontzegd als zijnde ongegrond en onbewezen;

Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclu­sies van repliek en dupliek hun stellingen nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna de Kantonrechter bij vonnis in Kort Geding van 24 augustus 1997 op de daarin opgenomen gronden een comparitie van partijen heeft gelast;

Overwegende, dat ter gehouden comparitie van partijen zijn verschenen: de heer Otto Ezechiels, directeur van de Centrale Bank, Mr.D.J.PH.Arrias, Waarnemend-direkteur van het Ministerie van Volksge­zondheid en de gemachtigden van partijen, die hebben verklaard gelijk in de daarvan door de Kantonrechter opgemaakte processen-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat de gedaagden zich bij schrifte­lijke conclusie hebben uitgelaten over een schikkings­voorstel, waarvan de inhoud hier als ingelast moet worden beschouwd;

Overwegende, dat de gemachtigde van eiser (lees: eiseressen) bij schriftelijke conclusie zijn reactie op het aangeboden voorstel heeft gegeven, wordende de inhoud daarvan als hier geinsereerd aangemerkt;

Overwegende, dat de Kantonrechter hierna bij vonnis in Kort Geding van 8 februari 1996 op de daarin opgenomen gronden:

Eiseres sub B niet ontvankelijk heeft verklaard in haar mede tegen gedaagden ingestelde vordering;

Eiseres sub A niet ontvankelijk heeft verklaard in haar tegen gedaagde sub B ingestelde vordering;

Gedaagde sub A heeft veroordeeld tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres sub A tegen de koers van de dag van betaling in Surinaams Courant te betalen het bedrag van US$ 1.684.020,20,–;

Dit vonnis voorzover betreft sub C uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard;

De proceskosten tussen partijen heeft gecompen­seerd (d.z. eiseres sub A en gedaagde sub A) in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten draagt;

Het meer of anders gevorderde heeft geweigerd;

Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal DE STAAT SURINAME in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis in Kort Geding van 8 februari 1996;

Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder R.KAPPEL van 21 mei 1996 aan geintimeerden aan­zegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rech­t­sdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aange­zegd;

Overwegende, dat de gemachtigde van appellant een pleitnota heeft genomen onder overlegging van produk­ties, waarvan de inhoud alsmede van de overgelegde produkties hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat de gemachtigde van appellant een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke inci­dentele conclusie tot schorsing van het geding heeft genomen;

Overwegende, dat ter terechtzitting van 4 juli 1997 het geding is hervat;

Overwegende, dat de gemachtigden van partijen hierna de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna het Hof vonnis in de zaak aanvanke­lijk had bepaald op 23 januari 1998, doch na enige malen te zijn aangehouden nader werd bepaald op heden.

OVERWEGENDE TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Appellant is tijdig in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in het Eerste Kanton in Kort Geding gewezen tussen partijen en uitgesproken op 8 februari 1996.
Het Hof heeft bij vonnis van 16 mei 1997, gewezen en uitgesproken tussen partijen en bekend onder GR 13823, de in het beroepen vonnis van 8 februari 1996 gedane erkentenissen, alsmede gemeld vonnis van 8 februari 1996, van onwaarde verklaard. Het Hof is van oordeel dat het onderhavige geding tussen partijen zich thans wederom bevindt in de stand waarin het zich bevond voor de gedane erkentenissen, en derhalve staat voor het nemen van een conclusie van antwoord. Het Hof zal het geding danook verwijzen naar de rechter in eerste aanleg, met compensatie van de proceskosten tussen partijen, in dier voege dat ieder hunner de eigen kosten voldoet.

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Verwijst de zaak terug naar de rechter van eerste aanleg ter hernieuwde berechting, aan te vangen op het punt voordat de ontkende verrichtingen plaatsvonden;
Machtigt de meest gerede partij, bij de eerste rechter de zaak ter rolle te doen brengen, voor het nemen van een conclusie van antwoord;
Compenseert de proceskosten tussen partijen in dier voege dat ieder hunner de eigen kosten voldoet;

Aldus gewezen door de heren: Mr.A.I.RAMNEWASH, Fungerend-President, Mr.P.­G.WOLFF en Mr.K.PULTOO, Leden en door de Fungerend-President uitge­sproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 19 juni 1998, in tegenwoordigheid van Mr.A.CHARAN, fungerend-Griffier.

Partijen, appellant vertegenwoordigd door advo­kaat Mr.H.E.STRUIKEN namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.F.­KRUISLAND en geintimeerden vertegenwoordigd door advo­kaat Mr.F.ISHAAK namens hun gemachtigde, advo­kaat Mr.G.GANGARAM PANDAY, zijn bij de uitspraak ter te­recht­zitting verschenen.