- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer 2
- Uitspraakdatum 02 februari 1998
- Publicatiedatum 12 mei 2019
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Herzieningsverzoek
Het Hof van Justitie in revisie is van oordeel dat de brief van 4 maart 1987 tijdens het onderzoek in eerste aanleg alsmede in hoger beroep niet substantieel uit de verf is gekomen, weshalve deze omstandigheid als novum in de zin van art. 386 eerste lid aanhef onder sub 2 van het Wetboek van Strafvordering aangemerkt moet worden en verklaart het herzieningsverzoek gegrond. (Artikel 386 Sr.) “Oplichting”.
Uitspraak
Hof van Justitie
02 februari 1998, 1998 no. 02
(Mrs. Sh. Gangaram Panday, A.I. Ramnewash, W.R. Willemzorg, P.G. Wolff, K. Pultoo)
Het Hof van Justitie van Suriname in revisie;
Gezien de stukken van het geding, waaronder het in afschrift overgelegde vonnis, door de Kantonrechter-Plaatsvervanger in het Derde Kanton op 6 april 1990 gewezen en uitgesproken alsmede, het in afschrift overgelegde vonnis, door het Hof van Justitie van Suriname op 26 januari 1994, rechtdoende in hoger beroep, gewezen en uitgesproken -welke vonnissen hier als geheel geïnsereerd worden beschouwd- tegen:
[verzoeker], oud 50 jaar, van beroep architect tevens industrieel, geboren in Suriname, wonende te [district], Suriname en in Nederland te [woonplaats], thans verzoeker;
Gelet op het namens verzoeker door Mr.dr. Rene M. Reeder en Mr. Armand van der San, beiden advocaten bij het Hof van Justitie, ingediend revisieverzoek, ingekomen ter Griffie van het Hof van Justitie op 1 november 1996, strekkende tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van het Hof van Justitie, rechtdoende in hoger beroep van 26 januari 1994; Gelet op de beschikking d.d. 2 april 1997 gegeven door het Hof van Justitie in raadkamer, inhoudende de ontvankelijk verklaring van verzoeker alsmede verwijzing van de zaak naar de openbare terechtzitting van het Hof van Justitie, voor verdere behandeling;
Gelet op het onderzoek in beide instanties alsmede het onderzoek in revisie, welke revisiebehandelingen ter openbare terechtzittingen plaatsgevonden hebben op 22 december 1997, 12 januari 1998 en 2 februari 1998;
Gelet op de getuigen in hun beëdigde verklaringen in revisie, blijkende uit het daarvan opgemaakte processen-verbaal;
Gehoord het Openbaar Ministerie;
1. De uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd:
Het Hof van Justitie, rechtdoende in hoger beroep, heeft verzoeker ter zake van ”oplichting” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (twaalf) maanden met aftrek van de tijd vanaf 6 april 1989 t/m 5 juni d.a.v. in voorarrest doorgebracht, welk feit hem onder I van de telastelegging was verweten, met vrijspraak van de andere onderdelen van de telastelegging onder II, III en IV.
2. De grondslag van het revisieverzoek:
Verzoeker heeft het verzoek doen steunen op de omstandigheden -zakelijk weergegeven- dat hij de benodigde goederen voor het CIS-project heeft verkocht en geleverd uit eigen voorraad, welke goederen voor 4 maart 1987 in zijn magazijnen aanwezig waren; dat de directeuren van het Ministerie van Openbare Werken (O.W.) en het Centraal Importbedrijf Suriname (CIS) daarvan wetenschap hadden; dat verzoeker voor wat betreft de verkoop en levering van materialen gehandeld heeft als industrieel en handelaar; dat verzoeker niet persoonlijk als ontwerper en toezichthouder bij het betreffende bouwprojekt betrokken is geweest, doch het Architectenbureau B. N.V. i.o.; dat de brief van 4 maart 1987 – als produktie in de gedingstukken voorkomende – gezien moet worden als een confirmatie van hetgeen betrokken partijen overeengekomen waren over de benodigde bouwmaterialen en prijzen. (grond I).
En voorts op de omstandigheid – eveneens zakelijk weergegeven- dat verzoeker veroordeeld is voor het niet terzake bewezenverklaarde. (grond II).
3. De beoordeling van het revisieverzoek:
3.1 Vooreerst merkt het Hof op dat deze uitsluitend zal ingaan op die grond die relevant is voor de beoordeling van de herzieningsaanvrage, te weten grond I.
3.2 Uit het onderzoek in revisie is genoegzaam komen vast te staan dat de brief van 4 maart 1987, de kenmerken van een offerte (aanbod) vertoont. Immers niet is gesteld noch anderszins gebleken dat verzoeker uitsluitend tegen geldende prijzen – die in casu eveneens niet zijn komen vast te staan nl. welke die prijzen precies zouden moeten zijn – mocht offreren danwel bij zijn prijsvaststelling aan andere restricties onderworpen was, zodat, bij gebreke van contra-indicaties, in rechte aangenomen moet worden dat hij, verzoeker, de vrijheid had om zelf de prijzen vast te stellen voor de benodigde materialen.
3.3 Het Hof in revisie is van oordeel dat deze gereleveerde omstandigheid –nl. dat de brief van 4 maart 1987 een offerte inhoudt- voordien tijdens het onderzoek in eerste aanleg alsmede in hoger beroep niet substantieel uit de verf is gekomen, weshalve deze omstandigheid als novum in de zin van art. 386 eerste lid aanhef onder sub 2 van het Wetboek van Strafvordering aangemerkt moet worden.
3.3 Blijkens de brief van 4 maart 1987 zijn de daarin geoffreerde prijzen en bouwmaterialen geconfirmeerd door de heren [naam 1](toentertijd waarnemend direkteur van O.W.) en [naam 2] (toentertijd direkteur van het CIS), waardoor tussen de betrokken partijen wilsovereenstemming bestond met betrekking tot de prijzenvaststelling en de levering van de benodigde bouwmaterialen.
3.4 Het Hof neemt daarbij tevens in aanmerking de stelling dat verzoeker – anders dan een reguliere directievoerder c.q. toezichthouder – tevens belast was met inkoop/verkoop/levering van de benodigde bouw-materialen. Ter adstructie van deze stelling, ten grondslag liggend aan de aanvrage, is namens verzoeker door diens raadslieden aangevoerd dat bij met name de heren [naam 1] en [naam 2], hij, verzoeker, tevens bekend staat als handelaar en industrieel in welke hoedanigheden de verkoop en levering van de benodigde bouwmaterialen aan het CIS hebben plaatsgevonden. Ter staving van deze hoedanigheden heeft verzoeker een kopie van inschrijving uit het Handelsregister overgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in alle instanties, noch uit de inhoud van het strafdossier is, naar het oordeel van het Hof in revisie, gebleken dat verzoeker inzake de verkoop e/o levering van de betreffende bouwmaterialen geen winsten mocht maken. Daar komt nog bij kijken dat verzoeker tevens de benodigde bouwmaterialen, althans een (aanzienlijk) deel daarvan, uit eigen voorraad heeft geleverd. In ieder geval kan uit de processtukken het tegendeel van het zoeven vermelde niet worden opgemaakt.
3.5 De hierboven gereleveerde nieuwe omstandigheid inhoudende de goedgekeurde offerte bezien tegen de achtergrond van hetgeen in r.o. 3.4 is overwogen, voert, teruggekoppeld naar de telastelegging onder I, welke is toegespitst op oplichting (artikel 386 van het Wetboek van Strafrecht),- ter zake waarvan verzoeker na bewezenverklaring is veroordeeld – tot de slotsom dat de bestanddelen van bedoelde telastelegging inzake de oplichtingsmiddelen niet bewezen kunnen worden aangenomen, zodat vrijspraak van het telastegelegde onder I moet volgen.
3.6 Namens verzoeker is door de verdediging het verzoek gedaan tot teruggave van de indertijd ten laste van verzoeker inbeslaggenomen goederen. Nu het oorspronkelijk dossier verbrand is en uit het thans aanwezige schaduw-dossier niet uit te maken is, welke goederen toentertijd als vermeld inbeslag waren genomen, zal het Hof over het verzoek ter zake niet beslissen omdat het Hof daartoe niet in staat is, de verzoeker in overweging gevende dat indien hij over de nodige gegevens van de inbeslagneming beschikt, hij bij de Kantonrechter de teruggave van die goederen alsnog zal kunnen vorderen.
Rechtdoende in revisie
Vernietigt het vonnis van 26 januari 1994 door het Hof van Justitie gewezen en uitgesproken tegen de veroordeelde [verzoeker];
En alsnu opnieuw rechtdoende in revisie
Verklaart het herzieningsverzoek gegrond;
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder I van de telastelegging, te weten oplichting is telastegelegd, zoals opgenomen in het vonnis van het Hof van Justitie, rechtdoende in hoger beroep d.d. 26 januari 1994; Spreekt hem daarvan vrij;
Verklaart niet in staat tot het geven van een last omtrent de teruggave van de eventueel inbeslaggenomen goederen.