- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-13904
- Uitspraakdatum 19 juni 1998
- Publicatiedatum 13 juni 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht.Hoger Beroep.Ontslag wegens dringende reden.
Artikel 1615 v van het Burgerlijk Wetboek.
Niet- ontvankelijkheid.Het Hof overweegt dat vanwege het feit dat appellante de vordering na zes maanden vanaf de ontslagverlening wegens dringende reden heeft ingesteld, welke termijn begint te lopen vanaf de dag van de feitelijke beëindiging van de dienstbetrekking zij daarmee tardief is.
Een indiening van een vordering op grond van ontslag wegens dringende reden is aan de fatale termijn van artikel 1615 v BW gebonden.
Het Hof vernietigt het vonnis van de Kantonrechter en verklaart de appellante alsnog niet ontvankelijk in haar vordering.
Uitspraak
M.R.S.
GENERALE ROL NO. 13904.
[appelante], wonende aan [adres] te [district], voor wie als gemachtigde optreedt Mr.M.R.CARRILHO, advokaat,
appellante,
tegen
DE SURINAAMSE-AMERIKAANSE INDUSTRIE MAATSCHAPPIJ N.V., (Surinam American Industrie Limited), rechtspersoon gevestigd te Paramaribo aan de Cornelis Jongbawstraat no.48, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.S.A.THIJM, advokaat,
geintimeerde,
De Fungerend-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding waaronder:
- het in afschrift overgelegd vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 9 januari 1996 tussen partijen gewezen;
- het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 26 januari 1996, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;
Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advokaten;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [appelante] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
- dat eiseres de navolgende vordering wenst in te stellen tegen de Surinaamse-Amerikaanse Industrie Maatschappij, N.V. (Surinam American Industries Limited), rechtspersoon, gevestigd te Paramaribo aan de Cornelis Jongbawstraat no.48, gedaagde;
- dat eiseres op 13 januari 1976 als verpakster in dienst is getreden van gedaagde, doch blijkens het hierbij in fotocopie overgelegd schrijven d.d. 24 februari 1994, ondertekend door de waarnemend Directeur J.van Frederiklust en betekend per deurwaardersexploit van de Gerechtsdeurwaarder R.Kappel d.d. 25 februari 1994, no. 0109, met onmiddellijke ingang is ontslagen op één volgens gedaagde vermeend aanwezige dringende redenen.(prod I). Het loon van eiseres bij de ontslagverlening, bedroeg Sf.325,– per forthnight;
Met het verzoek aan de Kantonrechter, de overgelegde produktie hier als letterlijk herhaald en geinsereerd te willen beschouwen. - dat blijkens het overgelegd schrijven d.d. 24 februari 1994 (vide prod.I) van gedaagde ondertekend door de waarnemend Directeur J. van Frederikslust aan eiseres als dringende redenen is opgegeven ”het op 18 februari 1994 willen wegsmokkelen van 1½ kilogram garnalen (large)”, welke beschuldiging ten zeerste door haar-eiseres is ontkend, terwijl zij daarbij tevens nadrukkelijk te kennen heeft gegeven, dat zij haar werkzaamheden voor gedaagde zou blijven uitvoeren.
Dit heeft eiseres in persoon medegedeeld aan de Direkteur en Hoofd Personele en Algemene Zaken van gedaagde,dhr.J.C.Leter. - dat hetgeen zich op 18 februari 1994 heeft voorgedaan, het navolgende is:
eiseres heeft op herhaald en aandringend verzoek van een collega tijdens schafttijd ongeveer 6 tot 7 stuks garnalen – afgekeurd voor de export en verkoop – willen meenemen voor ene mevrouw, die volgens de collega, hoogzwanger moest zijn. De door gedaagde daartoe aangestelde controleur, heeft dit ontdekt en doorgegeven. - dat eiseres na de ontdekking door de controleur zich heeft aangemeld bij het Hoofd Personele en Algemene Zaken en werd haar opgedragen om zich op maandag 22 februari 1994 bij voormeld Hoofd aanwezig te zijn, hetwelk ook is gebeurd.
Het Hoofd voornoemd, heeft eiseres op 22 februari 1994 een schriftelijk verklaring voorgelegd, die zij moest ondertekenen, hetwelk zij ten enenmale heeft geweigerd. Ook toen zij zich wederom moest aanmelden op 23 februari 1994; - dat blijkens het hierbij overgelegd schrijven d.d. 24 februari 1994 dhr.J.C.Leter in zijn hoedanigheid van Hoofd Personele en Algemene Zaken, het aan eiseres verleende ontslag om dringende reden aan het Hoofd der Arbeidsinspectie heeft gemeld (prod.II), hetwelk ten enenmale in strijd is met artikel 3 lid 2 van het Decreet E-39A van 11 december 1984, S.B.1984 no.102.
Naar aanleiding van deze ontslagmelding is eiseres blijkens een niet gedateerd schrijven van het Onderdirectoraat Arbeidsinspectie, Ministerie van Arbeid, uitgenodigd voor een verhoor op woensdag 2 maart 1994, op welke uitnodiging eiseres is ingegaan. (prod.III).
Bij dit verhoor waren echter niet aanwezig de gedaagde en Bumble Bee werknemers Bond, zijnde de werknemersorganisatie, waarvan eiseres lid is en opkomt voor de belangen van de werknemer in dienst van gedaagde. I.c. is sprake van een schending van het beginsel van hoor en wederverhoor;
Met het verzoek aan de Kantonrechter, de overgelegde produkties hier als letterlijk herhaald en geinsereerd te willen beschouwen; - dat de desbetreffende ambtenaar van Arbeidsinspectie, aan eiseres heeft voorgehouden hetgeen gedaagde als dringende reden heeft gesteld, hetwelk door eiseres nadrukkelijk en gemotiveerd is ontkend, enwel onder vermelding van de ware toedracht;
- dat op 11 maart 1994 door het hoofd der Arbeidsinspectie aan de Directeur van gedaagde is medegedeeld, dat zijdens de Minister van Arbeid geen bezwaar bestaat tegen het ontslag – om dringende redenen – van eiseres (prod. IV).
Met het verzoek aan de Kantonrechter de overgelegde produkties hier als letterlijk herhaald en geinsereerd te willen beschouwen. - dat echter, gezien de verleende beschikking, waarin is vermeld, dat geen bezwaar bestaat tegen het ontslag van eiseres, is komen vast te staan, dat het Onderdirectoraat Arbeidsinpectie – dat volgens de wetgever moet waken voor de schulding van de belangen van arbeiders – geheel en al is voorbijgegaan aan de stellingen van eiseres en blijkens het hierbij overgelegd proces-verbaal d.d. 2 maart 1994 (prod.V), volstaat met de niet gemotiveerde vermelding van ”….. een hoeveelheid ….”, waardoor ten onrechte de indruk wordt gewekt, dat het daadwerkelijk om een grote hoeveelheid garnalen gaat dan de 6 tot 7 stuks afgekeurde garnalen en waardoor voor gedaagde een reden wordt gecreëerd om de dienstbetrekking met eiseres om dringende reden te beëindigen;
Met het verzoek aan de Kantonrechter de overgelegde produkties hier als letterlijk herhaald en geinsereerd te willen beschouwen; - dat noch gedaagde, noch het Onderdirectoraat Arbeidsinspectie, althans het Hoofd der Arnbeidsinspectie bij respectievelijk het verlenen van het onderhavige ontslag als het verlenen van de beschikking, rekening hebben gehouden met de navolgende niet te verwaarlozen aspecten;
a. eiseres zou op 13 januari 1996 onafgebroken 20 (twintig) jaar in dienst zijn van gedaagde;
b. dat eiseres heeft een goede staat van dienst;
c. de redenen, die ten grondslag liggen aan het willen meenemen van de garnalen, niet voor zichzelf of de verkoop, maar op verzoek van een collega voor een hoogzwangere vrouw;
d. de consequenties die dit ontslag heeft voor eiseres m.n. dat zij, thans 57 jaar oud en na 18 dienstjaren, plotseling geen aanspraak meer maakt op o.a. vrije geneeskundige behandeling – ja erger nog geen uitzicht meer heeft op een pensioenuitkering bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar (over 3 jaren), terwijl zij, gezien haar hoge leeftijd, geen andere dienstbetrekking zal kunnen vinden om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. - dat vorenaangehaalde aspecten gekwalificeerd kunnen worden als een waarborg voor een rechtmatig verleend ontslag.
Noch door gedaagde, noch door het Hoofd der Arbeidsinspecteur is rekening gehouden met de onevenredigheid tussen de vermeend opgegeven dringende reden en de zéér ingrijpende maatregel van het ontslag aan eiseres. - dat gedaagde gebruik heeft gemaakt van een gefingeerde dringende reden en er i.c. sprake is van een oneigenlijk gebruik van het ontslag wegens dringende reden, teneinde af te kunnen zijn van eiseres en haar – gedaagdes – verplichtingen, wanneer eiseres binnen enkele jaren de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
- dat gedaagde de door haar opgegeven dringende reden m.n.”… het willen wegsmokkelen van 1½ kg garnalen large…”, nimmer heeft gestaafd;
- dat uit al hetgeen eiseres hierboven heeft aangehaald ten overvloede blijkt dat:
A. de beschikking van de Minister van Arbeid, getekend door het Hoofd der Arbeidsinspectie (vide prod.IV) in strijd is met de waarheid en bovenal met de wet en derhalve enig rechtskracht mist, waardoor deze nietig is en wel op grond van het volgende:
- ex artikel 3 lid 2 van het Decreet E-39A van 11 december 1984, S.B. 1984 no.102, houdende wijziging van het Decreet ontslagvergunning (S.B. 1983 no.10) moet de werkgever het ontslag melden;
- ex artikel 9 van de Statuten van gedaagde wordt zij – gedaagde – in en buiten rechte vertegenwoordigd door haar Directeur of Directeuren.
- uit eerder overgelegd schrijven d.d. 24 februari 1994 (vide prod. II) blijkt, dat de ontslagmelding niet wordt gedaan, door de Directeur van gedaagde, maar door de heer J.C.Leter, in zijn hoedanigheid van Hoofd Personele en Algemene Zaken, die i.c. onbevoegd is gedaagde te vertegenwoordigen;
- het schrijven vermeld in het aanhef van de beschikking is derhalve niet afkomstig van de Directeur van gedaagde – dat had het rechtens dus inderdaad moeten zijn, – maar van een daartoe onbevoegde heer J.C. Leter.
B. het verleende ontslag om dringende reden nietig is danwel onrechtmatig c.q. kennelijk onredelijk is enwel om de navolgende redenen:
- het is ten enenmale onjuist dat eiseres 1½ kg garnalen heeft willen ”wegsmokkelen”, gedaagde heeft dit valselijk als reden opgegeven, teneinde een grond voor ontslag om dringende reden te kunnen verkrijgen;
- dat de door gedaagde opgegeven reden geen dringende reden is, zoals de wetgever die – limitatief – heeft vastgesteld in artikel 1615 p van het Surinaams Burgerlijk Wetboek;
- ex artikel 1615 van het Surinaams Burgerlijk Wetboek schrijft dwingendrechtelijk voor dat de mededeling van de dringende reden onverwijld aan eiseres moet zijn medegedeeld en zij terstond moet worden ontslagen. Hiervan is i.c. géén sprake geweest. Blijkens prod.I, stelt gedaagde dat eiseres op 18 januari 1994 de 1½ kg garnalen heeft willen wegsmokkelen, doch naderhand pas op 14 februari 1994 is ontslagen, nadat gedaagde op 22 en 23 februari 1994 getracht heeft eiseres over te halen om een verklaring terzake te onderteken.
- dat eiseres vanaf 25 februari 1994 geen loon heeft ontvangen van gedaagde, terwijl zij bereid is geweest, de bedongen arbeid te verrichten en in 1994 geen vakantie heeft genoten en ook nog geen vakantiegelden heeft ontvangen, terwijl de door gedaagde vast te stellen uitkering van de retentieregeling en winstdeling ook niet heeft plaatsgevonden. Daar het verleende ontslag onrechtmatig c.q. kennelijk onredelijk danwel nietig is, maakt eiseres ingevolge de wet, ook geen aanspraak op aanvullende schadeloosstelling c.q. schadevergoeding;
- dat gedaagde weigert aan eiseres uit te betalen het loon vanaf 25 februari 1994 alsmede de uitkeringen genoemd in het 15e sustenu, terwijl eiseres daar recht op heeft;
- dat ook de aan gedaagde betekende aanmaning d.d.13 februari 1995, exploit no.0052 d.d.15 februari 1995 van de Gerechtsdeurwaarder R.Kappel, (prod. VI) vergeefs is geweest;
Met het verzoek aan de Kantonrechter, de overgelegde produkties hier als letterlijk herhaald en geinsereerd te willen beschouwen. - dat eiseres recht heeft op:
a. het herstel van de dienstbetrekking;
b. doorbetaling van haar loon vanaf 25 februari 1994 en de uitkering vermeld in het 15e sustenu;
c. schadeloosstelling, welke zij wenst te beperken tot 1 (één) jaar loon;
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd:
dat vonnis uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle dagen en uren, niet tegenstaande verzet of hoger beroep:
I. Primair:
a. voor recht zal worden verklaard, dat het aan eiseres verleende ontslag op grond van dringende redenen, in strijd is met de wet en mitsdien nietig is en derhalve de dienstbetrekking onverkort voortduurt;
b. Gedaagde zal worden veroordeeld om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen haar loon zijnde Sf.325,– per forthnight enwel vanaf 25 februari 1994, alsmede de daaraan verbonden vakantie en retentie uitkering, totdat de dienstbetrekking conform de wet op de regelmatige wijze zal zijn beëindigd;
II. Secundair:
a. voor recht zal worden verklaard, dat het aan eiseres verleend ontslag kennelijk onredelijk c.q.onrechtmatig is;
b. Gedaagde zal worden veroordeeld om aan eiseres te betalen haar loon gedurende 1 (één) jaar te rekenen vanaf 25 februari 1994 zijnde de aanvullende schadeloosstelling c.q. schadevergoeding;
III. Gedaagde zal worden veroordeeld in de kosten dezer procedure, daaronder mede begrepen de buitengerechtelijke kosten;
Overwegende, dat DE SURINAAMSE-AMERIKAANSE INDUSTRIE MAATSCHAPPIJ N.V., (Surinam American Industrie Limited) als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord, welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast, de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd:
dat eiseres in haar vordering niet ontvankelijk zal worden verklaard, althans haar deze zal worden ontzegd als zijnde ongegrond en onbewezen, kosten rechtens;
Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclusies van repliek en dupliek haar stellingen nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende de gemachtigde van eiseres produkties overgelegd, waarvan de inhoud alsmede van de overgelegde produkties, hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis van 9 januari 1996 op de daarin opgenomen gronden:
Eiseres haar vordering heeft ontzegd;
Eiseres heeft veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op f.nihil;
Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal S.NAZIR in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis van 9 januari 1996;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder R. KAPPEL van 29 januari 1997 aan geintimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat de advokaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna het Hof vonnis heeft gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk was bepaald op 5 december 1997, doch na enige malen te zijn aangehouden nader op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat de appellante tijdig in hoger beroep gekomen is van de beslissing van de Kantonrechter in het Eerste Kanton d.d 9 januari 1996;
Overwegende, dat uit de gedingstukken van de eerste aanleg het navolgende blijkt:
- dat de appellante als werkneemster in dienst was van de geintimeerde en dat zij met ingang van 24 februari 1994 wegens dringende reden werd ontslagen, welk ontslag haar op 25 februari 1994 per deurwaardersexploit werd aangezegd;
- dat van genoemd ontslag tijdig mededeling gedaan is aan het hoofd van de Dienst der Arbeidsinspektie van het Ministerie van Arbeid;
- dat de appellante bij inleidend rekest d.d.7 februari 1995, ingekomen op de Griffie van de Kantongerechten d.d 16 maart 1995, de onderhavige vordering tegen de geintimeerde ingesteld heeft;
- dat de geintimeerde zowel in de eerste aanleg als in hoger beroep een uitdrukkelijk beroep gedaan heeft op het bepaalde in artikel 1615 v van BW, waarin bepaald is dat iedere vorderingsrecht krachtens de artikelen 1615 o, 1616 t (lees:1615 t) en 1615 u verjaart na verloop van zes maanden;
Overwegende, dat nu de appellante de vordering na zes maanden vanaf de ontslagverlening wegens dringende reden heeft ingesteld, welke termijn begint te lopen vanaf de dag van de feitelijke beëindiging van de dienstbetrekking is zij daarmee tardief en had de eerste rechter haar in de vordering niet ontvankelijk moeten verklaren, omdat een indiening van een vordering op grond van ontslag wegens dringende reden aan de fatale termijn van art.1615 v BW gebonden is;
Overwegende, dat Hof in deze zal doen wat de Kantonrechter had behoren te doen, hetgeen met zich meebrengt dat het aangevochten vonnis zal worden vernietigd en de appellante alsnog niet ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering, met haar veroordeling, als de in het ongelijk gestelde partij, in de gedingkosten van beide instanties;
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Vernietigt het vonnis d.d. 9 januari 1995 door de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen tussen partijen en uitgesproken, waarvan beroep;
EN OPNIEUW RECHTDOENDE:
Verklaart de appellante alsnog niet ontvankelijk in haar vordering;
Veroordeelt appellante in de gedingkosten in beide instanties aan de zijde van geintimeerde gevallen en begroot op:
– in eerste aanleg op f……
– in hoger beroep op f…..
Met inbegrip van het door het Hof aan haar advokaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van f.5.000,–;
Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van appellante eveneens op f.5.000,–;
Aldus gewezen door de heren: Mr.S.GANGARAM-PANDAY, Fungerend-President, Mr.P.G.WOLFF en Mr.K.PULTOO, Leden en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 19 JUNI 1998, in tegenwoordigheid van Mr.A.CHARAN, Fungerend-Griffier.
w.g.A.CHARAN w.g.S.GANGARAM PANDAY
Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advokaat Mr.H.P.Boldewijn namens de gemachtigden van partijen, advokaten Mr.M.R.Carrilho en Mr.S.A.Thijm.