SRU-HvJ-1999-1

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-13984
  • Uitspraakdatum 05 maart 1999
  • Publicatiedatum 18 maart 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Verbintenissenrecht. Niet-ontvankelijkheid.

    De Kantonrechter had de eisende partij in eerste aanleg niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar vordering omdat zij daarbij geen belang heeft. Eiser trad immers slechts op als vertegenwoordiger van een firma bij de aankoop door appellante van kunstmest. Deze firma en dus niet eiser had onderhavige vordering moeten instellen tegen appellante.

    Het Hof heeft voornoemd verzuim hersteld in die zin dat niet is ingegaan op de feitelijke stellingen van partijen en dus ook niet op de grieven die appellante naar voren heeft gebracht. Eiser/geïntimeerde is alsnog niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard.

Uitspraak

M.R.S.

GENERALE ROL NO.13984.

CULTUURONDERNEMING ALUPI (Rijstbedrijf) Naamloze Vennootschap, rechtspersoon, kantoorhoudende aan de Rijweg naar Kwatta no. 254 te Paramaribo, voor wie als gemachtigde optrad Mr.P.E.BEMMEL, advokaat, die thans vervangen wordt door advokaat Mr.S.MANGROELAL,

appellante,

t e g e n

[geïntimeerde], zaakdoende onder de [naam] Import en Export Industry, aan [adres] te [district], voor wie als gemachtigde optrad, Mr.A.W.VAN DER SAN,

geintimeerde,

De Fungerend-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken van het geding waaronder;

1. het in afschrift overgelegd vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 10 december 1996 tussen partijen gewezen;

2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 3 januari 1997, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;

Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advokaten;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [naam], als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:

1. Eiser wenst de hierna volgende vordering in te stellen tegen de Cultuuronderneming ALUPI (Rijstbedrijf) Naamloze Vennootschap, rechtspersoon, kantoorhoudende aan de Rijweg naar Kwatta no. 254 te Paramaribo, gedaagde;

2. dat blijkens een hierbij in fotocopie overgelegde akte betreffende bevestiging van de koop en verkoop van 700 metrieke ton ureum (kunstmest) aan gedaagde d.d. 13 april 1995, waarvan wordt verzocht de inhoud daarvan als hier geinsereerd te willen beschouwen (productie I) gedaagde door tussenkomst van eiser 700 metrieke ton ureum bij [bedrijf] N.V.Kantoor houdende te Antwerpen, België, heeft gekocht gelijk [bedrijf] N.V. aan gedaagde heeft verkocht voor het bedrag van $ 203.300,– (TWEEHONDERD DRIEDUIZEND EN DRIEHONDERD AMERIKAANSE DOLLARS);

3. dat terwijl vorenmelde overeenkomst werd uitgevoerd gedaagde bij schrijven van d.d. 24 april 1995, aan verzoeker te kennen heeft gegeven dat zij wegens bijzondere omstandigheden niet in staat is de bestelde kunstmest (ureum) af te nemen. Ten blijke hiervan wordt een copie van bedoeld schrijven hierbij toegevoegd (productie II);

4. dat in verband met de annulering van de vermelde overeenkomst de leverancier [bedrijf] N.V. te Antwerpen, België, per schrijven van d.d. 25 april 1995 aan eiser kenbaar heeft gemaakt dat zij reeds kosten voor de levering van de bestelde kunstmest had gemaakt, met name voor verpakkingsmateriaal, bestaande uit bedrukte zakken en dat deze kosten $ 6.310,– (ZESDUIZEND DRIEHONDERD EN TIEN AMERIKAANSE DOLLARS) belopen. Een fotocopie van bedoeld schrijven wordt hierbij overgelegd ten blijke van het vorenstaande (productie III);

5. dat de leverancier [bedrijf] N.V. alsgevolg van het feit dat gedaagde de bestelde ureum (kunstmest) niet meer heeft afgenomen en door de kosten die zij gemaakt had voor het verpakkingsmateriaal van bedoeld ureum, na gevoerde correspondentie met eiser, in de maand mei 1995 het bedrag van $ 3.339,– (DRIEDUIZEND DRIEHONDERD NEGEN EN DERTIG AMERIKAANS DOLLARS), van eiser uit gelden die zij van eiser onder zich had, heeft achter gehouden ter compensatie van de gemaakte kosten voor het verpakkingsmateriaal dat bestemd was voor de door gedaagde gekochte kunstmest. Eiser legt hierbij een fax bericht d.d. 9 mei 1995 van [bedrijf] N.V., en een copie van een overmakingsbewijs van de Surinaamsche Bank N.V. d.d. 19 mei 1995 over, ten blijke van het hiervoren gestelde (productie IV en V);

6. dat gedaagde zich heeft schuldig gemaakt aan wanprestatie door de gekochte kunstmest niet meer af te nemen, nadat zij zich met de koop geconfirmeerd had en eiser de leverancier het groenlicht tot verscheping van de kunstmest gegeven had, als gevolg waarvan eiser schade heeft geleden;

7. dat gedaagde ondanks herhaalde mondelinge toezeggingen, het verschuldigd bedrag nimmer aan eiser heeft betaald en volhardt gedaagde in haar weigering ondanks schriftelijke aanmaningen van eiser;

8. dat eiser derhalve opeisbaar van gedaagde te vorderen heeft het bedrag van $ 3.339,–(DRIEDUIZEND DRIEHONDERD EN NEGEN EN DERTIG AMERIKAANSE DOLLARS);

Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd: dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde zal worden veroordeeld om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van $ 3.339,– (DRIEDUIZEND DRIEHONDERD NEGEN EN DERTIG AMERIKAANSE DOLLARS) of de tegenwaarde daarvan in Surinaams geld volgens de koers van de dag van betaling met de wettelijke interessen van de dag van rechtsingang tot aan die der algehele voldoening, kostens rechtens;

Overwegende, dat Cultuuronderneming Alupi (Rijstbedrijf) Naamloze Vennootschap als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord onder overlegging van produkties – welke geacht moeten worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd: dat eiser in zijn vordering niet zal worden ontvangen c.q. hem deze zal worden ontzegd als zijnde ongegrond en onbewezen;

Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclusies van repliek en dupliek haar stellingen nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna de Kantonrechter bij vonnis van 10 december 1996 op de daarin opgenomen gronden: gedaagde heeft veroordeeld om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van $ 3.339,– (DRIEDUIZEND DRIEHONDERD NEGEN EN DERTIG AMERIKAANSE DOLLARS) of de tegenwaarde daarvan in Surinaams geld volgens de koers van de dag van betaling met de wettelijke interessen vanaf 6 februari 1996 tot aan die der algehele voldoening;

Dit vonnis tot zover vermeld uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard;

Gedaagde heeft veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van eiser gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op f.2436,25 (TWEEDUIZEND VIERHONDERD ZES EN DERTIG EN 25/100 GULDEN);

Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal Cultuuronderneming Alupi (Rijstbedrijf) Naamloze Vennootschap in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis van 10 december 1996;

Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder M.Sitaram van 1 augustus 1997 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;

Overwegende, dat de advokaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna partijen vonnis hebben gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk was bepaald op 3 juli 1998, doch na enige malen te zijn aangehouden nader op heden;

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat de appellante tijdig in hoger beroep gekomen is van de beslissing van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, d.d. 10 december 1996;

Overwegende, dat uit de stellingen van partijen en de overgelegde produkties blijkt dat de geintimeerde,[naam], slechts als vertegenwoordiger van de firma [bedrijf] N.V., gevestigd te Antwerpen in België, opgetreden is bij de aankoop door de appellante van die vennootschap van 700 metrieke ton ureum (kunstmest) en had dus deze firma – en dus niet [geïntimeerde] – de onderhavige vordering moeten instellen tegen de appellante;

Overwegende, dat de eerste rechter de geintimeerde danook niet ontvankelijk had moeten verklaren in haar vordering omdat zij daarbij geen belang heeft en nu hij dat nagelaten heeft, zal het Hof dat verzuim herstellen, hetgeen met zich meebrengt dat niet ingegaan behoeft te worden op de feitelijke stellingen van partijen en dus ook niet op de grieven die de appellante ter berde gebracht heeft;

Overwegende, dat danook recht als na te melden zal worden gedaan, met veroordeling van de geintimeerde in de gedingkosten van beide instanties en wel als de in het ongelijk gestelde partij;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:

Vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen tussen partijen en uitgesproken op 10 december 1996, waarvan beroep;

Verklaart de geintimeerde alsnog niet ontvankelijk in haar vordering jegens de appellante;

Veroordeelt geintimeerde in de gedingkosten in beide instanties aan de zijde van appellante gevallen en begroot op:

– in eerste aanleg op f.NIHIL;

– in hoger beroep op f.9.395,–;

Met inbegrip van het door het Hof aan zijn advokaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van f.500,–;

Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van geintimeerde eveneens op f.500,–;

Aldus gewezen door de heren: Mr.S.GANGARAM-PANDAY, fungerend-President, Mr.A.I.RAMNEWASH, en Mr.P.G.WOLFF, Leden en door de fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 5 MAART 1999, in tegenwoordigheid van Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen de gemachtigde van appellante, advokaat Mr.S.Mangroelal, terwijl de geintimeerde noch in persoon, noch bij gemachtigde is verschenen.