- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-13902
- Uitspraakdatum 23 april 1999
- Publicatiedatum 01 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Is één deelgerechtigde in een boedel bevoegd een huurovereenkomst aan te gaan, waarbij de verhuurder als beheerder van de boedel is opgetreden? Neen, want sommige beheershandelingen (zoals het aangaan van een huur/verhuurovereenkomst) moeten door de deelgenoten tezamen geschieden of door alle deelgenoten achteraf bekrachtigd worden. Zolang geen der deelgenoten daartegen opkomt, kan de “huurder” zijn aktiviteiten aldaar ontplooien, doch één of meer der deelgenoten is (zijn) bevoegd een ontruimingsvordering in te stellen zonder daarbij van de andere deelgenoten afhankelijk te zijn en het is niet nodig dat alle deelgenoten tezamen de ontruimingsvordering instellen.
Uitspraak
H.M.
GENERALE ROL NO: 13902.
[appellant], wonende aan [adres] te [district 1], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.R.L.KENSMIL, advokaat,
appellant,
t e g e n
1. [geintimeerde 1]
2. [geintimeerde 2]
3. [geintimeerde 3]
4. [geintimeerde 4]
5. [geintimeerde 5]
6. [geintimeerde 6]
7. [geintimeerde 7]
8. [geintimeerde 8], allen wonende te [district 1], door wie tot hun aller gemachtigde is gesteld, Mr.F.KRUISLAND, advokaat,
geintimeerden,
De fungerend-President spreekt in deze zaak in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het Geding waaronder:
1. het in afschrift overgelegd vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 23 november 1993 tussen partijen gewezen;
2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 2 december 1993, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;
Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advokaten;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [geintimeerde 1] e.a. als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton hebben gewend, daarbij stellende:
1. Eisers wensen de navolgende vordering in te stellen tegen [appellant], wonende aan [adres] te [district 1], gedaagde;
2. Eisers zijn mede-eigenaren van de plantage [naam 1] in [district 2]. Als zodanig zijn eisers tezamen met de overige mede-eigenaren ten volle gerechtigd tot het genot en de beschikking van voormelde plantage. Eisers behoeven dan ook niet te dulden dat derden zonder enig recht of titel zich het genot van voormelde plantage, althans gedeelten daarvan toeëigenen en gebruik maken van die plantage, althans, gedeelten daarvan, zonder enig recht of titel. Eisers behoeven evenmin te dulden dat derden zonder enige bevoegdheid daartoe gedeelten van voormelde plantage occuperen, althans doen occuperen en met betrekking tot de grond allerhande activiteiten ontwikkelen of doen ontwikkelen, zoals landbouw en recreatieactiviteiten;
3. Gedaagde heeft, naar eisers onlangs gebleken is, een stuk terrein van de plantage [naam 1] in [district 2] groot ± 400 m², gelegen langs de [plaats], die door de plantage [naam 1] stroomt, onrechtmatig, d.w.z. zonder toestemming van de mede-eigenaren geoccupeerd en daarop een huis, althans opstallen heeft gesticht, althans heeft doen plaatsen;
4. Gedaagde heeft van geen der beschikkingsbevoegde mede-erfgenamen enig recht of titel bekomen om zich te vestigen op de plantage [naam 1], gelegen in [district 2] en hij handelt derhalve dan ook vooreerst in strijd met het (mede)eigendomsrecht van eisers, doch ook op ernstige wijze in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt ten aanzien van de eisers en de hen in eigendom toebehorende goederen;
5. Gedaagde ontzegt eisers, althans de mede-eigenaren van de plantage [naam 1], gelegen in [district 2], het recht zich te begeven op het door hem geoccupeerde terrein en het gedeelte waarop hij zijn huis heeft gesticht;
6. Eisers zijn doende om en nabij het door gedaagde onrechtmatig geoccupeerde terrein recreatieactiviteiten te ontplooien, in welke activiteiten zij door gedaagde worden belemmerd zolang hij ter plaatse activiteiten ontplooit en hun de toegang tot het terrein ontzegt;
7. Eisers hebben derhalve op grond van het vorenstaande recht en belang bij een spoedige ontruiming van gedaagde en verzoeken de Kantonrechter deze zaak op verkorte termijn te doen dagvaarden en te bepalen dat er op verkorte termijn zal worden voortgeprocedeerd;
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd:
dat eisers zich tot de Kantonrechter wenden met verzoek dat:
a. aan eisers toestemming zal worden verleend gedaagde op verkorte termijn op te roepen,
b. Gedaagde bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld om binnen een maand na het in deze te wijzen vonnis of de betekening daarvan, althans binnen een door de Kantonrechter te bepalen termijn, het door hem opgezette huis en/of (andere) opstallen op de plantage [naam 1] in [district 2], althans op een gedeelte van de plantage [naam 1] in [district 2], t.w. een stuk grond groot ± 400 m², gelegen aan de [plaats], af te breken en weg te voeren, althans te verwijderen en voorts gedaagde zal worden veroordeeld om voormelde plantage, althans voormelde grond, te ontruimen, te verlaten en ter vrije beschikking van eisers te stellen, zulks binnen voormelde termijn, althans binnen een door de Kantonrechter te bepalen termijn, met machtiging op eisers om indien gedaagde met voormelde afbraak, wegvoering en ontruiming in gebreke mocht blijven, deze zelf te verrichten of te doen verrichten, desnoods met behulp van de Sterke Arm,
Kostens rechtens; Overwegende, dat [appellant] als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord – welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – onder overlegging van een produktie de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd: dat eisers in hun vordering niet-ontvankelijk zullen worden verklaard althans hen deze zal worden ontzegd als te zijn ongegrond en niet bewezen, wordende de inhoud van de overgelegde produktie hier als ingelast beschouwd;
Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclusies van repliek en dupliek haar stellingen nader hebben toegelicht en verdedigd, onder overlegging van produkties waarvan de inhoud alsmede van de overgelegde produkties hier als ingelast moet worden beschouwd;
Overwegende, dat de gemachtigde van eisers hierna een nadere conclusie tot uitlating produkties heeft genomen, waarvan de inhoud eveneens hier als ingelast moet worden beschouwd;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis van 23 november 1993 op de daarin opgenomen gronden:
Gedaagde heeft veroordeeld om binnen (1) één maand na betekening van dit vonnis, het door hem opgezette huis en/of (andere) opstallen op de plantage [naam 1] in [district 2], althans op een gedeelte van de plantage [naam 1] in [district 2], te weten een stuk grond groot ± 400 m², gelegen aan de [plaats], af te breken en weg te voeren, althans te verwijderen en voorts gedaagde zal worden veroordeeld om voormelde plantage, althans voormelde grond, te ontruimen, te verlaten en ter vrije beschikking van eisers te stellen;
Eisers hebben gemachtigd om indien gedaagde in gebreke mocht blijven de voormelde afbraak, wegvoering en ontruiming te verrichten, deze zelf te verrichten of te doen verrichten, desnoods met behulp van de Sterke Arm,
Dit vonnis tot zover vermeld uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard;
Gedaagde heeft veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van eisers gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op f.109,50 (EEN HONDERD EN NEGEN 50/100 GULDEN);
Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal [appellant] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis van 23 november 1993;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder M.Sitaram van 24 december 1996 aan geintimeerden aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat de advocaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende de gemachtigde van appellant bij pleidooi en repliek pleidooi produkties overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat partijen vonnis hebben gevraagd, waarvan de uitspraak was bepaald op 5 december 1997;
Overwegende, dat de gemachtigde van appellant op verzoek van het Hof een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie onder overlegging van produkties heeft genomen;
Overwegende, dat de gemachtigde van geintimeerden hierna een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating produkties heeft genomen; Overwegende dat partijen hierna vonnis hebben gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk was bepaald op 22 januari 1999, doch na enige malen te zijn aangehouden, nader op heden;
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat de appellant tijdig in hoger beroep gekomen is van de beslissing van de Kantonrechter in het Eerste Kanton d.d. 23 november 1993;
Overwegende, dat uit de gedingstukken in eerste aanleg en uit de stellingen van partijen in hoger beroep en de inhoud van door hen overgelegde produkties, het navolgende, in zoverre hier van belang, is gebleken;
1. dat de appellant van een deelgerechtigde (erfgenaam) van een deel in de plantage bekend als [naam 1], gelegen in [district 2], [naam 2] heeft gehuurd, gelijk laatstgenoemde aan hem, appellant, heeft verhuurd, een deel van die plantage, groot 1 ha, ingaande 17 december 1977, welke overeenkomst [naam 2] ”als beheerder van de boedel behorende aan de familie [naam]” is aangegaan;
2. dat er veel deelgerechtigden tot die plantage zijn, waaronder de geintimeerden en dat de oorspronkelijke eigenaar van een deel daarvan groot 214,5 ha, waarover dit geding gaat, [naam 2] was;
3. dat de geintimeerden als enkele van de deelgenoten in de boedel [naam 2], de onderhavige ontruimingsvordering tegen de appellant ingesteld hebben;
Overwegende, dat de centrale rechtsvraag, die in het geding aan de orde is, betreft de vraag of één deelgerechtigde ([naam 2]) bevoegd was de bovenvermelde huurovereenkomst met de appellant aan te gaan, waarbij die [naam 2] als beheerder opgetreden is;
Overwegende, dat (beheers-) handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijke zaak en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, kunnen door ieder der deelgenoten worden verricht en dat overige beheershandelingen door de deelgenoten tezamen moeten geschieden, waaronder begrepen alle handelingen die voor de normale exploitatie van de zaak dienstig kunnen zijn;
Overwegende, dat de verhuurovereenkomst die [naam 2] met de appellant aangegaan is derhalve door alle deelgenoten tezamen aangegaan had moeten zijn, of door hen allen achteraf bekrachtigd had moeten zijn, waarvan gesteld noch gebleken is;
Overwegende, dat een andere rechtsvraag, die partijen verdeeld houdt, is of enkele deelgenoten als de geintimeerden – en dus niet alle deelgenoten tezamen – bevoegd zijn de onderhavige ontruimingsvordering tegen de appellant in te stellen;
Overwegende, dat een deelgenoot niet van de overige deelgenoten afhankelijk is wanneer hij de gemeenschappelijke zaak uit handen van een derde, die geen recht op die zaak heeft, wenst op te vorderen en is hij dus tot zelfstandig procederen bevoegd ten behoeve van de gemeenschap (boedel) en zijn de geintimeerden dus bevoegd de onderhavige vordering tegen de appellant in te stellen;
Overwegende, dat het vaak voorkomt dat één of enkele van de deelgenoten van o.a. de recreatiegebieden in [district 2] een stuk grond, behorende tot een van de onopgeloste, veelal samengestelde boedels (meestal niet te verdelen vanwege de onbekendheid of onvindbaarheid van vele deelgenoten) verhuurt aan een derde, en dat zolang geen der deelgenoten daartegen opkomt, de ”huurder” zijn activiteiten aldaar kan ontplooien doch – zoals i.c. – als een of meer der deelgenoten tegen die verhuur als beheershandeling (zie boven) bezwaren maakt, en gaat proceduren, dan is het de huurder die de verliezende partij is;
Overwegende, dat de grieven die de appellant tegen het aangevochten vonnis aangedragen heeft dan ook falen en zal dat vonnis met verbetering van de rechtsgronden – waarvan uit het bovenoverwogene in vergelijking met de rechtsoverwegingen van het eerste vonnis blijkt – worden bevestigd, met veroordeling van de appellant, als de in het ongelijk gestelde partij, in de gedingkosten;
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Bevestigt onder verbetering van de gronden het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen tussen partijen en uitgesproken op 23 november 1993;
Veroordeelt appellant in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van geintimeerden gevallen en begroot op f.5.000,–;
Met inbegrip van het door het Hof aan hun advokaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekend salaris van f.5.000,-
Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van appellant eveneens op f.5.000,–;
Aldus gewezen door de heren: Mr.S.GANGARAM PANDAY, fungerend-President, Mr.P.G.WOLFF en Mr.K.PULTOO, Leden en door de fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 23 april 1999, in tegenwoordigheid van Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.
w.g.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD w.g.S.GANGARAM PANDAY
Partijen, appellant vertegenwoordigd door advokaat Mr.H.P.BOLDEWIJN namens zijn gemachtigde advokaat Mr.R.L.Kensmil en geintimeerden vertegenwoordigd door advokaat Mr.H.LIM A PO namens hun gemachtigde advokaat Mr.F.Kruisland zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.