SRU-HvJ-1999-13

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-14076
  • Uitspraakdatum 09 april 1999
  • Publicatiedatum 01 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Handelsrecht.

    In casu – voor zover van belang – heeft partij A aan partij B de opdracht gegeven om voor haar rekening een charterovereenkomst reisbevrachting te sluiten voor het vervoeren van een lading ruwe suiker in totaal 15.000 zakken vanuit Santo Domingo naar Paramaribo ten behoeve van een derde partij. Partij C heeft deze vervoersovereenkomst aanvaard en de opdracht uitgevoerd. Bij aflevering is gebleken dat een deel van de lading ruwe suiker waterschade heeft geleden, waardoor deze voor consumptie onbruikbaar werden verklaard. Partij C is door partijen A en B aansprakelijk gesteld voor de schade. Bij vonnis van de Kantonrechter is aan partijen A en B hun vordering tot veroordeling van partij C tot betaling van een geldbedrag ontzegt.

    Partij A (appellant) heeft geen grieven tegen het aangevochten vonnis aangedragen, doch ook al had zij dat gedaan, zou zij toch niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Onbesproken is immers dat de ladingbelanghebbende niet appellant was maar een derde partij.

    Het Hof verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn vordering.

Uitspraak

H.M.

GENERALE ROL NO: 14076.

CHRISTOBAL COLON C.POR.A., gevestigd en kantoorhoudende te Isabel La Catolica 158 Santo Domin­go, Dominicaanse Republiek, voor wie als ge­machtig­de op­treedt, Mr.J.Kraag,

advokaat,

appel­lant,

t e g e n

A. [geintimeerde], wonende te [woonplaats], doch voorlopig verblijfhoudende te [district] aan boord van het m.v. [schip] gemeerd aan de Nieuwe Haven aan de van ’t Hogerhuysstraat te Paramaribo,

B. SURINAM COAST TRADERS N.V., rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende aan de Flocislaan no.4 te Paramaribo, door wie tot hun beider gemachtigde is gesteld, Mr.B.A.HALFHIDE, advokaat,

gein­ti­meerden,

De Fungerend-President spreekt in deze zaak in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken van het Geding waaronder:

1. de in afschrift overgelegde vonnissen van de Kanton­rechter in het Eerste Kanton, respectievelijk van 23 november 1993 en 27 juni 1995 tussen partijen gewe­zen;

2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 3 juni 1996, waaruit blijkt van het instel­len van hoger beroep;

Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advokaten;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat CHRISTOBAL COLON C.POR A. en TROPEX INTERNATIONAL B.V. als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoek­schrift tot de Kanton­rechter in het Eerste Kanton hebben gewend, daarbij stellende:

1. Eisers wensen de navolgende vordering in te stel­len tegen:

A. [geintimeerde], wonende te [woonplaats], doch voorlopig verblijfhoudende te [district] aan boord van het m.v. [schip] gemeerd aan de Nieuwe Haven aan de van ’t Hogerhuystraat te Paramari­bo,

B. SURINAM COAST TRADERS N.V., rechtspersoon, geves­tigd en kantoorhoudende aan de Flocislaan no.4 te Paramaribo, gedaagden;

2. Eiser sub B heeft aan eiser sub A de opdracht gegeven om voor haar rekening een charterovereenkomst reisbevrachting dat de m.s. (lees kennelijk: m.v.) [schip] gereed gemaakte motorschip te sluiten voor het vervoeren van een lading ruwe suiker in totaal 15.000 zakken vanuit Santo Domin­go naar Paramaribo, op of omstreeks 13 augustus 1990 ten behoeve van N.V.TAD’S TRADING CO. Gedaagde sub A heeft deze vervoersovereen­komst aanvaard en de opdracht uitgevoerd;

3. De verscheping zou plaatsvinden voor de prijs van U.S.$.350.250,–;

4. Bij aankomst in Paramaribo op of omstreeks 21 augustus 1990 c.q. bij de aflevering van voormelde ruwe suiker in de Haven van Paramaribo is gebleken, dat een deel van de vracht in een der laadruimten van de m.s. (lees kennelijk: m.v.) [schip] waterschade heeft opge­lo­pen, met gevolg dat de suiker onbruikbaar is gewor­den, c.q. bevonden;

5. Vermits voor de verscheping van voormelde vracht, de kapitein van het betreffend schip aansprakelijk is, is hij gehouden de schade hiervan te vergoeden;

6. Op kosten van eiser heeft de INDEPENDENT MARITIME BUREAU (SURINAME) N.V. een cargo damage survey report opgemaakt, waarbij is geconstateerd dat de hatch draine hose gelocaliseerd aan de onderzijde achterin van ruim 1 (één) is losgeraakt, met gevolg een lekkage waardoor zoutwater de laadruimte binnendrong, zodat 1624 van de zakken suiker zodanig nat werden, dat zij voor comsup­tie onbruikbaar werden verklaard;

7. Gedaagde sub A is kaptitein van het m.v. [schip] en derhalve volgens de Wet aansprakelijk terzake hande­lingen door het [schip] verricht en in rechte de vertegenwoordiger van de reeder;

8. De schade welke geconstateerd was bedraagt $.42.8­32,25, terwijl de expertisekosten f.1.275,– bedragen;

9. Terzake de vergoeding van voornoemde schade heeft eiser sub B als belanghebbende de SURINAM COAST TRADERS N.V. als eigenaar c.q. vertegenwoordiger bij schrijven van 5 februari 1991 aansprakelijk gesteld voor de schade welke zij geleden heeft, evenwel heeft zij bij terug­schrijven 10 oktober 1990 alsook 18 juni 1991, zich van iedere aansprakelijkheid onthouden, stellende daarbij dat de schade aan het schip het gevolg is van overmacht, hetgeen door eisers worden ontkent, en in een bodemvordering zal worden uitgemaakt;

10. Eisers zijn van oordeel, dat de schade welke zij hebben geleden te wijten is aan grove schuld c.q. nalatigheid van de reeder en of de kapitein van de m.s. [schip] in ieder geval zijn zij van oordeel dat de eigenaar van het schip niet die zorgvuldigheid in acht heeft genomen, waarvan verwacht kon dat de kapitein bij het inspecteren van het schip vóór de inlading deze zeewaardig, kon worden verklaard of had hij in ieder geval een survey daartoe hebben moeten doen plegen, waardoor de zeewaar­digheid van het schip in mate reder­lijkerwijs zou moeten zijn gegarandeerd;

11. Eisers meenden verder dat de reeder c.q. de kapi­tein moet worden verweten een persoonlijk tekort schie­ten in de redelijke zorg om het schip zeewaardig te houden, aangezien in casu geen sprake is van voorval welke in rederlijkerwijs zou kunnen worden afgewend indien de eigenaar c.q. de kapitein de nodige zorgvul­digheid aan de dag had gelegd, dan zou zulks voor hem, naar hij stelt, (het voorval) niet onvoorzien zijn geweest;

12. Gedaagden zijn derhalve aansprakelijk voor de schade welke eisers geleden hebben, welke thans opeis­baar is, alsgevolg van de door hun – gedaagden – ge­pleegde wanprestatie, met hun schuld daaraan;

13. Kortelings hebben eisers vernomen dat het schip de m.s. (lees kennelijk: m.v.) [schip] thans in de haven van Suriname gemeerd ligt, en doende is uit de varen;

14. Eisers hebben na daartoe verlof te hebben bekomen van de Kantonrechter bij exploit van de deurwaarder bij het Hof van Justitie G.O.Niekoop d.d. 30 juli 1991 conser­vatoir beslag doen leggen op voormeld schip, welk beslag inmiddels is opgeheven, op 1 augustus j.l. middels overlegging van een bankgarantie zijdens ge­daagde sub B;

Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden hebben gevorderd:

dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagde zal worden veroordeeld des de één betalende de andere zal zijn bevrijd om aan eisers tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van U.S.$.42.832,25 (TWEE EN VEERTIG DUIZEND ACHTHONDERD TWEE EN DERTIG EN 25/100 U.S.DOLLARS), althans tegen de geldende dag­koers in Surinaams courant tegen de dag van voldoe­ning bene­vens het bedrag van f.1.275,– (EENDUIZEND TWEEHONDERD VIJF EN ZEVENTIG GULDEN), Kosten rechtens;

Overwegende, dat SURINAM COAST TRADERS N.V. als ge­daagde partij in eerste aanleg bij conclu­sie van antwoord – welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – onder overleg­ging van produkties de vordering heeft bestre­den en daarbij heeft gecon­clu­deerd:

dat eisers in hun vordering niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, althans deze hen zal worden ontzegd als onge­grond en onbewezen, wordende de inhoud van de overgelegde produkties hier als ingelast be­schouwd;

Overwegende, dat de gemachtigden van partijen bij mondelinge conclusies van re- en dupliek over en weer hebben gepersisteerd bij hun stellingen;

Overwegende, dat de Kantonrechter op deze gronden alvorens verder te beslissen een comparitie van partij­en heeft gelast en iedere verdere uitspraak heeft aangehouden;

Overwegende, dat de door de Kantonrechter bevolen comparitie van partijen niet is gehouden waana hij deze ambtshalve voor gesloten heeft verklaard;

Overwegende dat ten dage voor conclusie na niet gehouden comparitie van partijen zijdens partijen de gemachtigde van gedaagde een schriftelijke conclusie heeft genomen, waarvan de inhoud hier als ingelast moet worden beschouwd;

Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis van 27 juni 1995 op de daarin opgenomen gronden:

Eisers vordering heeft ontzegd;

Eisers heeft veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van gedaagden gevallen en tot aan deze uitspraak be­groot op f.nihil;

Overwegende, dat blijkens hogervermeld pro­ces-verbaal CHRISTOBAL COLON C.POR A. in hoger beroep is gekomen van voor­meld eind­vonnis van 27 juni 1995;

Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder M.SITARAM van 10 juli 1998 aan geintimeerden aan­zegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rech­tsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aange­zegd;

Overwegende, dat de advokaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toege­licht en verdedigd, terwijl advokaat Mr.H.P.Boldewijn namens advokaat Mr.J.Kraag voor repliekpleidooi en advokaat Mr.H.E.Str­uiken namens advokaat Mr.B.A.

Halfhi­de voor dupliekpleidooi hebben gepersisteerd;

Overwegende, dat het Hof vonnis in de zaak aanvan­kelijk had bepaald op 5 maart 1999, doch nader op heden;

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat A.Christobal Colon C.Por A., één van de eisers in eerste aanleg, tijdig in hoger beroep gekomen is van het tussen partijen in eerste aanleg door de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 27 juni 1995 (in de zaak bekend onder A.R.N­o.914613) gewezen en uitgesproken vonnis;

Overwegende, dat uit de stellingen van partijen en uit de inhoud van door hen overgelegde produkties het navol­gende gebleken is:

1. dat als eisers in eerste aanleg opgetreden zijn:

a. A. Chri­stobal Colon C. Por A. en B. Tropex Interna­ti­onal B.V., terwijl als gedaagden de geintimeerden in hoger beroep aan het geding deel­nemen.

2. dat alleen de eiser sub A, Christobal Colon C. Por A., in hoger beroep gekomen is van de eindbeslissing van de eerste rechter d.d. 27 juni 1995, terwijl uit de pleit­nota van 6 november 1998 blijkt dat Tropex Inter­natio­nal B.V., in eerste aanleg de eiser sub B, grieven tegen de beslissing van de eerste rechter aangedragen heeft zonder dat zij geappelleerd heeft;

3. dat de geintimeerden (in eerste aanleg de gedaagden) zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gemotiveerd (als meest verstrekkende verweer) aangegeven hebben waarom de eisers in eerste aanleg het geding ten on­rechte tegen hen aanhangig gemaakt hebben, namelijk omdat de ladingbelanghebbende Tad’s Trading Co was, daar de suiker (de lading van het schip) door Tropex International B.V. aan deze geleverd was door middel van het desbetreffende cognossement, welke ten processe over­gelegd is;

Overwegende, dat het thans dan ook niet terzake doende is om alle feiten van deze zaak hier aan de orde te stellen en daarover een oor­deel te geven, nu voors­hands al blijkt dat de eisers in eerste aanleg op het sub 3 bovengenoemde verweer van de geintimeerden in eerste aanleg noch in hoger beroep inge­gaan zijn en dus onbesproken hebben gelaten, waardoor dat verweer rech­tens tussen partijen is komen vast te staan;

Overwegende, dat de eerste rechter aan de eisers in eerste aanleg de vordering danook niet had moeten ontzeggen, doch hen daarin niet ontvankelijk had moeten verklaren, als zijnde zij geen belanghebbenden daarbij vanwege de overgang van het belang als eerder vermeld;

Overwegende, dat een ander gebrek van het aange­vochten vonnis is de summiere en onvoldoende motive­ring, waardoor het niet duidelijk is geworden, waarom de eerste rechter de vorde­ring als ”gemotiveerd be­twist” aan eisers heeft ontzegd;

Overwegende, dat de partij die het hoger beroep ingesteld heeft (Christobal Colon C.Por A.) geen grie­ven tegen het aangevoch­ten vonnis aangedragen heeft, doch ook al had zij dat gedaan, dan zou zij toch op boven aangege­ven gronden niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering;

Overwegende, dat op de grieven die door Tropex Internati­onal B.V. aangevoerd zijn helaas niet ingegaan kan worden, omdat zij als bovenvermeld niet in hoger beroep van de be­slissing van de Kantonrechter gekomen is; Overwegende, dat het Hof dan ook als na te melden recht zal doen, met veroordeling van de appellante, als de in het onge­lijk gestelde partij, in de gedingkosten in beide instan­ties;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:

Vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het eerste Kanton tussen partijen gewezen en uitgesproken op 27 juni 1995, waarvan beroep;

EN OPNIEUW RECHTDOENDE:

Verklaart de appellant niet ontvankelijk in zijn vorde­ring;

Veroordeelt appellant in de proceskosten in beide instan­ties aan de zijde van geintimeerden gevallen en begroot:

– in eerste aanleg op f.600,–;

– in hoger beroep op f.2.500,–;

Met inbegrip van het door het Hof aan zijn advo­kaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van f.2.500­,–;

Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van appel­lante eveneens op f.2.500,–

Aldus gewezen door de heren: Mr.S.GANGARAM PANDAY, Fungerend-President, Mr.A.I.RAMNEWASH en Mr.

P.­G.WOLFF, Leden en door de Fungerend-President uitge­sproken ter openba­re terecht­zitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 9 april 1999, in tegen­woor­digheid van Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.

Partijen, appellant vertegenwoordigd door advo­kaat, Mr.H.P.BOLDEWIJN namens zijn gemachtigde advo­kaat, Mr.J.KRAAG en geintimeerden vertegenwoordigd door advokaat Mr.H.ESSED namems hun gemachtigde, advokaat Mr.B.A.HALFHIDE, zijn bij de uit­spraak ter terechtzit­ting verschenen.