SRU-HvJ-1999-16

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-13840
  • Uitspraakdatum 05 maart 1999
  • Publicatiedatum 08 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Onrechtmatige daad. Geen rechtsmiddel. Geen belang.
    Het Hof overweegt dat nu geen voorziening tegen de beslissing van het Bijzonder Gerechtshof heeft opengestaan, die beslissing onaantastbaar was geworden. Niet valt in te zien hoe de Kantonrechter een dergelijke beslissing zou kunnen nietig verklaren.

Uitspraak

M.R.S. GENERALE ROL No.13840.

[appellant], wonende in [land], ten deze domicilie kiezende ten kantore van Mr.R.U.F.Truideman, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.R.U.F.TRUIDEMAN, advokaat,
appellant,

tegen

DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name het Ministerie van Justitie en Politie, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie in Suriname, te diens Parkette aan de Gravenstraat no. 3 te Paramaribo, voor wie als gemachtigde optreedt Mr.Dr.C.D.OOFT, advokaat,
geïntimeerde,

De Vice-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit;

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken van het geding waaronder:
1. het in afschrift overgelegde vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 25 juli 1995 tussen partijen gewezen;
2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 7 augustus 1995, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;
Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advokaten;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [appellant] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
1. Eiser wenst de navolgende rechtsvordering in te stellen tegen DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, (met name het Ministerie van Justitie en Politie), in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie in Suriname, te diens Parkette aan de Gravenstraat no. 3 te Paramaribo, gedaagde;

2. Blijkens het hierbij in fotocopie overgelegd vonnis van het Bijzonder Gerechtshof de dato 24 april 1981 vonnis No. B.G. 10/81, met het verzoek de inhoud daarvan hier als letterlijk herhaald en geinsereerd te willen beschouwen, werden aan eiser de navolgende bijzondere maatregelen bij wege van straf opgelegd, te weten:
a. verbeurdverklaring van zijn erfpachtsperceel, groot 23.527 hektaren, gelegen in [distrikt];
b. vrijheidsbeneming voor de tijd van 11 maanden met aftrek;
c. betaling van een geldboete van Sf.50.000,–;
d. ontzetting van het recht van verkiesbaarheid voor de tijd van 10 jaren;
e. ontzetting van het recht om ambten te bekleden voor de tijd van 5 jaren;

3. Gemeld vonnis, althans een gedeelte daaruit, werd bij exploit van deurwaarder M.R.Gaffar de dato 31 mei 1982 aan eiser betekend.
Eiser overlegt gemeld exploit in fotocopie met het verzoek de inhoud daarvan hier als letterlijk herhaald en geinsereerd te willen beschouwen;

4. Als gevolg van bovengemeld vonnis heeft eiser een enorme schade geleden. Eiser is namelijk van oordeel, dat gedaagde door de veroordeling en de ten uitvoerlegging van het bovengenoemd vonnis een onrechtmatige daad jegens eiser heeft gepleegd, als gevolg waarvan eiser grote schade heeft geleden met de schuld van gedaagde daaraan, welke schade gedaagde gehouden is te vergoeden aan eiser;

5. Eiser is van oordeel, dat gedaagde een onrechtmatige daad heeft gepleegd en wel op grond van de hierna opgesomde feiten:
a. Het decreet B-9 G.B. 1980 no. 72 is in strijd met de grondwet G.B. 1987 no. 116 (artikelen 13, 131 lid 2 en 137), waarvan de werking toendertijd weliswaar was opgeschort;
b. Het decreet heeft geen enkele beroepsmogelijkheid (Hoger Beroep) en is derhalve niet alleen in strijd met het rechtsbeginsel, dat elke verdachte het recht van hoger beroep heeft, maar ook met het Internationaal verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, New York 19 december 1966, Tractatenblad 1969, 99 (artikel 14 lid 5: ”Een ieder die wegens een strafbaar feit is veroordeeld, heeft recht de schuldigverklaring opnieuw te doen beoordelen door een hoger rechtscollege overeenkomstig de wet”;
c. Het decreet is in strijd met artikel één van het Wetboek van Strafrecht, aangezien het decreet terugwerkende kracht heeft. Ten aanzien hiervan moge ook nog worden verwezen naar:
1. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, Parijs 10 december 1948 (Resolutie 217 a (III) ), Tractatenblad 1969,99. Artikel 11 lid 2: ”Niemand zal voor schuldig gehouden worden aan enig strafrechtelijk vergrijp op grond van enig handelen of verzuim, welke naar nationaal of internationaal recht geen strafrechtelijk verzuim betekenden op het tijdstip waarop de handeling of het verzuim begaan werd. Evenmin zal een zwaardere straf worden opgelegd dan die, welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was”.
2. Het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, New York 19 december 1966, Tractatenblad 1969, 99. Artikel 15 lid 1: ”Niemand kan worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die welke tijdens het begaan van het strafbare feit van toepassing was. Indien, na het begaan van het strafbare feit de wet mocht voorzien in de oplegging van een lichtere straf, dient de overtreder daarvan te profiteren.”
d. De artikelen 7, 9 en 16 van het Decreet B-9 handelen over de maatregel van ”verbeurdverklaring”. Duidelijk staat in artikel 9 van het decreet, dat omtrent de ten uitvoerlegging der verbeurdverklaring nadere regels (bij decreet) zullen worden vastgesteld. Dit decreet c.q. deze nadere regels zijn nimmer vastgesteld en toch is gedaagde overgegaan tot de executie van de verbeurdverklaring;
e. Eiser is verder van oordeel, dat het decreet in artikel 81 lid 2 zelf bepaalt, dat de tenuitvoerlegging en dergelijke zullen geschieden overeenkomstig de wijze en overeenkomstig de voorschriften krachtens Titel I van het zesde boek van het Wetboek van Strafvordering.
In het onderhavig geval is de verbeurdverklaring in strijd met hoofdzakelijk artikel 489 lid 2 en artikel 500 van het Wetboek van Strafvordering geschiedt. Doch ook met de daarna volgende artikelen van het Wetboek van Strafvordering;
f. Eiser is ook nog van oordeel, dat de betekening van het vonnis niet op de juiste wijze is geschied door de deurwaarder c.q. het Openbaar Ministerie. Immers had hij in zijn exploit het gehele dictum van het vonnis moeten opnemen en betekenen aan de veroordeelde en niet slechts de geldboete. Zo lijkt het alsof eiser in het vonnis alleen is veroordeeld tot de betaling van een geldboete van Sf.50.000,–;
g. Tenslotte wenst eiser nog op te merken, dat hij (eiser) ten tijde van de behandeling van de strafzaak bij het Bijzonder Gerechtshof in verzekering c.q. in bewaring was gesteld, doch dat nergens in het vonnis vermeld staat, dat er een ”bevel tot gevangenhouding” is uitgevaardigd. Desondanks heeft eiser nog twee maanden na de uitspraak moeten ”uitzitten”. Waarschijnlijk is dat de reden, dat het vonnis na langer dan één jaar aan eiser is betekend, althans een gedeelte uit dat vonnis;

6. Door alle bovengenoemde feiten en omstandigheden is eiser geschonden in zijn rechten c.q. verdediging en heeft hij als gevolg van dit onrechtmatig c.q. onwetmatig handelen van gedaagde schade geleden met de schuld van gedaagde daaraan en is gedaagde gehouden om deze schade aan eiser te vergoeden;

7. Resumerend kan eiser stellen, dat hij ten onrechte in verzekering was gesteld, dan wel in detentie was gehouden, omdat hij niet alleen onschuldig was, maar ook omdat het decreet B-9 in strijd met de wetten en verdragen is/was. Eiser had verder geen enkele beroepsmogelijkheid en ook zijn er maatregelen tenuitvoergelegd, die nog niet nader zijn/waren geregeld (bij decreet) en ook is de betekening niet conform de wet geschiedt, enz.enz.;

8. Eiser is als gevolg van het een en ander onrechtmatig van zijn vrijheid beroofd geworden en ook is hij zijn erfpachtsperceel met al hetgeen daarop stond onrechtmatig c.q. onwetmatig kwijt geraakt, met de schuld van gedaagde aan dit alles, als gevolg waarvan eiser de hieronder genoemde schade heeft geleden;

9. De waarde van het litigieuze perceel met alle daarop staande gebouwen en beplantingen had toendertijd een waarde van op zijn minst Nf.1.500.000,– (Anderhalf Miljoen Nederlandse Gulden) (en toen was de koers nog 1: 1), althans een schadebedrag nader vast te stellen bij staat en te vereffenen volgens de wet. Aangezien gedaagde dit perceel reeds aan derden heeft uitgegeven is gedaagde op grond van het bovenstaande gehouden om deze schade te vergoeden aan eiser, waarbij dan nog niet eens wordt gesproken over de immateriële schade, die eiser ten gevolge van zijn detentie heeft geleden;

Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd:
dat bij vonnis tot zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
A. Het vonnis van het Bijzonder Gerechtshof de dato 24 april 1981 vonnis No. B.G. 10/81 NIETIG zal worden verklaard, althans zal worden vernietigd op grond van de redenen als boven vermeld;
B. Voor recht zal worden verklaard, dat eiser onrechtmatig c.q. onwetmatig in verzekering was gesteld c.q. in detentie was gehouden, omdat het decreet B-9, althans delen daarvan, in strijd met de wet/verdragen en/of het recht zijn/waren, zoals hierboven reeds uitgebreid is uiteengezet;
C. Gedaagde zal worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te voldoen (een en ander in verband met de boven genoemde onrechtmatige/onwetmatige handelingen van gedaagde, alsook de onwettige verbeurdverklaring van het perceel in kwestie) het schadebedrag van Nf.1.500.000,– (Anderhalf Miljoen Nederlandse Gulden), dan wel de tegenwaarde daarvan volgens de huidige bankkoers in Surinaamse gulden, althans in ieder geval een schadebedrag nader vast te stellen bij staat en te vereffenen volgens de wet;
D. Gedaagde zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding;
Overwegende, dat de Staat Suriname als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord – welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd;
dat eiser hetzij niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vorderingen, zoals neergelegd in zijn PETITUM onder A,B,C en D althans het gevraagde aldaar niet zal worden toegewezen, als zijn (lees:zijnde) ongegrond, niet bewezen en in strijd met de wet;
Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclusies van repliek en dupliek haar stellingen nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna de Kantonrechter bij vonnis van 25 juli 1995 op de daarin opgenomen gronden:
Eiser’s vordering heeft ontzegd;
Hem heeft veroordeeld in de proceskosten en tot aan deze uitspraak begroot op f.nihil;
Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal [appellant] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis van 25 juli 1995;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder M.Sitaram van 16 juli 1996 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat de advokaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna partijen vonnis hebben gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk was bepaald op 17 juli 1998, doch na enige malen te zijn aangehouden, nader op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat, naar uit het procesdossier blijkt, appellant bij beslissing van het Bijzondere Gerechtshof de dato 24 april 1981 als schuldige werden opgelegd:
1. Verbeurdverklaring van het aan hem, bij beschikking van de Minister van Opbouw de dato 1 juni 1978 verleende recht van erfpacht op het perceelland, groot 23, 527 ha gelegen in het distrikt Coronie aan de Coronieweg en nader aangeduid op de uitmetingskaart van de landmeter S.O. Esajas van 5 april 1978 door de figuur ABCDEF met alle zich daarop bevindende opstallen;

2. Vrijheidsbeneming voor de tijd van Elf Maanden, met bepaling dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak vanaf 25 april 1980 tot 21 mei 1980 en vanaf 12 september 1980 af voorlopig in verzekerde bewaring doorgebracht bij de uitvoering van de hem opgelegde vrijheidsbeneming geheel in mindering zal worden gebracht;

3. Een geldboete van Sf.50.000,= met bepaling dat de boete bij gebreke van betaling en verhaal vervangen zal worden door hechtenis voor de tijd van zes maanden;

4. Ontzetting van het recht van verkiesbaarheid bij krachtens, wettelijke voorschrift uitgeschreven verkiezingen voor de tijd van Tien Jaren;

5. Ontzetting van het recht ambten te bekleden voor de tijd van Vijf Jaren, na de te laste van appellant bewezen geachte feiten in haar bijzondere omstandigheden te hebben gekwalificeerd als ”Corruptie, meermalen gepleegd, voorzien bij artikel l lid l van het Decreet Bijzondere Rechtspleging (S.B. 1980 No.72);
Overwegende, dat appellant op grond van feiten,
gesteld in het 5e tot en met 9e ”sustenu” van het verzoekschrift, welke feiten als in dit vonnis letterlijk herhaald en geinsereerd worden aangemerkt, heeft gevorderd, dat bij vonnis tot zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
A. Het vonnis van het Bijzonder Gerechtshof de dato 24 april 1981 (vonnis No.B.G. 10/81) nietig te willen verklaren althans te willen vernietigen op grond van de redenen als boven vermeld;
B. Voor recht te verklaren, dat hij, appellant, onrechtmatig c.q. onwetmatig inverzekering was gesteld c.q. in detentie was gehouden, omdat het decreet B-9, althans delen daarvan in strijd met de wet /verdragen en/of het recht zijn/ waren, zoals uitgebreid uiteengezet;
C. Geintimeerde te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem, appellant te voldoen (een en ander in verband met bovengenoemde onrechtmatige/onwetmatige handelingen van geintimeerde alsook de onwettige verbeurdverklaring van het perceel in kwestie) het schadebedrag van NF. 1.500.000,=, dan wel de tegenwaarde daarvan volgens de huidige bankkoers in Surinaamse Gulden, althans in ieder geval een schadebedrag nader vast te stellen bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Overwegende, dat het Hof vooraf opmerkt, dat bij ”Decreet opheffing Bijzondere Gerechtshof” (S.B. 1983 No.61) het Decreet Bijzondere Rechtspleging (S.B. 1980 No.72, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 1982 No.106) is ingetrokken en het krachtens dat Decreet ingestelde Bijzondere Gerechtshof opgeheven;
Overwegende, dat het Hof op het zo juist overwogene – zij het ten dele – terug zal komen;
Overwegende, dat het Hof wijders opmerkt, dat gebleken is dat tegen de beslissing van het Bijzondere Gerechtshof de dato 24 april 1981 geen voorziening heeft opengestaan;
Overwegende, dat het Hof in dit verband van oordeel is dat de vraag of een voorziening tegen een beslissing openstaat, bij uitsluiting, aan de wetgever is voorbehouden;
Overwegende, dat het Hof wijders van oordeel is, dat indien en voorzover het Decreet Bijzondere Rechtspleging zou hebben voorzien in de mogelijkheid om op te komen tegen de beslissing van het Bijzonder Gerechtshof en appellant die mogelijkheid te baat zou hebben genomen, hij, appellant, met zijn grieven c.q. bezwaren tegen gemelde beslissing terecht zou moeten bij een hoger rechtscollege dan het Bijzonder Gerechtshof, welk college dan bevoegd zou zijn om, zo het de aangevoerde grieven c.q. bezwaren gegrond zou hebben bevonden, de beslissing van het Bijzonder Gerechtshof te vernietigen c.q. nietig te verklaren en appellant, mogelijk vrijspreken;
Overwegende, dat nu geen voorziening tegen de beslissing van het Bijzonder Gerechtshof heeft opengestaan, die beslissing onaantastbaar was geworden;
Overwegende, dat het het Hof danook geheel ontgaat hoe de Kantonrechter in het Eerste Kanton, die ingevolge artikel 31 lid 1 sub 1 van de Wet van 17 mei 1935, houdende vaststelling van een reglement op de inrichting en samenstelling van de Surinaamse rechterlijke macht, oordeelt over de burgerlijke zaken in het distrikt Paramaribo en in de distrikten Wanica, Para, Brokopondo, Commewijne en Saramacca, de beslissing van het Bijzonder Gerechtshof de dato 24 april 1981, welke beslissing ingevolge artikel 84 lid 1 van het Decreet Bijzondere Rechtspleging (S.B. 1980 No.72, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 1982 No.106) de kracht heeft van een vonnis in de zin van het Wetboek van Strafvordering, zou kunnen nietig verklaren, althans vernietigen;
Overwegende, dat toewijzing van het onder A van het petitum gevorderde danook geheel afstuit op het vorenoverwogene;
Overwegende, dat het Hof in verband met het onder B van het petitum gevorderde opmerkt, dat de rechtspraak eist, dat de aanlegger bij een door hem uitgelokte uitspraak van declaratoire aard, belang heeft, en wel een dadelijk belang, hetwelk hierin gelegen moet zijn dat de van de rechter gevraagde verklaring de wederpartij bindt;
Overwegende, dat het vereiste belang ontbreekt als het vonnis van de rechter aan de aanlegger geen baat tegenover de wederpartij brengt;
Overwegende, dat nu toewijzing van het onder B van het petitum gevorderde appellant tegenover geintimeerde geen baat zal brengen omdat appellant destijds zowel de inverzekeringstelling als de detentie heeft ondergaan, terwijl het decreet Bijzondere Rechtspleging (S.B. 1980 No.72), waar appellant het in zijn petitum over heeft en melding van maakt als eerder overwogen, bij ”Decreet opheffing Bijzondere Gerechtshof” (S.B. 1983 No.61) is ingetrokken, zodat het door appellant in het onderhavige proces uitgelokte vonnis aan hem tegenover geintimeerde geen baat meer zal brengen, dient toewijzing van het onder B van het petitum gevorderde eveneens achterwege te blijven;
Overwegende, dat nu tegen de beslissing van het Bijzondere Gerechtshof de dato 24 april l981, waartegen geen voorziening heeft opengestaan en waarbij aan appellant als schuldige tevens werd opgelegd de verbeurdverklaring van het recht van erfpacht op het perceelland groot 23,527 ha gelegen in [distrikt] aan de [straat] en nader aangeduid op de uitmetingskaart van de landmeter S.O. Esajas van 5 april 1978 door de figuur ABCDEF, met alle zich daarop bevindende opstallen, welke verbeurdverklaring appellant tevens als een jegens hem gepleegde onrechtmatige daad acht met de schuld van geintimeerde daaraan alsgevolg waarvan hij, appellant, schade geleden heeft waarvan hij vergoeding vordert, noch in prima noch in hoger beroep
tegenbewijs heeft aangeboden en door vermelde beslissing van het Bijzonder Gerechtshof, verplicht volledig bewijshebbend, de als corruptie, meermalen gepleegd, gekwalificeerd bewezen geachte feiten bestaande in respektievelijk het plegen van verduistering, oplichting c.q. valsheid in geschrifte en het doen plegen van diefstal c.q. stroperij derhalve rechtens zijn komen vast te staan, ontgaat het het Hof geheel hoe toewijzing van het onder C van het petitum gevorderde zou kunnen volgen;
Overwegende, dat van een door geintimeerde jegens appelant gepleegde onrechtmatige daad dan ook niet kan worden gesproken;
Overwegende, dat nu de door appellant tegen het beroepen vonnis de dato 25 juli 1995 ontwikkelde grieven, luidende :

I. Ten onrechte heeft de Kantonrechter geen enkel van de stellingen van appellant gemotiveerd overwogen /besproken in zijn vonnis en
II. Ten onrechte heeft de Kantonrechter gesteld, dat als een orgaan een wettelijke bevoegdheid heeft, dat dit orgaan dan niet onrechtmatig kan handelen. In casu is niet alleen de basis op grond waarvan het orgaan toen handelde in strijd met de wet maar ook de door het orgaan genomen beslissing is/was in strijd met de wet, het recht en/of de tractaten (verdragen) en aldus handelde het orgaan wel onrechtmatig c.q. levert de beslissing een onrechtmatige daad op, zelf bij gegrondbevinding, niet zouden leiden tot een voor appellant gunstige beslissing, dient bespreking van voormelde grieven als volkomen irrelevant geheel in het midden te worden gelaten;
Overwegende, dat het zo juist overwogene vernietiging van het beroepen vonnis toch niet in de weg staat, nu de Kantonrechter, naar het oordeel van het Hof, de vordering van appellant niet had moeten ontzeggen, doch diens vorderingen moeten afwijzen;
Overwegende, dat het Hof dan ook onder vernietiging
van het vonnis waartegen beroep, die afwijzing zal uitspreken, onder veroordeling van appellant als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten op dit geding aan de zijde van geintimeerde gevallen;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Vernietigt het vonnis door de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 25 juli 1995 tussen partijen gewezen en uitgesproken, waarvan beroep;

EN OPNIEUW RECHTDOENDE:
Wijst alsnog af appellant zijn vorderingen;
Veroordeelt appellant in de kosten in beide instanties aan de zijde van geintimeerde gevallen en in prima begroot op Sf.nihil;
en in hoger beroep op Sf.3000,–;
Met in begrip van het door het Hof aan de advokaat van geintimeerde voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van Sf.3000,–;
Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van appellant eveneens op Sf.3000,–;

Aldus gewezen door de heren: Mr.J.R.VON NIESEWAND, Vice-President, Mr.P.G.WOLFF en Mr.K.PULTOO, Leden en door de Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 5 MAART 1999, in tegenwoordigheid van Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.

w.g.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD w.g.J.R.VON NIESEWAND

Partijen, appellant vertegenwoordigd door advokaat Mr.L.H.R.ROGERS namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.R.U.F.TRUIDEMAN en geïntimeerde vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, advokaat Mr.Dr.C.D.OOFT, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.