- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-13975
- Uitspraakdatum 08 januari 1999
- Publicatiedatum 10 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht.
Vordering tot vernietiging c.q. nietigverklaring van een overeenkomst van verkoop en koop en de daarop gevolgde levering van het perceelland.Het Hof overweegt dat geïntimeerden niet aan hun stelplicht hebben voldaan, dat zij zijn benadeeld, omdat zij niet hebben gesteld dat gedaagde sub B het betreffend onroerend goed in casu juridisch geleverd heeft aan appellante als gevolg waarvan het vermogen van gedaagde sub B ontoereikend was geworden haar schuldeisers te voldoen of dat de reeds onvoldoende verhaalsmogelijkheden van gedaagde sub B kleiner waren geworden.
Het Hof vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton.
Actio Pauliana , artikel 1392 BW
Uitspraak
H.M
GENERALE ROL NO.13975.
A. [appellant sub A], wonende aan [adres 1], te [district],
B. De Stichting Kepamoko, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende aan de New Delhistraat no.10 te Paramaribo, door wie tot hun beider gemachtigden zijn gesteld de advokaten Mr.E.C.M.HOOPLOT en Mr.R.W van RITTER, zijnde laatstgenoemde thans vervangen door advokaat Mr.G.GANGARAM PANDAY,
appellanten,
tegen
1. [geïntimeerde sub 1] en
2. [geïntimeerde sub 2], respectievelijk wonende aan [adres 2] en [adres 3] te [district], door wie tot hun beider gemachtigden zijn gesteld, Mr.J.KRAAG en Mr.H.P.BOLDEWIJN, advokaten,
geintimeerden,
De Vice-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien ’s Hofs interlocutoir vonnis van 16 oktober 1998 tussen partijen gewezen en uitgesproken;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in ’s Hofs voormeld vonnis is overwogen en beslist en voorts;
Overwegende, dat ter bevolen en gehouden comparitie van partijen zijn verschenen, partijen in persoon, appellanten tevens bijgestaan door advokaat Mr.E.C.M.Hooplot en Mr.G.Gangaram Panday en geintimeerden bijgestaan door Mr.H.P.Boldewijn ook namens advokaat Mr.J.Kraag, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat het Hof hierna vonnis in de zaak heeft bepaald op heden;
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat, naar blijkt uit hun verklaringen, afgelegd bij de inlichtingencomparitie, bevolen bij tussenvonnis van 6 oktober 1998, partijen hebben volhard bij hun stellingen, wordende de inhoud van het opgemaakt proces-verbaal dd. 13 november 1998, als in dit vonnis letterlijk herhaald en geinsereerd aangemerkt;
Overwegende, dat geintimeerden onderdeel I van hun vordering strekkende tot vernietiging c.q. nietigverklaring van de overeenkomst van verkoop en koop dd. 12 januari 1993 en de daarop gevolgde levering van het perceelland, naar uit het verzoekschrift blijkt, hebben willen baseren op artikel 1362 BW( de z.g. actio Pauliana);
Overwegende, dat het Hof onderdeel I van gemelde vordering danook zo zou opvatten als één ex artikel 1362 BW indien de vereiste omstandigheden, nodig voor het met vrucht een beroep kunnen doen op de z.g. actio Pauliana, door geintimeerden in acht zouden zijn genomen;
Overwegende, dat één der omstandigheden die in casu in acht genomen had moeten worden is: benadeling van schuldeisers;
Overwegende, dat benadeling van schuldeisers blijkens de doctrine plaats heeft, indien door de handeling van de schuldenaar zijn vermogen ontoereikend wordt om alle schuldeisers te betalen, of indien een reeds onvoldoende mogelijkheid tot verhaal nog wordt verkleind;
Overwegende, dat het Hof van oordeel is dat geintimeerden, met betrekking tot voormelde omstandigheid niet aan hun stelplicht hebben voldaan m.n. niet aan de
stelplicht, dat zij zijn benadeeld omdat zij niet hebben gesteld dat gedaagde sub B het in het tweede ”dat’ van het verzoekschrift omschreven onroerend goed juridisch geleverd heeft aan appellante alsgevolg waarvan het vermogen van gedaagde sub B ontoereikend was geworden haar schuldeisers te voldoen of dat de reeds onvoldoende verhaalsmogelijkheden van gedaagde sub B kleiner waren geworden;
Overwegende, dat geintimeerden in onderdeel I van hun vordering strekkende tot vernietiging c.q. nietigverklaring van de overeenkomst van verkoop en koop dd. 12 januari 1993, danook niet ontvankelijk zijn, hebbende zij immers niet voldoende aan hun stelplicht voldaan;
Overwegende, dat nu onderdeel I van de vordering van geintimeerden niet zal worden toegewezen en onderdeel II daarvan als een sequeel van onderdeel I hetzelfde lot zal ondergaan, dient onderdeel II van de vordering strekkende tot veroordeling van gedaagde sub B binnen een maand na betekening van het te wijzen vonnis mee te werken aan de levering van het in het 2e ”dat” van het verzoekschrift vermeld perceelland vrij van beslagen en hypotheken aan geintimeerden tegen het in ontvangst nemen van de saldokoopsom groot Sf.1.500.000,– eveneens met een niet-ontvankelijkheid te worden begroet;
Overwegende, dat gedaagde sub B, naar als onweersproken tussen partijen rechtens vaststaat, geheel in strijd met haar contractuele verplichting niet aan geintimeerden, doch aan appellant het in het 2e ”dat” van het verzoekschrift omschreven onroerend goed juridisch heeft geleverd en zich jegens geintimeerden aan wanprestatie heeft schuldig gemaakt en zij op grond daarvan ingevolge artikel 6 van de overeenkomst d.d. 24 december 1992 de boete ten bedrage van Sf.300.000,– aan geintimeerden verbeurt, hebbende geintimeerden haar terecht van gedaagde sub B gevorderd en dient zij hen alsnog te worden toegewezen;
Overwegende, dat het vonnis waarvan beroep derhalve niet in stand kan blijven en vernietigd zal worden waarbij gedaagde sub B alsnog zal worden veroordeeld tot betaling aan geintimeerden van het bedrag van Sf.300.000,–;
Gezien de betrekkelijke Wetsartikelen;
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Vernietigt het vonnis door de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 21 april 1995 gewezen en uitgesproken waarvan beroep;
EN OPNIEUW RECHTDOENDE:
Veroordeelt gedaagde sub B om aan geintimeerden tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van Sf.300.000,–;
Verklaart geintimeerden niet ontvankelijk in het tegen gedaagde sub B meer of anders gevorderde;
Verklaart geintimeerden niet ontvankelijk in hun mede tegen appellante ingestelde vordering;
Veroordeelt geintimeerden in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van appellante gevallen en begroot op Sf.5.210,–;
Met inbegrip van het door het Hof aan haar advokaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van Sf.1500,–;
Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van geintimeerden eveneens op Sf.1500,–;
Aldus gewezen door de heren: Mr.J.R.VON NIESEWAND, Vice-President, Mr.E.S.OMBRE en Mr.A.I.RAMNEWASH, Leden en door de Vice-President uitgesproken ter openbare
terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 8 januari 1999, in tegenwoordigheid van Mr. M.E. VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.
w.g.J.R.VON NIESEWAND w.g.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD
Partijen, appellanten vertegenwoordigd door advokaat Mr.M.G.VOS namens hun gemachtigden, advokaten Mr.E.C.M.
Hooplot en Mr.G.GANGARAM PANDAY en geintimeerden vertegenwoordigd door advokaat Mr.A.R.BAARH namens hun gemachtigden, Mr.J.KRAAG en Mr.H.P.Boldewijn, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.