SRU-HvJ-1999-2

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-400
  • Uitspraakdatum 05 maart 1999
  • Publicatiedatum 26 maart 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Ambtenarenzaak.
    Administratief rechterlijk geschil.
    Personeelswet.
    Vordering tot veroordeling van de Staat tot uitbetaling van het salaris aan verzoekster. Verzoekster is ambtenaar in de zin van de Personeelswet. Na de diensthervatting van verzoekster, na genoten vakantieverlof en ziekteverlof werd haar salaris niet meer aan haar uitbetaald.

    Het niet uitbetalen van het salaris aan verzoekster vond administratief niet op de juiste wijze plaats. Dit omdat zulks niet plaatsvond uit kracht van een schriftelijk besluit van het bevoegd gezag zoals bepaald in artikel 5 en 6 van de personeelswet.
    Het Hof overweegt dat gelet op het feit dat de niet- uitbetaling van het salaris aan verzoekster niet gegrond is op het besluit van de Staat tot buitenfunktiestelling, schorsing of ontslag of een andere tuchtmaatregel, verzoekster wel degelijk aanspraak maakt op uitbetaling van haar salaris.
    Het Hof van Justitie veroordeelt de Staat om aan verzoekster het salaris uit te betalen en wel zolang het dienstverband tussen partijen voortduurt.

Uitspraak

M.R.S.

A – 400.

[verzoekster], echtgenote van [naam], wonende te [district] aan [adres], ten deze domicilie kiezende te Paramaribo aan de Wagenwegstraat no.41 ben., ten kantore van Mr.A.R.Baarh, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.A.R.BARRH, advokaat,

verzoekster,

t e g e n

DE STAAT SURINAME, rechtspersoon met name het Ministerie van Volksgezondheid, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, te diens Parkette aan de Gravenstraat no.3 te Paramaribo, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.Dr.C.D.OOFT, advokaat,

verweerder,

De Fungerend-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken;

Gehoord partijen;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, [verzoekster] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:

1. Verzoekster wenst de volgende vordering in te stellen tegen de Staat Suriname, Ministerie van Volksgezondheid, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende te Paramaribo aan de Gravenstraat no.3, verweerder;

2. Verzoekster is ambtenaar in de zin van de personeelswet en werkzaam op het Ministerie van Volksgezondheid als Stafambtenaar ”B” 2e klasse, Onderhoofd Comptabele- en Begrotingszaken in vaste dienst bij het Direktoraat Milieubeheer van voormeld Ministerie;

3. Verzoekster heeft zich op maandag 04 mei 1988 voor diensthervatting aangemeld na genoten vakantieverlof en ziekteverlof. Aangezien de Direkteur Milieubeheer op voormelde dag niet in staat was verzoekster te ontvangen heeft verzoekster zich de daaropvolgende dag, 05 mei 1998 wederom aangemeld bij voornoemde Direkteur die verzoekster mededeelde;

a. dat hij, Direkteur van Milieubeheer, voorbijgaat aan de door verzoekster tijdens haar ziekte tijdig naar de Direkteur Milieubeheer toegezonden en door laatstgenoemde ontvangen medische attesten;

b. dat verzoekster het door haar tijdens haar ziekte ontvangen salaris over de 5 (vijf) afgelopen maanden voorafgaande aan haar diensthervatting, moet terugbetalen aan de Staat Suriname;

c. dat hij het salaris van cliënte over april 1998 heeft

doen blokkeren althans heeft geblokkeerd;

d. dat verzoekster met ingang van 05 mei 1998 thuis mag blijven.

4. Verzoekster is niet buitenfunktie gesteld en evenmin is tegen verzoekster enig tuchtmaatregel genomen. Verzoekster wenst expressis verbis te stellen dat zij bereid en in staat is de van haar bedongen arbeid te verrichten;

5. Verweerder pleegt jegens verzoekster een onrechtmatige daad en hij schendt tevens jegens verzoekster de beginselen van behoorlijk bestuur, met name het beginsel van de deugdelijke feitelijk grondslag, het beginsel van de draagkrachtige juiste formulering, het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van de motiveringsplicht doordat verweerder het besluit althans de besluiten als vervat in het derde sustenu van dat verzoekschrift niet heeft vastgelegd in de formeel juiste vorm (schriftelijk) maar mondeling aan verzoekster heeft medegedeeld terwijl de feitelijke gronden waarop deze besluiten zouden moeten steunen onjuist en onwaar zijn, de rechtsgronden althans wettelijke regelingen waarop de maatregelen van verweerder steunen niet aan verzoekster zijn bekend gemaakt en kennelijk niet bestaan althans deze bevoegdheid niet aan verweerder toekennen.

6. In het bijzonder steunt de blokkering van het salaris van verzoekster niet op juiste en met de werkelijkheid overeenstemmende feiten. Verzoekster lijdt door de blokkering van haar salaris schade wegens het gemis van voormeld salaris, waar zij op grond van het dienstverband aanspraak op maakt;

7. Op grond van het vorenstaande zal verzoekster Uw Hof verzoeken de Staat te veroordelen haar salaris aan haar uit te betalen;

Overwegende, dat verzoekster op deze gronden heeft gevorderd:

dat bij vonnis verweerder ter zake voorschreven zal worden veroordeeld aan verzoekster het salaris over april 1998 uit te betalen en vervolgens maandelijks op de gebruikelijke wijze en tijd het salaris te blijven betalen zolang het dienstverband met verzoekster voortduurd, met de wettelijke rente daarover ad 6% per jaar vanaf de dag van rechtsingang tot aan die der algehele voldoening met veroordeling van verweerder in de kosten van het geding;

Overwegende, dat van de Staat Suriname binnen de wettelijke gestelde termijn een verweerschrift ter Griffie is binnen gekomen, waarin het navolgende als verweer wordt aangevoerd:

1. Verweerder ontkent en betwist al hetgeen verzoekster in haar Inleidend Rekest heeft gesteld en naar voren heeft gebracht, voor zover dit niet woordelijk en uitdrukkelijk door verweerder wordt erkend. Verweerder biedt bewijs voor zijn stellingen, indien en voor zover hij daartoe is gehouden.

2. Verweerder kan erkennen dat verzoekster ambtenaar is in de rang van Stafambtenaar B 2e klasse en in vaste dienst werkzaam bij het Directoraat Milieubeheer.

3. Grondslag van de vordering van verzoekster in dit administratiefrechterlijk geschil betreft in hoofdzaak het niet uitbetalen aan verzoekster van haar salaris gerekend vanaf 5 mei 1998 althans, vanaf haar weder in dienst treden na genoten:

vakantieverlof (22 oktober 1997 tot 24 november 1997) en daarop aansluitend, in [land], ziekteverlof.

4. In de periode die aan dit geschil voorafgegaan is, werd door verzoekster een weg bewandeld die niet inhaerent is aan wat behoorlijk zou zijn in de relatie tot haar diensthoofden.

Na het genoten vakantieverlof tussen 22 oktober 1997 en 24 november 1997 bleef verzoekster in [land] weg, en kwam alzo te verkeren in de toestand van onwettig verzuim na genoten vakantieverlof. Niet dan nadat van de zijde van de Surinaamse vertegenwoordiging (consulaat) in [land] erop is aangedrongen, dat verzoekster zou legimiteren met attesten van een bevoegde medicus, werd aan de vereisten in deze voldaan. Verzoekster kon aldus haar afwezigheid wegens ziekte, door het overleggen van medische verklaringen, dekken.

5. Inmiddels was evenwel de betaling van verzoekster geblokkeerd op verzoek van het Directoraat van de Dienst waar verzoekster werkzaam was en zulks gerekend van april 1998.

Het niet doen uitbetalen van salaris aan verzoekster vond evenwel administratief niet op de juiste wijze plaats, omdat zulks niet plaatsvond uit kracht van het schriftelijk besluit van het bevoegd gezag, een en ander zoals bedoeld in artikel 5 en 6 van de personeelswet.

6. Gelet op het gestelde hierboven (punt 5), deelt verweerder thans aan Uw Hof van Justitie mee, dat het verzuim gepleegd door de inhouding van het salaris op korte termijn zal worden rechtgetrokken en de reeds ingehouden bedragen zo spoedig mogelijk aan verzoekster zullen worden uitgekeerd, terwijl het in de bedoeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Directoraat Milieubeheer ligt, in overleg met verzoekster c.q. haar procesgemachtigde, ook op andere punten van de vordering, tot een minnelijke schikking te geraken.

Overwegende, dat ingevolge’s Hofs beschikking van 21 juli 1998 ten dage voor verhoor van partijen bepaald, verzoekster in persoon, advokaat Mr.A.R.Baarh, gemachtigde van verzoekster in Raadkamer zijn verschenen en hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat de gemachtigden van partijen de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende advokaat Mr.A.R.Baarh voor repliek pleidooi en Mr.Dr.C.D.Ooft voor dupliek pleidooi gepersisteerd bij hun stellingen;

Overwegende, dat het Hof aanvankelijk vonnis had bepaald op 5 februari 1999, doch nader op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat uit de stellingen van partijen als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, het navolgende rechtens vaststaat:

1. dat de verzoekster ambtenaar is in de zin van de Personeelswet (P.W.).

2. dat de verzoekster vanaf de maand april 1998 geen salaris uitbetaald gekregen heeft, terwijl door het bevoegde gezag van de verweerder met betrekking tot verzoekster geen besluit genomen is op grond waarvan die salaris betaling gestopt is.

3. dat de rang van de verzoekster stafambtenaar ”B” 2e klasse is en zij is te werk gesteld bij het Directoraat Milieubeheer van het Ministerie van Volksgezondheid;

Overwegende, dat de verweerder in het 5e sustenu van zijn verweerschrift erkend heeft dat het niet betalen van het salaris aan de verzoekster administratief niet op de juiste wijze plaatsgevonden heeft, omdat dat niet geschied is uit kracht van een schriftelijk besluit van het bevoegd gezag – hetgeen juist is – en desondanks weigert de verweerder het salaris aan de verzoekster te voldoen;

Overwegende, dat nu de niet betaling van het salaris aan de verzoekster niet gegrond is op besluit van de verweerder tot buitenfunktiestelling, schorsing of ontslag van de verzoekster of een andere tuchtmaatregel jegens de verzoekster maakt deze aanspraak op die betaling, met veroordeling van de verweerder, als de in het ongelijk gestelde partij, in de gedingkosten;

RECHTDOENDE IN AMBTENAREN ZAKEN:

Veroordeelt de verweerder, De Staat Suriname, aan de verzoekster het salaris vanaf de maand april 1998 uit te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting en wel totdat het dienstverband tussen partijen voortduurt, met bij betaling van de wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 1998 tot aan de dag der algehele voldoening;

Veroordeelt verweerder in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van verzoekster gevallen en begroot op f.3.540,–;

Met inbegrip van het door het Hof aan haar advokaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van f.3500,–;

Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van verweerder eveneens op f.3500,–.

Aldus gewezen door de heren: Mr.S.GANGARAM-PANDAY,

Fungerend-President, Mr.A.I.RAMNEWASH en Mr.K.PULTOO, Leden en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 5 MAART 1999, in tegenwoordigheid van Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.

Partijen, vertegenwoordigd door hun respektieve gemachtigden, advokaten Mr.A.R.Baarh en Mr.Dr.C.D.Ooft, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.