SRU-HvJ-1999-20

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-14033
  • Uitspraakdatum 08 januari 1999
  • Publicatiedatum 10 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Verbintenissenrecht.Ontruimingsvordering.
    Onrechtmatige daad.

    Eiser thans geïntimeerde heeft in eerste aanleg een vordering ingediend tegen gedaagde, thans appellant. Geïntimeerde had gevorderd dat appellant het pand waarin hij verbleef moest ontruimen. Appellant was de vorige eigenaar van het pand en geïntimeerde had het pand op de openbare veiling gekocht. De Kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van geïntimeerde toegewezen en had bepaald dat appellant twee maanden na de uitspraak van het vonnis het betreffend pand moet ontruimen.

    Appellant komt in beroep tegen het vonnis in eerste aanleg en stelt als enige grief dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij de vordering van geïntimeerde niet gemotiveerd heeft weersproken.
    Appellant stelt tevens dat hij in eerste aanleg bij zijn conclusie tot uitlating zou hebben aangegeven dat zaken niet op de juiste wijze zijn afgehandeld en dat hij doende was een vordering in te dienen om het proces- verbaal van toewijzing op openbare verkoop te vernietigen. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat in de schuldbekentenis verschillende bedragen met betrekking tot de door hem geleende geldsom zouden zijn genoemd.

    Het Hof overweegt dat appellant niet heeft aangegeven wat er aan de afhandeling van die zaken schortte en waarom die misslagen grond voor vernietiging of nietigverklaring van het proces- verbaal van toewijzing zouden moeten lijden. Tevens bleek dit ook niet uit het feit dat in de stukken verschillende bedragen zouden zijn genoemd.

    Het Hof overweegt dat de grief van appellant faalt. Het Hof bevestigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton.

Uitspraak

M.H..
GENERALE ROL NO.14033

[appellant], wonende te [district] aan [adres 1], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.M.R.CARRILHO, advocaat,
appellant in Kort Geding,

tegen

[geintimeerde], wonende te [district] aan [adres 2], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.R.U.F.TRUIDEMAN, advocaat,
geïntimeerde in Kort Geding,

De Fungerend-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken van het geding waaronder:
1. het in afschrift overgelegd vonnis in Kort Geding van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 10 juli 1997 tussen partijen gewezen;
2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 22 juli 1997, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;

Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advocaten;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [geïntimeerde] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
1. Eiseres wenst de navolgende rechtsvordering in KORT GEDING in te stellen tegen: [appellant], wonende te [district] aan de [adres 1], gedaagde;

2. Blijkens de hierbij in fotokopie overgelegde akte de dato 20 november 1996 met het verzoek de inhoud daarvan hier als letterlijk herhaald en geinsereerd te willen beschouwen, heeft eiseres op de VEILING gekocht: ”het recht van grondhuur – vervallende 6 november 2030 – op het perceelland, met al hetgeen daarop staat, groot 300 m², gelegen te [district] deel uitmakende van de [grond] bekend als [nummer] en nader aangeduid op de in viervoud overgelegde uitmetingskaart van de landmeter J.L.Wijdenbosch de dato 28 juni 1982 door de figuur ABCD en blijkens de in dorso gestelde aantekening van Ing.H. Kalloe de dato 6 september 1990 thans bekend als [adres 3];

3. De vorige eigenaar (gedaagde) weigert echter om het pand te verlaten, ondanks het feit dat voormeld pand krachtens artikel 1207 S.B.W. in het openbaar is verkocht en toegewezen aan eiseres. Gedaagde verblijft thans dus ZONDER ENIGE RECHT OF TITEL in het pand;

4. Eiseres heeft het pand zeer dringend van node, hetgeen door de koppige en onrechtmatige houding van gedaagde wordt belemmerd;

5. Uit de stellingen van eiseres blijkt wel, dat zij een spoedeisend belang heeft bij een voorziening in KORT GEDING;
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd:
dat bij vonnis in KORT GEDING tot zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
a. gedaagde zal worden veroordeeld om binnen één week na de uitspraak in deze, het ZONDER RECHT OF TITEL door hem bewoonde pand staande en gelegen op het in grondhuur uitgegeven perceelland, groot 300 m², gelegen te [district], deel uitmakende van de [grond] bekend als [nummer], thans bekend als [adres 3], te ontruimen met medeneming van de zijnen en het zijnent en ter vrije en algehele beschikking van eiseres te stellen, met machtiging van eiseres om de gewenste ontruiming zelf te bewerkstelligen met behulp van de STERKE ARM, indien en voor zover gedaagde in gebreke mocht blijven met de ontruiming als verzocht binnen de vast te stellen termijn;
b. gedaagde zal worden veroordeeld in de kosten van het geding;
Overwegende, dat ten dage voor afpleiten bepaald, de gemachtigden van partijen de zaak mondeling hebben bepleit en verklaard hebben, gelijk in het daarvan opgemaakt proces-verbaal staat gerelateerd en waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat ten dage bepaald voor uitlating zijdens gedaagde, de gemachtigde van gedaagde schriftelijke conclusie heeft genomen onder overlegging van produkties, waarvan de inhoud, evenals van de overgelegde produkties hier als ingelast dienen te worden beschouwd;
Overwegende, dat ten dage voor uitlating zijdens eiseres bepaald, de gemachtigde van eiseres schriftelijke conclusie heeft genomen, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de Kantonrechter hierna bij vonnis in Kort Geding van 10 juli 1997 op de daarin opgenomen gronden:
Gedaagde heeft veroordeeld binnen Twee Maanden na deze uitspraak het pand, staande en gelegen op het perceelland, groot 300 m², gelegen te [district], deel uitmakende van de [grond] bekend als [nummer], en nader aangeduid op de in viervoud overgelegde uitmetingskaart van de landmeter J.L.Wijdenbosch de dato 28 juni 1982 door de figuur ABCD en blijkens de in dorso gestelde aantekening van Ing.H.Kalloe de dato 6 september 1990 thans bekend als [adres 3], waarop het recht van grondhuur – vervallende 6 november 2030 – bij beschikking van de Minister van Natuurlijke Hulpbronnen en Energie de dato 18 oktober 1990, is verleend, te ontruimen en te verlaten en, met medeneming van al de zijnen en al het zijne, ter vrije en algehele beschikking van de eiseres te stellen; met machtiging op eiseres om, indien gedaagde weigeren mocht te ontruimen daartoe zelf over te gaan desnoods met behulp van de Sterke Arm;
Dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard op de minuut en op alle dagen en uren;
Gedaagde heeft verwezen in de kosten van dit proces, aan eiseres haar zijde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op sf.4.562,– (VIERDUIZEND VIJFHONDERD TWEE EN ZESTIG GULDEN);
Het meer of anders gevorderde heeft geweigerd;
Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal [appellant] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis in Kort Geding van 10 juli 1997;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder CH.BALGOBIND van 20 februari 1998 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat de advokaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende advokaat Mr.L.H.R.Rogers namens de gemachtigde van appellant advokaat Mr.M.R.Carrilho ten dage voor repliek pleidooi peremptoir bepaald mondeling gepersisteerd bij haar stellingen, terwijl ter zelfde terechtzitting, advokaat Mr.L.H.R.Rogers voornoemd namens de gemachtigde van geintimeerde, advokaat Mr.R.U.F.Truideman eveneens mondeling heeft gepersisteerd voor dupliek pleidooi en vonnis heeft gevraagd;
Overwegende, dat het Hof hierna vonnis in de zaak aanvankelijk had bepaald op 2 oktober 1998, doch na één maal te hebben aangehouden, nader op heden;

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat het hoger beroep tijdig is ingesteld;
Overwegende, dat geen grief is aangevoerd tegen de vaststelling van de feiten in het beroepen vonnis, zodat ook in hoger beroep als vaststaand kan worden aangenomen dat geintimeerde eigenaar is van het in bedoeld vonnis nader omschreven recht van grondhuur;
Overwegende, dat uit de stellingen van partijen is op te maken dat geintimeerde dat recht in eigendom heeft verkregen door koop op een openbare veiling en door overschrijving van het proces-verbaal van veiling en toewijzing;
Overwegende, dat appellant als enige grief tegen het vonnis a quo heeft aangevoerd dat de Kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij de grondslag van de vordering van geintimeerde niet, althans niet gemotiveerd, heeft weersproken;
Overwegende, dat appellant verder heeft aangevoerd dat hij in eerste aanleg in zijn conclusie tot uitlating over het proces-verbaal van toewijzing uitvoerig heeft aangegeven welke onjuistheden zich hebben voorgedaan, die de vernietiging c.q. nietigheid tot gevolg hebben, voorts, dat de Kantonrechter aan vermeld verweer is voorbijgegaan;
Overwegende, dat de vordering van geintimeerde, behalve op het hierboven vermeld vaststaand feit, kort gezegd, is gebaseerd op de stelling dat appellant zonder recht of titel in het betreffende pand zit;
Overwegende, dat appellant in zijn hoger vermelde conclusie tot uitlating heeft aangevoerd dat zaken niet op de juiste wijze zijn afgehandeld en hij derhalve doende was in een bodemgeschil een vordering in te dienen tot vernietiging van het proces-verbaal van toewijzing op de openbare verkoop;
Overwegende, dat appellant ter staving daarvan heeft aangevoerd dat in de schuldbekentenis d.d. 19 maart 1996 vermeld staat dat de geleende som Nf.8.000,– bedraagt, terwijl in de akte van geldleen met hypotheekstelling d.d. 19 maart 1996 als hoofdsom vermeld staat Nf.12.800,– en in het exploit d.d. 2 oktober 1996 Nf.12.000,–;
Overwegende, dat nu appellant niet heeft aangegeven op welke ”zaken” hij het oog had en ook niet heeft vermeld wat er aan de afhandeling van die ”zaken” schortte noch waarom die misslag(en) grond voor vernietiging of nietigverklaring van het proces-verbaal van toewijzing zouden moeten leiden en dit alles ook niet bleek uit het feit dat in de genoemde stukken verschillende bedragen werden genoemd, de Kantonrechter terecht tot het oordeel is gekomen dat de grondslag van de vordering niet gemotiveerd was betwist;
Overwegende, dat de grief derhalve faalt en het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd, met de verwijzing van appellant in de proceskosten als de in het ongelijk gestelde partij;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Bevestigt het door de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 10 juli 1997 uitgesproken vonnis, waarvan beroep;
Veroordeelt appellant in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van geintimeerde gevallen en begroot op f….
Met inbegrip van het door het Hof aan haar advokaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van f…..
Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van appellant eveneens op f.

Aldus gewezen door de heren: Mr.E.S.OMBRE, fungerend-President, Mr.A.I.RAMNEWASH en Mr.P.G.WOLFF, Leden en door de fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van Vrijdag, 8 januari 1999, in tegenwoordigheid van Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.

Partijen, appellant vertegenwoordigd door advokaat Mr.L.H.R.Rogers namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.M.R.Carrilho en geïntimeerde vertegenwoordigd door advokaat Mr.R.Baldew namens haar gemachtigde, advokaat Mr.R.U.F.Truideman, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.