- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14074
- Uitspraakdatum 23 april 1999
- Publicatiedatum 11 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Echtscheidingsrecht.
Vordering tot echtscheiding c.q. scheiding van tafel en bed vanwege overspel.
Appellant is in eerste aanleg niet geslaagd om het aan hem
opgedragen bewijs met betrekking tot het vermeende overspel van verweerder te leveren.
Het Hof is van oordeel dat de Kantonrechter terecht heeft overwogen dat appellant niet geslaagd te achten is in het hem opge¬dragen bewijs.
Appellant had zijn aanbod tot het horen van getuigen in hoger beroep moeten motiveren.
Het Hof bevestigt het vonnis in Hoger Beroep.
Uitspraak
H.M.
GENERALE ROL NO.14074.
[appellant], echtgenoot van [geïntimeerde], wonende te [district 1] aan [adres 1], voor wie als gemachtigde optreedt Mr.A.R.BAARH, advokaat,appellant,
tegen
[geïntimeerde], echtgenote van eiser voornoemd rechtens wonende ten huize van haar echtgenoot, doch feitelijk verblijfhoudende aan [adres 2] in [district 2], voor wie als gemachtigde optrad,
Mr.P.E.BEMMEL, die thans vervangen wordt door advokaat Mr.Dr.J.V.VAN DIJK-SILOS, advokaat,
geïntimeerde,
De Vice-President spreekt in deze zaak in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding waaronder:
1. de in afschrift overgelegde vonnissen van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van respectievelijk van 27 oktober 1992 en 28 februari 1995 tussen partijen gewezen;
2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 4 december 1995, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;
Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advokaten;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [appellant] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
1. dat eiser blijkens eerder overgelegde huwelijksakte op 26 maart 1964 in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd met [geïntimeerde], wonende aan [adres 2] in [district 2], gedaagde;
2. dat uit voormeld huwelijk der partijen o.m. is geboren het navolgende thans nog in leven zijnde minderjarige kind met de namen [naam 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag];
3. dat eiser staande het huwelijk heeft moeten ervaren dat gedaagde met andere mannen, althans met een andere man dan eiser vleselijke gemeenschap heeft gehad en zich derhalve aan overspel heeft schuldig gemaakt;
4. dat eiser voorts heeft moeten ondervinden dat gedaagde de echtelijke woning kwaadwillig heeft verlaten en zij haar intrek gedurende enige maanden bij een andere man dan eiser heeft genomen;
5. dat op grond van voormelde feiten eiser gerechtigd is een vordering tot echtscheiding subsidiair scheiding van tafel en bed tegen gedaagde in te stellen waartoe hij verlof van de Kantonrechter heeft bekomen bij beschikking d.d. 23 april 1992;
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd:
dat bij vonnis de echtscheiding subsidiair scheiding van tafel en bed zal worden uitgesproken tussen partijen gehuwd op 26 maart 1976, met alle wettelijke gevolgen van dien, met bepaling van plaats en tijd waar en waarop het verhoor als bedoeld bij art.282 Sur B.W. subsidiair art.299 zal worden gehouden;
Overwegende, dat [geïntimeerde] als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd:
dat eiser niet ontvankelijk zal worden verklaard dan wel hem de vordering zal worden ontzegd als zijnde niet gegrond en niet bewezen, Kosten rechtens;
Overwegende, dat de gemachtigde van eiser bij mondelinge conclusie van repliek heeft gepersisteerd bij zijn stellingen en bewijs heeft aangeboden;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis van 27 oktober 1992 op de daarin opgenomen gronden:
Alvorens verder te beslissen;
Eiser heeft toegelaten hem ambtshalve heeft bevolen om door alle middelen rechtens meer speciaal door getuigen te bewijzen:
Hetgeen is gesteld in het 3e en 4e ”dat” van het inleidend rekest;
en iedere verdere uitspraak heeft aangehouden;
Overwegende, dat ten dage bepaald voor enquête zijdens eiser, zijn verschenen, partijen in persoon en twee getuigen die hebben verklaard, gelijk in het daarvan opgemaakt hier als ingelast te beschouwen proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat ten dage voor beraad intrekking peremptoir, er geen conclusie is genomen;
Overwegende, dat ten dage bepaald voor conclusie na gehouden enquête zijdens eiser peremptoir, de gemachtigde van eiser heeft afgezien van het nemen van een conclusie;
Overwegende, dat ten dage bepaald voor conclusie na gehouden enquête zijdens gedaagde, er geen conclusie is genomen;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis van 28 februari 1995 op de daarin opgenomen gronden:
Eiser zijn vordering heeft ontzegd;
Eiser heeft veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op f.nihil;
Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal [appellant] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis van 28 februari 1995;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder Debipersad Hieralal d.d. 11 juni 1998 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat ter terechtzitting van 2 oktober 1998 advokaat Mr.S.Mangroelal namens advokaat Mr.P.E.Bemmel het Hof heeft mede gedeeld dat advokaat Mr.P.E.Bemmel zich als gemachtigde van geintimeerde aan de zaak heeft onttrokken, en dat advokaat Mr.J.V.Van Dijk-Silos zich als gemachtigde van geintimeerde heeft gesteld;
Overwegende, dat de advokaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende de gemachtigde van geintimeerde bij antwoord pleidooi een produktie overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat partijen hierna vonnis hebben gevraagd waarvan de uitspraak werd bepaald op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat naar uit het procesdossier blijkt, de Kantonrechter in het Eerste Kanton bij tussenvonnis van 27 oktober 1992 appellant heeft toegelaten c.q. bevolen door alle middelen rechtens meer speciaal door getuigen te bewijzen hetgeen is gesteld in het 3e en 4e ”dat” van het inleidend rekest; dat appellant ten dage daarvoor bepaald twee getuigen heeft doen horen, te weten [naam 2] en [naam 3], die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakt proces-verbaal de dato 2 augustus 1993 is gerelateerd, wordende de verklaring van elk der genoemde getuigen als in dit vonnis letterlijk herhaald en geinsereerd aangemerkt; dat de Kantonrechter bij vonnis van 28 februari 1995 appellant zijn vordering heeft ontzegd, na te hebben overwogen appellant niet geslaagd te achten in het hem opgedragen bewijs omdat de aan zijn zijde gehoorde getuigen omtrent het probandum niets kunnen verklaren; dat appellant bij schrijven van diens raadsman, Mr.A.R.Baarh, de dato 1 december 1995 hoger beroep heeft aangetekend tegen voormeld vonnis;
Overwegende, dat appellant tegen het beroepen vonnis een grief heeft ontwikkeld luidende: Ten onrechte heeft de Kantonrechter appellant niet geslaagd geacht in het probandum aangezien de gehoorde getuigen wel hebben aangegeven de overspelige verhouding die tussen geintimeerde en een andere man heeft bestaan en bestaat;
Overwegende, dat het Hof, anders dan appellant, van oordeel is dat de Kantonrechter terecht appellant niet geslaagd geacht heeft in het hem opgedragen bewijs, blijkende immers uit de verklaringen van de op appellant zijn verzoek gehoorde getuigen geenszins het van hem verlangde bewijs;
Overwegende, dat appellant, nu het Hof van oordeel is dat de Kantonrechter terecht overwogen heeft dat appellant niet geslaagd te achten is in het hem opgedragen bewijs, de wens te kennen gegeven heeft tot het bewijs van het overspel te worden toegelaten;
Overwegende, dat het Hof een en ander aldus opvat, dat appellant een aanbod tot bewijs van het overspel heeft gedaan;
Overwegende, dat het Hof van oordeel is, dat appellant nu hij in eerste aanleg ook reeds getuigen heeft doen horen, zijn aanbod had moeten motiveren door bijvoorbeeld de namen van de te horen personen op te geven of een aanduiding te geven of en zo ja, op welke wijze de te horen personen betrokken waren bij het overspel of omstandigheden waaruit dat overspel zou kunnen worden afgeleid;
Overwegende, dat nu, naar het Hof gebleken is, van een gemotiveerd gedaan aanbod tot bewijs door getuigen geen sprake is, dient het als niet ernstig gemeend te worden gepasseerd;
Overwegende, dat op grond van het hiervorenoverwogene het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd onder algehele compensatie der proceskosten tussen partijen in dier voege dat elk der partijen haar eigen kosten draagt, nu zij zijn echtelieden;
Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Bevestigt het vonnis door de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 28 oktober 1995 tussen partijen gewezen waarvan beroep;
Compenseert de proceskosten in beide instanties in dier voege dat iedere partij de hare draagt;
Aldus gewezen door de heren Mr.J.R.VON NIESEWAND, Vice-President, Mr.E.S.OMBRE en Mr.K.PULTOO, Leden en door de Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 23 april 1999, in tegenwoordigheid van Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.
w.g.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD w.g.J.R.VON NIESEWAND
Partijen, vertegenwoordigd door advokaat Mr.H.P.BOLDEWIJN namens hun gemachtigden, advokaat Mr.A.R.BAARH en advokaat Mr.Dr.J.V.VAN DIJK-SILOS, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.