- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14002
- Uitspraakdatum 19 februari 1999
- Publicatiedatum 12 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Onbevoegdheid Kantonrechter. Bewijsopdracht.
De Kantonrechter heeft gedaagde veroordeeld om aan eiser een geldsom te betalen voor de door gedaagde gelegen schade door het verlies van zijn (gedaagde) graafmachine.
Het Hof overweegt dat de voor het eerst in hoger beroep door appellante (gedaagde in eerste aanleg) opgeworpen exceptie van onbevoegdheid ingevolge het bepaalde in artikel 120 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als vervallen moet worden aangemerkt en dat grief I tegen het vonnis van de Kantonrechter derhalve faalt.
Desalniettemin vernietigt het Hof het vonnis van de Kantonrechter daar de Kantonrechter ten aanzien van een bewijsopdracht ten onrechte had overwogen dat hij geïntimeerde (eiser in eerste aanleg) geslaagd achtte in het opgedragen bewijs.
Uitspraak
M.R.S. GENERALE ROL No. 14002.
DE STICHTING VOOR DE ONTWIKKELING VAN MACHINALE LANDBOUW IN SURINAME (S.M.L.) rechtspersoon, kantoorhoudende aan de Anton Dragtenweg no.21 te Paramaribo, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.F.F.P.TRUIDEMAN, advokaat,
appellante,
tegen
[geïntimeerde], wonende aan [adres] te [woonplaats] in [distrikt], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.B.G.BECKLES, advokaat,
geïntimeerde,
De fungerend-President spreekt in deze zaak, in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit;
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding waaronder:
1. de in afschrift overgelegde vonnissen van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, respectievelijk van 14 maart 1995 en 10 juni 1997 tussen partijen gewezen;
2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 23 juni 1997, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;
Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advokaten;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [geïntimeerde] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
1. Eiser wenst de navolgende vordering in te stellen tegen de STICHTING voor de ONTWIKKELING van MACHINALE LANDBOUW in SURINAME (S.M.L.) rechtspersoon, kantoorhoudende aan de Anton Dragtenweg no.21 te Paramaribo, gedaagde;
2. Op 28 oktober 1993 stond de FUCHS graafmachine van eiser na eerder werkzaamheden te hebben verricht vanwege een defect op de aanvoerdam van areaal P76 tussen kavel 4 en kavel 5.
3. Een der werknemers van gedaagde, t.w. koppelbaas [naam 1] moest in opdracht van een andere baas, areaal P76/77 in brand steken, hetgeen gebruikelijk is na de oogst, waarna er water getrokken zou worden voor de natte bewerking.
4. Voormelde medewerker heeft de arealen in brand gestoken en het zaakje geruime tijd in de gaten gehouden om tegen 16.00 uur zich te verwijderen van de locatie.
5. Het blijkt dat voormelde medewerker van gedaagde zich niet goed vergewist heeft van de mogelijkheid dat het vuur weer kon oplaaien en overslaan van de slootrand van kavel 5 vak 2 naar de machine van eiser die volledig afbrandde. Weshalve heeft hij niet de nodige zorgvuldigheid betracht jegens het goed van een ander.
Gedaagde is volledig aansprakelijk voor de onrechtmatige daad van zijn medewerker.
6. Uit de opgemaakte rapporten van zowel de meerdere van deze werknemer en van de politie blijkt dat de machine helemaal verbrand is en de schade enorm.
7. Eiser heeft op verschillende manieren getracht met gedaagde deze zaak in den minne af te wikkelen terwijl ook zijn raadsman zich schriftelijk gewend heeft tot gedaagde, echter zonder enig resultaat;
8. Eiser lijdt door deze handelwijze van gedaagde enorme schade, vermits hij zijn machine heeft verloren en hij inkomsten uit arbeid met de machine heeft moeten derven vanaf november 1993 tot heden.
9. De schade, welke eiser lijdt door het verlies van zijn graafmachine, bedraagt ruim Nf.52.000,– (NED.COURANT TWEE EN VIJFTIG DUIZEND GULDEN) terwijl hij aan inkomsten heeft moeten derven het bedrag voorlopig begroot op Sf.1.200.000,– (EENMILJOEN EN TWEEHONDERDDUIZEND GULDEN). Dit alles met gedaagde’s schuld daaraan althans door toedoen van diens werknemer;
10. Eiser heeft vernomen dat gedaagde om de economische situatie het hoofd te bieden doende is haar roerende goederen te vervreemden, weshalve er gegronde vrees voor verduistering bestaat, terwijl ook de roep om privatisering van het bedrijf luider wordt.
11. Dat,
a. De SURINAAMSCHE BANK N.V. gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo aan de Gravenstraat no. 26-28;
b. De HAKRINBANK N.V. gevestigd en kantoorhoudende aan de Dr.S.Redmondstraat no. 11-13;
c. De LANDBOUWBANK N.V. gevestigd en kantoorhoudende aan de Lim A Postraat no. 34, te Paramaribo, gelden, geldswaarden en/of goederen van gedaagde onder zich hebben en/of zullen verkrijgen;
12. Door eiser is na daartoe van de Kantonrechter verkregen verlof bij exploit van de deurwaarder T.Jhagroe d.d. 9 juni 1994, no. 352 CONSERVATOIR DERDEN BESLAG gelegd onder enkele Banken, welk Beslag op 9 juni 1994 bij exploit no. 361 is betekend aan gedaagde;
13. Voormeld Beslag dient te worden van waarde verklaard;
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd;
dat bij vonnis voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
a. gedaagde zal worden veroordeeld om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van
Nf. 52.000,– (NED.COURANT TWEE EN VIJFTIGDUIZEND GULDEN) zijnde de schade geleden door het verlies van zijn graafmachine;
b. de schade met rente en kosten door eiser geleden en alsnog te lijden tengevolge van inkomstenderving met de schuld van gedaagde daaraan althans diens werknemer, vanaf november 1993 tot aan de dag der algehele voldoening welke schade nader zal worden opgemaakt bij staat en zal worden vereffend ingevolge de wet;
Van waarde zal worden verklaard het ten deze gelegde beslag, Kosten rechtens;
Overwegende, dat de Stichting voor de Ontwikkeling van Machinale Landbouw in Suriname (S.M.L.) als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord onder overlegging van produkties – welke geacht moeten worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd;
dat de eiser zijn vordering zal worden ontzegd als zijnde ongegrond en onbewezen althans hem in deze niet ontvankelijk te verklaren;
Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclusies van repliek en dupliek haar stellingen nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende de gemachtigde van eiser tevens produkties overgelegd, waarvan de inhoud alsmede van de overgelegde produkties hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis van 14 maart 1995 op de daarin opgenomen gronden:
Gedaagde heeft toegelaten haar zover nodig ambtshalve heeft bevolen om door alle middelen rechtens meer speciaal door getuigen te bewijzen: ”dat die [naam 1] niet in dienstbetrekking tot haar stond.”
en iedere verdere uitspraak heeft aangehouden.
Overwegende, dat bij de door de Kantonrechter bevolen en gehouden enquête zijdens gedaagde, gedaagde 3 getuigen heeft doen horen waarbij die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakt hier als ingelast te beschouwen proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat ten dage bepaald voor conclusie na gehouden enquete zijdens gedaagde casu quo dagbepaling contra-enquête zijdens eiser de gemachtigde van gedaagde onder overlegging van produkties een hier als geinsereerd aan te werken schriftelijke conclusie heeft genomen;
Overwegende, dat bij de door de Kantonrechter bij rolbeschikking bevolen contra-enquête zijdens eiser, diens gemachtigde heeft afgezien van contra-enquête;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis van 10 juni 1997 op de daarin opgenomen gronden:
A. gedaagde heeft veroordeeld om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van Nf.52.000,– (TWEE EN VIJFTIGDUIZEND GULDEN NEDERLANDS COURANT) zijnde de schade geleden door het verlies van zijn graafmachine;
Dit vonnis tot zover vermeld uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard;
B. gedaagde voorts heeft veroordeeld om de schade door eiser geleden en alsnog te lijden met de schuld van gedaagde daaraan althans diens werknemer vanaf november 1993 tot aan de dag der algehele voldoening op te maken bij Staat en zal worden vereffend ingevolge de Wet.
de van waarde verklaring van het door deurwaarder Tj.JHAGROE gelegd conservatoir derden beslag d.d. 9 juni 1994 onder no. 352 heeft geweigerd;
gedaagde heeft veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van eiser gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op f.1784,50;
Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal de Stichting voor de Ontwikkeling van Machinale Landbouw in Suriname (S.M.L.) in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis van 10 juni 1997;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder R.KAPPEL van 17 oktober 1997 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat de advokaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende de gemachtigde van geintimeerde bij antwoord pleidooi produkties overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient worden beschouwd;
Overwegende, dat partijen vonnis hebben gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk was bepaald op 20 november 1998, doch na enige malen te zijn aangehouden, nader op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat het hoger beroep tijdig is ingesteld;
Overwegende, dat appellante twee grieven heeft opgeworpen, welke, zakelijk weergegeven, als volgt luiden:
1. dat niet de Kantonrechter in het Eerste Kanton maar die in het Derde Kanton bevoegd is van de vordering kennis te nemen, omdat appellante haar hoofdzetel heeft te [woonplaats] aan [adres] in [district];
2. dat de Kantonrechter ten onrechte heeft overwogen en beslist dat hij de geintimeerde door de aan zijn zijde gehoorde getuigen geslaagd achtte in het aan hem opgedragen bewijs;
Overwegende, dat geintimeerde met betrekking tot grief 1 heeft aangevoerd dat, volgens de heersende leer, na het antwoord en dus ook niet in hoger beroep nog excepties zoals het verweer in grief 2 te berde mogen worden gebracht;
Overwegende, dat de voor het eerst in hoger beroep door appellante opgeworpen exceptie van onbevoegdheid ingevolge het bepaalde in artikel 120 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als vervallen moet worden aangemerkt en grief 1 derhalve faalt;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij diens tussenvonnis van 14 maart 1995 aan gedaagde- thans-appellante te bewijzen heeft opgedragen dat [naam 1] (lees: [naam 1]) niet in dienstbetrekking tot haar stond;
Overwegende, dat appellante dan ook terecht aanvoert dat de Kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij eiser- thans- geintimeerde geslaagd achtte in het opgedragen bewijs;
Overwegende, dat uit de gedingstukken blijkt dat bovenvermelde bewijsopdracht aan gedaagde- thans- appellante is verstrekt in verband met de tussen partijen gerezen vraag of, zoals geintimeerde aan zijn vordering ten grondslag had gelegd en appellante betwistte, bovengenoemde [naam 1] op of omstreeks 28 oktober 1993 ”werknemer” was van appellante;
Overwegende, dat appellanten drie getuigen heeft voorgebracht, waaronder genoemde [naam 1];
Overwegende, dat de [naam 2] en [naam 3], zakelijk weergegeven, hebben verklaard dat laatstgenoemde tot en met het jaar 1983 in dienst was van appellante en sinds 1984 als contractor werkzaamheden voor appellante verricht;
Overwegende, dat uit de verklaring van de [naam 2] is te putten dat [naam 1] op of omstreeks 28 oktober 1993 als contractor werkzaamheden voor appellante uitvoerde;
Overwegende, dat deze verklaringen niet zijn ontzenuwd en appellante dan ook terecht van mening is dat zij geslaagd is in het aan haar opgedragen bewijs;
Overwegende, dat grief 2 derhalve slaagt en het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd, met ontzegging van geintimeerde’s vordering;
Overwegende, dat geintimeerde als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten zal worden verwezen;
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, tussen partijen gewezen en op 10 juni 1997 uitgesproken, waarvan beroep;
EN OPNIEUW RECHTDOENDE:
Ontzegt aan geintimeerde zijn vordering.
Veroordeelt hem in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aan de zijde van appellante gevallen en tot dusver begroot op f………….
met inbegrip van het door het Hof aan haar advokaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekend salaris van f…….
bepalende het Hof het salaris van de advokaat van geintimeerde eveneens op f…….
Aldus gewezen door de heren: Mr.E.S.OMBRE, fungerend-President, Mr.A.I.RAMNEWASH en Mr.K.PULTOO, Leden en door de fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 19 FEBRUARI 1999, in tegenwoordigheid van Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.
Partijen, appellant vertegenwoordigd door advokaat Mr.H.BOLDEWIJN namens haar gemachtigde, advokaat Mr.F.F.P.TRUIDEMAN en geïntimeerde vertegenwoordigd door advokaat Mr.K.J.BRANDON namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.B.G.BECKLES zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.