- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14034
- Uitspraakdatum 09 april 1999
- Publicatiedatum 26 maart 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Grondhuurrecht. Ontruimingsvordering. Geen nietigheid exploit.
Het Hof oordeelt dat er geen sprake is van strijd met artikel 7 eerste lid sub 3˚ Rv. Het exploit voor oproeping ter terechtzitting bevat immers de naam van de geëxploiteerde. Dat in het exploit tevens is vermeld dat de geëxploiteerde ten rechte een andere naam heeft – welke vermelding onjuist is gebleken – brengt daarin geen verandering.
Uitspraak
M.R.S.
GENERALE ROL No.14034
[appellant], wonende aan [adres 1] in [district], voor wie als gemachtigde optrad Mr.J.C.P.NANNAN PANDAY, die thans vervangen wordt door Mr.H.MATAWLIE, advokaat,
appellant in Kort Geding,
t e g e n
[geintimeerde], rechtspersoon, gevestigd te [district] en kantoorhoudende aan [adres 2 boven, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.A.R.BAARH, advokaat
geintimeerde in Kort Geding,
De Fungerend-President spreekt in deze zaak in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding waaronder:
- het in afschrift overgelegd vonnis in Kort Geding van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 22 mei 1997 tussen partijen gewezen;
- het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 2 juni 1997, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;
Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advocaten;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [geintimeerde] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
1. Eiseres wenst de volgende vordering in Kort Geding in te stellen tegen [appellant], wonende aan [adres 1] in [district], gedaagde;
2.Eiseres heeft op de openbare veiling d.d. 18 oktober 1996, gehouden ten overstaan van Notaris Ramdew Ramautar gekocht: het recht van grondhuur ter uitoefening van de tuinbouw voor de duur van veertig jaren op het perceelland, groot 1.9284 ha, gelegen in [district] aan [adres 1], bekend als serie [nummer] van de [plaats] en aangeduid op de uitmetingskaart van de Landmeter in Suriname P.W.Kalk, Lcs, de dato 24 juli 1989 door de figuur ABCD, blijkende het vorenstaande uit:
a. een verklaring van voornoemde Notaris dd. 22 oktober 1996.
b. een hypothecair uittreksel d.d. 3 maart 1997. De inhoud van de vorenvermelde bescheiden die hierbij worden vergelegd, wordt hier als letterlijk herhaald en geinsereerd beschouwd.
3.De enige reden waarom eiseres ertoe is overgegaan het litigieuze recht van rondhuur te kopen is gelegen in het feit dat eiseres een woning dringend nodig heeft om haar aktiviteiten te ontplooien maar bovenal om haar voorzitter te huisvesten.
4.Gedaagde was eigenaar van het recht van grondhuur als Sub 2 omschreven maar wegens wanbetaling van zijn schulden, is het litigieuze grondhuurrecht op de openbare veiling verkocht.
5.Tussen eiseres als eigenaar en de gedaagde bestaat geen enkele rechtsrelatie die aan gedaagde een titel zou kunnen verschaffen om zich op het onder punt 2 vermelde onroerend goed te bevinden waardoor gedaagde zonder recht of titel het perceelland occupeert en alzo inbreuk maakt op het eigendomsrecht van eiseres op het recht van grondhuur.
6.Eiseres is niet gehouden deze inbreuk te gedogen en zij heeft een spoedeisend belang bij een onverwijlde voorziening bij voorraad.
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd:
dat bij vonnis in Kort Geding, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde ter zake voorschreven zal worden veroordeeld om binnen eenmaal 24 uren na dit vonnis, het onderhavige perceelland, waarvan eiseres het recht van grondhuur heeft, te ontruimen en te verlaten met allen en alles wat zich van zijnentwege daarop mocht bevinden met machtiging op eiseres, indien gedaagde ingebreke mocht blijven met de uitvoering van dit vonnis, de uitvoering zelf te bewerkstelligen desnoods met behulp van de sterke arm, met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding;
Overwegende, dat ter terechtzitting van 3 april 1997 de gemachtigden van partijen de zaak mondeling hebben bepleit en hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakt hier als ingelast te beschouwen proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat ten dage voor overlegging statuten zijdens eiseres bepaald, de gemachtigde van eiseres deze heeft overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat ten dage voor uitlating zijdens gedaagde bepaald de gemachtigde van gedaagde een schriftelijke conclusie tot uitlating heeft genomen, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis in Kort Geding van 22 mei 1997 op de daarin opgenomen gronden:
gedaagde heeft veroordeeld binnen EEN MAAND na betekening van dit vonnis het perceelland groot 1.9284 ha, gelegen in [district], aan [adres 1], bekend als serie [nummer] van de [plaats] en aangeduid op de uitmetingskaart van de landmeter P.W.Kalk, Lcs., de dato 24 juli 1984 door de figuur ABCD te ontruimen en te verlaten met allen en alles wat zich van zijnentwege daarop mochten bevinden; met machtiging op eiseres om, indien gedaagde ingebreke mocht blijven met de uitvoering van dit vonnis, zulks zelfs te bewerkstelligen, desnoods met behulp van de Sterke Arm;
dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren heeft verklaard;
gedaagde heeft verwezen in de kosten van dit proces, aan eiseres haar zijde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op f.4.581,75 (VIERDUIZEND VIJFHONDERD EN EEN EN TACHTIG 75/100 GULDEN);
het meer of anders gevorderde heeft geweigerd;
Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal [appellant] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis in Kort Geding van 22 mei 1997;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder Ch.Balgobind van 17 februari 1998 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep
voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat advokaat Mr.Nannan Panday per brief gedateerd februari 1998 zich als gemachtigde van appellant aan de zaak heeft onttrokken;
Overwegende, dat de advokaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna partijen vonnis hebben gevraagd, waarvan de uitspraak aanvankelijk was bepaald op 5 maart 1999, doch nader op heden;
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat het hoger beroep tijdig is ingesteld;
Overwegende, dat uit de, in zoverre niet betwiste, stukken van het geding in eerste aanleg het volgende blijkt:
–geintimeerde heeft als eiser een ontruimingsvordering ingesteld tegen [appellant] (onderstreping door het Hof);
-bij exploit van deurwaarder D.Hieralal d.d.12 maart 1997 is [appellant], wonende aan [adres 1] in [district], ”ten rechte geheten [naam 1], wonende aan [adres 3] in [district],” opgeroepen om op de eerstdienende dag ter terechtzitting te verschijnen;
-op voormelde rechtsdag is [appellant], vertegenwoordigd door advocaat Mr. J.C. Nannan Panday, ter terechtzitting verschenen;
Overwegende, dat uit de appèlverklaring blijkt dat Mr. Nannan Panday hoger beroep heeft ingesteld namens [appellant], terwijl de appellant zich in het onderhavig hoger beroep bedient van de naam [appellant];
Overwegende, dat het Hof uit de in hoger beroep door appellant geponeerde, en in zoverre niet betwiste, stellingen begrijpt dat [appellant] en [naam 1] twee geheel verschillende personen zijn;
Overwegende, dat appellant als grief heeft aangevoerd dat hij ten onrechte door de Kantonrechter is veroordeeld;
Overwegende, dat het Hof begrijpt dat appellant van oordeel is dat, door de vermelding in het exploit dat hij ten rechte [naam 1] was geheten, het exploit in strijd met het bepaalde in artikel 7 lid sub 2o (lees kennelijk: artikel 7 eerste lid sub 3o) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (afgekort Rv.) en derhalve nietig is;
Overwegende, dat geintimeerde heeft aangevoerd dat, nu Mr. Nannan Panday zich als gemachtigde van appellant had gesteld, alle gebreken die aan het exploit mochten kleven van rechtswege waren opgeheven;
Overwegende, dat het exploit de naam van de geëxploiteerde, te weten [appellant], bevat en dat de vermelding in het exploit dat [appellant] die ten rechte [naam 1] is geheten – welke vermelding onjuist is gebleken – daarin geen verandering bracht;
Overwegende, dat derhalve geen sprake is van strijd met artikel 7 eerste lid sub 3o Rv.;
Overwegende voorts, dat het bepaalde in artikel 120 Rv., gelet op de aard van een dergelijk geding, ook in kort geding van toepassing is;
Overwegende, dat de exceptie van nietigheid van het exploit, dat voor het eerst in hoger beroep wordt gedaan, dan ook als vervallen moet worden aangemerkt;
Overwegende, dat appellant in zijn pleitnota onder meer heeft geconcludeerd dat [naam 2] en [naam 3] (lees kennelijk: [naam 2]) in hun oorspronkelijke toestand worden hersteld;
Overwegende, dat het Hof begrijpt dat appellant deze conclusie grondt op het feit dat, naar hij beweert, het beroepen vonnis tegen genoemde personen is geëxecuteerd;
Overwegende, dat, ook indien dit laatste juist is, het beroepen vonnis hierdoor niet wordt aangetast en bedoeld feit niet kan leiden tot vernietiging van dat vonnis;
Overwegende, dat, zoals geintimeerde heeft aangevoerd, appellant er ten onrechte van uitgaat dat de Kantonrechter het beroepen vonnis niet uitvoer bij voorraad heeft verklaard;
Overwegende, dat, gelet op al het voorgaande, het beroepen vonnis dient te worden bevestigd;
Overwegende, dat appellant als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten zal worden verwezen;
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Bevestigt het vonnis, door de Kantonrechter in het Eerste Kanton gewezen en op 22 mei 1997 uitgesproken, waarvan beroep;
Veroordeelt appellant in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van geintimeerde gevallen en begroot op f.750,–;
Met inbegrip van het door het Hof aan haar advokaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van f.750,–;
Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van appellant eveneens op f.750,–.
Aldus gewezen door de heren: Mr.E.S.OMBRE, fungerend-President, Mr.A.I.RAMNEWASH en Mr.K.PULTOO, Leden en door de fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 9 APRIL 1999, in tegenwoordigheid van Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.
Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen de gemachtigde van appellant, advokaat Mr.A.R.Baarh terwijl de geintimeerde noch in persoon noch bij gemachtigde is verschenen.