SRU-HvJ-1999-34

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-396
  • Uitspraakdatum 02 juli 1999
  • Publicatiedatum 16 april 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Personeelswet.
    Niet-ontvankelijkheid.
    Vordering tot vernietiging of nietigverklaring van het besluit van de Minister van Justitie en Politie, waarbij aan verzoeker de tuchtstraf van ontslag is opgelegd wegens ernstig plichtverzuim ingevolge artikel 61 van de Personeelswet. (G.B. 1985 no.41)
    Verweerder beroept zich op de niet- ontvankelijkheid van verzoeker ondermeer ex artikel 80 van de Personeelswet.
    Het Hof overweegt dat het beroep van verweerder op de niet-ontvankelijkheid van verzoeker gegrond is, aangezien verzoeker te laat tegen de ontslagbeschikking in beroep gekomen is bij het Hof en wel op de 84ste dag, nadat die beschikking ter kennis van hem is gebracht, terwijl de wet slechts een maand daarna toestaat.
    Het Hof verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn vordering.

Uitspraak

M.R.S.

A – 396.

[Verzoeker], wonende te [district], ten deze domi­cilie kiezende aan [Adres 1], ten kantore van Mr.H.E.STRUIKEN, advokaat, verzoeker,

tegen

DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name het Ministerie van Justitie en Politie, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procu­reur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suri­name, kantoorhoudende ten Parkette te Paramaribo aan de Gra­venstraat no.3, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.A.R.BAARH, advo­kaat, verweerder,

De Vice-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Repu­bliek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken;

Gehoord partijen;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat [Verzoeker] zich bij verzoek­schrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:

1) dat verzoeker hierbij de navolgende vordering wenst in te stellen tegen DE STAAT SURINAME, rechtspersoon,

afdeling Ministerie van Justitie en Politie, in rechte verte­genwoordigd wordende door de Procu­reur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suri­name, kantoorhoudende te harer Parkette aan de Gravenstraat no.3, te Paramaribo, verweerder;

2) dat verzoeker sedert 1981 te werk is gesteld bij de Technische Dienst van het Korps Politie Suriname en wel laat­stelijk in de functie van Ambtenaar A 3e klasse te Geyers­vlijt;

3) dat verzoeker blijkens hierbij overgelegd schrijven d.d. 19 juni 1997 gericht aan het Hoofd Personeelszaken van het Korps Politie Suriname gevraagd heeft waar en bij wie hij zich moest aanmelden voor de hervatting van zijn werkzaamheden, dit nadat verzoeker voor lange tijd met ziekte verlof was geweest en na voor de keuringscommissie te zijn verschenen zijn werk­zaamhe­den moest hervatten zij het onder stringente beperkingen voor zo wat de aard en duur van zijn werkzaamheden. Verzoeker legt een fotocopie van dit schrijven over en verzoekt de inhoud hiervan als letterlijk herhaald en geinsereerd te beschouwen;

4) dat verweerder sinds januari 1997 t/m heden het salaris van de verzoeker heeft geblokkeerd en wel in strijd met de Personeelswet en geen der in artikel 30 Personeelswet limita­tief opgegeven gronden aanwezig zijn om het salaris van ver­zoeker in te houden;

5) dat verzoeker op 19 juni 1997 en diens raadsman op 21 juli 1997 respectievelijk aan het Hoofd Personeelszaken en de Korpschef een schrijven terzake hebben doen toekomen.

Verzoeker legt voormelde brieven in copie over en verzoekt de inhoud hiervan als woordelijk herhaald en geinsereerd te beschouwen;

6) dat op voormelde brieven geen reactie van de personen aan wie de brieven zijn gericht is ontvangen;

7) dat verzoeker bij verzoekschrift d.d. 10 november 1997 Algemeen Register no. 4473 van het jaar 1997 een kort geding procedure tegen verweerder heeft aangespannen waarna de ver­weerder het niet betaalde salaris over 1997 van verzoeker betaalbaar heeft doen stellen eveneens dat van januari 1998.

8) dat op februari 1998 verweerder bij exploit van deurwaar­der D.Hieralal no. 50 aan de heer [Naam 1] huisge­noot van verzoeker een beschikking d.d. 29 juli 1997 met het kenmerk K.A. [nummer 1] heeft doen betekenen van welke beschik­king verzoeker onlangs pas kennis heeft gekregen en waarmede ver­zoeker zich niet kan verenigen en derhalve het Hof in rechte adieert;

9. dat verzoeker zich gegriefd voelt door het feit dat pas na bijkans 7 maanden na het verweerschrift van verzoeker en pas nadat verzoeker een kort geding procedure heeft aangespan­nen tegen verweerder om betaling van salaris te bekomen de verweerder een besluit tot ontslag neemt jegens verzoeker op grond van onwettig verzuim terwijl zulks onjuist is omdat verzoeker vanwege de specialist Drs.H.H. Alberga, neuroloog, ziekteverlof had verkregen terwijl later lichte dienst aan verzoeker was voorgeschreven en hij zich voor dienst hervat­ting had aangemeld maar hem geen werkzaamheden werden opgedra­gen.

10) dat ook nadat verzoeker een kort geding procedure tegen verweerder had aangespannen werd hem gezegd dat hij zich voor dienst hervatting moest aanmelden hetgeen hij ook gedaan heeft bij welke gelegenheid hem werd medegedeeld dat hij voorlopig thuis moet blijven tot nader bericht.

11) dat het ontslagbesluit van verweerder in strijd is met de Personeelswet in strijd is met de waarheid om redenen hiervo­ren vermeld en derhalve voor nietig verklaring in aanmerking komt, bovendien is het besluit zo lang geleden genomen nadat volgens de Staat feitelijke daadzaken zich hebben voorgedaan, kennelijk onredelijk en in strijd is met de algemene beginse­len van behoorlijk bestuur onder meer het beginsel van rechts­zekerheid. Het is niet juist dat een ambtenaar zo lang in het ongewisse wordt gelaten door de overheid over een beslissing omtrent zijn werkzaamheden.

Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevor­derd:dat bij vonnis:

a. het besluit van de Minister van Justitie d.d. 29 juli 1997 K.A.[nummer 1] waarbij aan verzoeker de tuchtstraf van ontslag uit het Korps Politie Suriname (Staatsdienst) is opgelegd zal worden vernietigd dan wel nietig zal worden verklaard, althans een zodanige straf zal worden toegepast als het Hof in goede justitie in redelijkheid en billijkheid zal vermenen te behoren.

b. verweerder zal worden veroordeeld om aan verzoeker zijn salaris over de maand februari 1998 en de inmiddels verschenen maanden te betalen met alle volgens de Personeelswet en daar­bij behorende wettelijke regelingen behorende toelagen. Kosten rechtens.

Overwegende, dat van de Staat Suriname binnen de wette­lijke gestelde termijn een verweerschrift ter Griffie is binnen gekomen, waarin het navolgende als verweer wordt aange­voerd:

1. Verweerder ontkent en betwist alhetgeen niet woordelijk en uitdrukkelijk door hem wordt erkend met een beroep op de onsplitsbaarheid van zijn aveu, onder aanbod van bewijs con­form recht en wet.

2. Verweerder wenst het Hof van Justitie in chronologische volgorde inzicht te verschaffen in het funktioneren van ver­zoeker, de maatregelen die daardoor genomen werden en de rechtvaardiging daarvan.

2.1 Wegens langdurige afwezigheid wegens ziekte werd verzoe­ker naar de Geneeskundige Commissie verwezen voor herkeuring. De voornoemde Commissie kwam tot de bevinding dat voor verzoe­ker vrijstelling van dienst wegens ziekte voor herstel van gezondheid voor de tijd van 01 januari 1995 tot en met 15 mei 1996 noodzakelijk was.

3. Na expiratie van vermelde periode heeft verzoeker zich voor diensthervatting aangemeld bij zijn direkte chef, de Inspekteur van Politie Eerste Klasse tevens Hoofd van de Technische Dienst, de heer [naam 2], die verzoeker heeft inge­deeld bij de Service-afdeling van gemelde dienst. Verzoeker weigerde de hem opgedragen werkzaamheden te verrichten op bedoelde afdeling en hij is weggegaan zonder zich weder voor dienstwerkzaamheden aan te melden. Bij schrijven d.d. 12 juni 1997 heeft het Hoofd van de Technische Dienst het vorenstaande gerapporteerd aan de Korpschef.

3.1. Bij schrijven d.d. 18 juni 1997 heeft de Korpschef ver­zoeker in de gelegenheid gesteld zich te verweren, hetgeen verzoeker heeft gedaan bij schrijven d.d. 19 juni 1997. Dit verweer is niet steekhoudend bevonden.

3.2. Het gevolg van het voorgaande is dat verzoeker bij be­schikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 29 juli 1997 [nummer 2] (K.A.[nummer 1]) uit staatsdienst is ontslagen.

3.3. Deze beschikking is bij aangetekend schrijven per post naar verzoeker verzonden op het bij de Korpsleiding bekende adres van verzoeker n.l. [adres 1], [wijk], welke brief als onbesteld verweerder bereikte wegens adreswij­ziging. Verweerder heeft de Korpsleiding noch zijn direkte chef in kennis gesteld van de adreswijziging en evenmin heeft verzoeker op andere wijze doen blijken dat zijn adres gewij­zigd is.

3.4 Verzoeker heeft zich toen op voorstel van de raadsman van de Staat Suriname tijdens het door hem aanhangig gemaakte kort geding proces bekend onder A.R.No.974473, aangemeld bij het Hoofd Personeelszaken van het Korps politie, dat hem verwees naar de afdeling Agenda voor het in ontvangst nemen van zijn ontslag beschikking. Verzoeker heeft geweigerd de beschikking in ontvangst te nemen. Zie het schrijven van voormeld Hoofd d.d. 15 september 1997.

3.5 Gaandeweg voormeld proces kwam de raadsman van de ver­weerder achter het adres van verzoeker. Toen werd op 28 janua­ri 1998 de ontslagbeschikking aan verzoeker betekend bij deurwaardersexploit. Omdat achteraf is gebleken dat slechts een deel van de ontslagbeschikking aan verzoeker was betekend, heeft de deurwaarder op 3 februari 1998 op hetzelfde adres als de vorige betekening opnieuw de volledige beschikking betekend aan de heer [Naam 1], schoonvader tevens huisge­noot van verzoeker.

4. Rechtens staat door de erkentenis van verzoeker, zie 8e sustenu van het rekest, tussen partijen vast dat hij de ont­slagbeschikking heeft ontvangen. Verzoeker is evenwel niet exact in de datum waarop hij de ontslagbeschikking heeft ontvangen en de aanduiding ”ONLANGS” voldoet niet aan zijn stelplicht gestelde eisen in verband met de ontvankelijkheid van verzoekersvordering ondermeer ex artikel 80 Personeelswet. Verweerder ontkent met klem dat verzoekers huisgenoot, de heer [Naam 1], de beschikking op een latere datum dan één maand voor de datum van indiening van de onderhavige vordering door verzoeker op 28 april 1998 aan verzoeker heeft overhandigd althans ter kennis van verzoeker is gekomen.

4.2 Uit het vorenstaande blijkt dat het aan verzoeker gegeven ontslag heeft plaatsgevonden bij beschikking d.d. 29 juli 1997 terwijl zijn verweer 19 juni 1998 is gedateerd dus een tijds­duur van nauwelijks een en een halve maand. Deze termijn is redelijk en niet in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur i.h.b. het zekerheidsbeginsel. Voor de tijdsduur voor het ter kennis brengen van verzoeker van het besluit althans ter kennis komen daarvan van verzoeker verwijst verweerder naar hetgeen hij hieromtrent hiervoren heeft vermeld.

5. Het is onwaar dat verzoeker geen werkzaamheden zijn opgedragen. Zoals in punt 3 van dit verweerschrift is vermeld, heeft verzoeker geweigerd te werken en is hij van het werk weggebleven.

5.2 Aan verzoeker is, in tegenspraak met hetgeen hij in punt 10 van het verzoekschrift heeft gesteld, medegedeeld om zijn ontslagbeschikking in ontvangst te nemen bij de afdeling Agenda, hetgeen hij geweigerd heeft. Verzoeker is op eigen gezag weggebleven. Nimmer is hem gezegd om voorlopig thuis te blijven.

5.3 Zoals eerder gesteld, was het adres van verzoeker onbe­kend bij de korpsleiding en zijn direkte chef. Verzoeker heeft verzuimd zijn adreswijziging aan de korpsleiding door te geven vandaar dat een aan hem aangetekend verzonden brief op het oude bij de korpsleiding toen bekend adres, als onbesteld werd geretourneerd wegens adreswijziging.

Verweerder ontkent enig beginsel van behoorlijk bestuur jegens verzoeker te hebben geschonden.

6. Verzoeker heeft salaris ontvangen tot en met januari 1998. Na de betekening van de ontslagbeschikking maakt verzoe­ker geen aanspraak op salaris.

7. Van alle aangehaalde en overgelegde bescheiden wordt de inhoud hier als letterlijk herhaald en geinsereerd (lees erbij:beschouwd.).

Overwegende, dat de verweerder op deze gronden heeft gecon­clu­deerd:
dat verzoeker in zijn vordering niet zal worden ontvangen althans hem deze zal worden ontzegd als ongegrond en onbewe­zen.

Overwegende, dat ingevolge s’Hofs beschikking van 3 juli 1998 ten dage voor verhoor van partijen bepaald, ver­zoeker in persoon, advokaat Mr.H.E.Struiken gemachtigde van verzoeker, advokaat Mr.A.R.Baarh, gemachtigde van ver­weer­der en de heer [naam 3], Inspecteur van politie 3e klasse, plaats­ver­vanger Hoofd Personeelszaken, namens verweerder, in Raadkamer zijn verschenen, en hebben ver­klaard gelijk in het daarvan opge­maakte – hier als ingelast te be­schou­wen – proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat de gemachtigden van partijen de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende de gemachtigde van verzoeker bij repliek pleidooi een produktie overgelegd waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat het Hof hierna vonnis in de zaak aanvan­kelijk had be­paald op 7 mei 1999, doch nader op heden;

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat het verzoekschrift strekkende tot:

a. vernietiging althans nietigverklaring van het be­sluit van de Minister van Justitie d.d. 29 juli 1997 K.A. [nummer 1] waarbij aan verzoeker de tuchtstraf van ontslag uit het Korps Politie Suriname (Staatsdienst) is opgelegd, althans toepassing van zodanige straf als het Hof in goede justitie in redelijkheid en billijkheid zal vermenen te behoren;

b. veroordeling van verweerder om aan verzoeker zijn salaris over de maand februari 1998 en de inmiddels verschenen maanden te betalen met alle volgens de Personeelswet en daarbij beho­rende wettelijke regeling behorende toelage, ter Griffie van het Hof van Justitie ingekomen is op 28 april 1998;

Overwegende, dat als onbetwist tussen partijen en ook voor het Hof vaststaat, dat de beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 29 juli 1997 K.A.[nummer 1], waarbij aan verzoeker als ambtenaar A 3e klasse in dienst bij het Korps Politie Suriname van het Ministerie van Justitie en Politie, wegens ernstig plichtsverzuim ingevolge artikel 61 van de Personeels­wet (G.B. 1985 no.41) de tuchtstraf van ontslag uit het Korps Politie Suriname (Staatsdienst) is opgelegd, bij exploit van deurwaarder bij het Hof van Justitie

D.Hie­ralal d.d. 3 februari 1998 no.50, betekend is aan verzoe­ker zijn huisgenoot tevens schoonvader, [Naam 1];

Overwegende, dat, naar uit het zijdens verweerder gevoerd verweer blijkt verweerder zich beroepen heeft op de niet-ontvankelijkheid van de ingestelde vordering in verband met de overschrijding van de termijn van een maand, als vastgesteld in artikel 80, lid 1, sub b van de personeelswet, weshalve het Hof voor alles over de gegrond­heid van dit beroep zal oorde­len;

Overwegende, dat verzoeker in het 1ste ”dat” van zijn pleitnota de dato 16 oktober 1998 heeft gesteld, dat de be­slissing van verweerder hem door de heer [Naam 1] op 8 april 1998 ter hand is gesteld, waartegenover verweerder gesteld heeft, dat de [Naam 1 variant] het desbetreffende exploit terstond althans korte tijd daarna, doch lang vóór 8 april 1998, aan verzoeker ter hand heeft gesteld;

Overwegende, dat verzoeker bij repliek pleidooi de dato 22 januari 1999 onder meer gepersisteerd heeft bij alhetgeen bereids door hem bij pleidooi is aangevoerd en zonodig daarvan bewijs heeft aangeboden;

Overwegende, dat nu, naar het oordeel van het Hof, het zijdens verzoeker gedaan bewijsaanbod te vaag is, gaat het Hof aan dat bewijsaanbod voorbij;

Overwegende, dat het Hof er dan ook van uitgaat dat de beschikking van de Minister van Justitie en Politie de dato 29 juli 1997 K.A.[nummer 1] conform arti­kel 5 lid 2 sub c van de personeelswet, d.i. op 3 febru­ari 1998, aan verzoeker is betekend en nu verzoe­ker, door pas op 28 april 1998 van gemel­de beschikking in beroep te komen bij het Hof, d.i. op de 84 ste dag nadat die beschikking ter kennis van hem is gebracht, terwijl de wet slechts een maand daarna toestaat, dient hij, verweerders terzake gedaan beroep gegrond achtend, in zijn tegen verweerder ingestelde vordering strekken­de tot vernieti­ging danwel nietigverklaring van de be­schikking van de Minis­ter van Justitie en Politie de dato 29 juli 1997 K.A.[nummer 1] niet ontvankelijk te worden verklaard;

Overwegende, dat het onder b van het petitum gevorderde als een sequeel van het onder a gevorderde, hetzelfde lot dient te ondergaan;

Gezien de betrekkelijke Wetsartikelen;

RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:

Verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn tegen verweerder ingestelde vorderingen.

Aldus gewezen door de heren: Mr.J.R.VON NIESEWAND, Vice-President, Mr.E.S.OMBRE en Mr.P.G.WOLFF, Leden en door de Vice-President uitgesproken ter openba­re te­recht­zitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 2 JULI 1999, in tegen­woor­digheid van Mr.M.E.V­AN GENDE­REN-RELYVELD, Substituut-Griffier.

w.g.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD w.g.J.R.VON NIESEWAND

Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door zijn gemachtig­de, advokaat Mr.H.E.Struiken en verweerder vertegenwoordigd door advokaat Mr.T.Gangaram-Panday, namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.A.R.Baarh, zijn bij de uitspraak ter terechtzit­ting ver­sche­nen.