SRU-HvJ-1999-5

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-13996
  • Uitspraakdatum 05 maart 1999
  • Publicatiedatum 27 maart 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Geen spoedeisendheid in kort geding.

    Appellant had niet voldaan aan zijn stelplicht met betrekking tot de spoedeisendheid van de zaak; niet was gebleken dat appellant een dadelijk en onmiddellijk belang had bij stopzetting van de beweerde onrechtmatige daad. Gelet hierop oordeelt het Hof dat appellant door de Kantonrechter terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering.

Uitspraak

M.H GENERALE ROL No.13996

[appellant], wonende aan [adres] te [district], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.F.F.P.TRUIDEMAN, advokaat,

appellant in Kort Geding,

t e g e n

DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, ten deze vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie in Suriname, kantoorhoudende te diens Parkette aan de Gravenstraat no.3, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.F.KRUISLAND, advokaat, geïntimeerde in Kort Geding,

De Fungerend-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis in Kort Geding uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien ’s Hofs interlocutoir vonnis van 20 maart 1998 tussen partijen gewezen en uitgesproken;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in’s Hofs voormeld vonnis is overwogen en beslist en voorts;

Overwegende, dat ter voldoening aan voormeld vonnis de Griffier van het Hof het door het Hof verlangde procesdossier heeft overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast en geinsereerd dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat het Hof aanvankelijk vonnis had bepaald op 17 april 1998, doch na enige malen te hebben aangehouden, nader op heden;

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat het Hof hier overneemt hetgeen bij zijn tussenvonnis van 20 maart 1998 is overwogen en beslist en volhardt daarbij;

Overwegende, dat appellant tegen het beroepen vonnis vier grieven heeft opgeworpen;

Overwegende, dat volgens grief 2 de Kantonrechter ten onrechte als volgt heeft overwogen en beslist, te weten: ”.. dat in casu ook niet van een onrechtmatige daad zijdens de gedaagde jegens de eiser sprake is dat bij stopzetting daarvan de eiser een dadelijk en onmiddellijk belang heeft, blijkende uit eiser’s stellingen dat hij een geldvordering op de gedaagde heeft dat een doorlopend karakter heeft, en nu hij niet gesteld heeft noch gebleken is dat hij in financiële nood verkeert, zal hij de ambtenarenrechter (Het Hof van Justitie) moeten adiëren om over zijn vordering een oordeel te geven en is hij in zijn vordering niet ontvankelijk”;

Overwegende, dat appellant in de toelichting op de grief heeft aangegeven waarom hij genoodzaakt was de Kortgedingrechter te benaderen, maar door die verklaring niet weerlegd wordt ’s Kantonrechters beslissing dat uit de gestelde feiten niet was gebleken dat appellant, toen-eiser, een dadelijk en onmiddellijk belang had bij stopzetting van de beweerde onrechtmatige daad;

Overwegende, dat nu appellant niet had voldaan aan zijn stelpicht met betrekking tot de spoedeisendheid van de zaak, hij door de Kantonrechter terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering;

Overwegende, dat de overige grieven geen bespreking behoeven, omdat, gelet op het voorgaande, die grieven, ook bij gegrondbevinding, niet tot vernietiging van het vonnis kunnen leiden;

Overwegende, dat het beroepen vonnis zal worden bevestigd en appellant als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten zal worden verwezen;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:

Bevestigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton, op 27 maart 1997 tussen partijen uitgesproken, waarvan beroep;

Veroordeelt appellant in de proceskosten aan de zijde van de geintimeerde gevallen en begroot op f.750,–;

Met inbegrip van het door het Hof aan zijn advokaat voor het door hem gehouden toegekende salaris van f.750,–;

Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van appellant eveneens op f.750,–;

Aldus gewezen door de heren: Mr.E.S.OMBRE, Fungerend-President, Mr.A.I.RAMNEWASH en Mr.K.PULTOO, Leden en door de fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 5 maart 1999, in tegenwoordigheid van Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.

w.g.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD w.g.E.S.OMBRE

Partijen, appellant vertegenwoordigd door advokaat Mr.R.BALDEW namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.F.F.P.Truideman en geintimeerde vertegenwoordigd door advokaat Mr.H.ESSED namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.F.Kruisland, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.