SRU-HvJ-1999-6

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-385
  • Uitspraakdatum 05 februari 1999
  • Publicatiedatum 28 maart 2019
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Personeelswet. Niet-ontvankelijkheid.

    Het Hof verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar vordering tot nietigverklaring van het besluit waarbij aan haar ontslag is verleend, nu verzoekster haar vordering binnen een maand na kennisname van voormeld ontslagbesluit had moeten instellen, doch zulks niet heeft gedaan

Uitspraak

M.H.

A – 385.

[verzoekster], wonende aan [adres], ten deze domicilie kie­zende aan de Kromme Elleboog straat no.3 ten kantore van het advoka­ten kantoor ”METRIKO”, voor wie als gemachtigde op­treedt, I.D.Kanhai Bsc, advokaat,

verzoekster,

t e g e n

DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Binnenlandse zaken, ten deze verte­gen­woor­digd wordende door de Procu­reur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoor houdende ten Parkette aan de Gravenstraat no.3 te Paramaribo, voor wie als gemach­tigde optreedt, Mr.Dr.C.D.OOFT, advo­kaat,

verweerder,

De Fungerend-President spreekt in deze zaak in naam van de Repu­bliek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien ’s Hofs interlocutoire vonnissen van res­pectievelijk 20 maart 1998 en 20 november 1998 tussen partijen gewezen en uitgesproken;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in ’s Hofs laatstver­meld vonnis is overwogen en beslist en voorts;

Overwegende, dat ter voldoening aan laatstvermeld vonnis de Griffier van het Hof van Justitie de door het Hof verlangde schriftelijke uitlating heeft overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat de gemachtigden van partijen hierna – hier als geinsereerd aan te merken schrifte­lijke conclusies tot uitlating hebben genomen;

Overwegende, dat het Hof vervolgens vonnis in de zaak heeft bepaald op heden;

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat het Hof hier overneemt en vol­hardt bij al hetgeen in de tussenvonnissen d.d. 20 maart 1998 en 20 november 1998 is overwogen en beslist;

Overwegende, dat de griffier van het Hof van Justitie naar aanleiding van het tweede tussenvonnis (d.d. 20 november 1998) schriftelijk verklaard heeft dat het verzoekschrift van de verzoekster gedagtekend 14 april 1997 pas op 8 augustus 1997 ter griffie van het Hof ingediend is door haar raadsman I.D.Kanhai, Bsc;

Overwegende, dat uit de gewisselde stukken, uit daarbij overgelegde bescheiden en de partijverklaringen ter gelegenheid van de comparitie van partijen, inzo­verre hier van belang, het navolgende blijkt:

1. verzoekster ambtenaar is in de zin van de Personeelswet;

2. verzoekster bij beschikking van de Minister van Binnenlandse zaken d.d. 14 maart 1997 no. 305, uit ’s Lands dienst ontslagen is, welke beschikking haar op dezelfde dag of een dag later, t.w. 15 maart 1997, uitgereikt is;

3. het verzoekschrift van de verzoekster waarin zij tegen het voormeld aan haar verleend ontslag opkomt op 8 augustus 1997 ter griffie van het Hof van Justitie ingediend is, hoewel dat als dagtekening 14 april 1997 draagt;

Overwegende, dat de verzoekster in haar verzoek­schrift de nietigverklaring vordert van het voormeld besluit van haar ontslagverlening, welke vordering zij binnen een maand nadat dat besluit te harer kennis gebracht was, had moeten instellen, dus uiterlijk op 15 april 1997, doch zoals uit het bovenoverwogene blijkt is zij daarmede tardief, hebbende zij die vordering op 8 augustus 1997 ingesteld;

Overwegende, dat de verzoekster danook niet ont­vanke­lijk is in haar vordering;

RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:

Verklaart de verzoekster niet ontvankelijk in haar vordering.

Aldus gewezen door de heren: Mr.S.GANGARAM PAN­DAY, Fungerend-President, Mr.E.S.OMBRE en Mr.P.G.WOLFF, Leden en door de Fungerend-President uitge­sproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 5 februari 1999,in tegenwoordigheid van Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.

Partijen, verzoekster vertegenwoordigd door advo­kaat Mr.G.Gangaram Panday namens haar gemachtigde, advo­kaat I.D.Kanhai, Bsc en verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, advokaat Mr.Dr.C.D.­Ooft, zijn bij de uitspraak ter terechtzit­ting verschenen.