- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-13333
- Uitspraakdatum 03 november 2000
- Publicatiedatum 11 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Erfrecht. Scheiding en deling. Instantie in hoger beroep is vervallen verklaard, nu
de zaak binnen drie jaren na de datum waarop de zaak was afgevoerd niet is
voortgezet.
Uitspraak
H.M.
GENERALE ROL NO.13333.
[appellant],wonende te [district], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.E.C.M. HOOPLOT, advokaat,
appellant,
tegen
A. [geïntimeerde 1] wonende in [land], zonder bekend woonadres;
B. [geïntimeerde 2] wonende te [plaats 1] aan [adres 1];
C. [geïntimeerde 3] wonende in [land];
D. [geïntimeerde 4] echtgenote van [naam 1], wonende te [plaats 1] aan de [adres 2];
E. [geïntimeerde 5] weduwe van [naam 1], wonende te [ plaats 1] aan de [adres 3], door wie tot hun aller gemachtigde is gesteld, Mr.H.E.STRUIKEN, advokaat,
geintimeerden,
De Vice-President spreekt in deze zaak in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding waaronder:
1. de in afschrift overgelegde vonnissen van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 18 juni 1991 en 2 maart 1993 tussen partijen gewezen;
2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 21 maart 1993 waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;
Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advokaten;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [appellant] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
1. dat eiser de navolgende vordering wenst in te stellen tegen:
a. [geïntimeerde 1] wonende in Nederland, zonder bekend woonadres.
b. [geïntimeerde 2] wonende te [district] aan de [adres 1]
c. [geïntimeerde 3], wonende in [land].
d. [geïntimeerde 3], echtgenote van [naam 2], wonende te [plaats 1 ] aan de [adres 2]
e. [geïntimeerde 4] weduwe van [naam 1], wonende te [adres 1] aan de [adres 3];
2. dat door gedaagden op 22 mei 1987 een akte is verleden ten overstaan van notaris R.Ramautar, residerende te Paramaribo, tot gedeeltelijke scheiding en deling van de nalatenschap van de te Paramaribo op 22 oktober 1980 ab intestaat overleden [naam 3], waarbij o.a. alsvolgt is toebedeeld:
I aan gedaagde sub d:
a. ”de blote eigendom van het erf met al hetgeen daarop staat, gelegen te Paramaribo aan de Tourtonnelaan bekend onder Nieuwe Wijk letter B no. 261a52 thans BR no.52”.
b. het perceelland, groot 271,3 m², gelegen in het distrikt Suriname, thans Paramaribo, ten westen van de Anamoestraat aangeduid op de kaart van de landmeter A.E.Calor d.d. 23 juli 1962 met de letters ABCD en op diens verzamelkaart d.d. 23 juli 1962 bekend als no.64, benevens de strook grond, uitmakende een deel van de langs voormeld perceel lopende weg, op voormelde kaart aangeduid met de letters ABba, welk perceel deel uitmaakt van het perceelland groot 3 ha,21a, gelegen in het distrikt Suriname ten westen van de Tourtonnelaan, aangeduid op de kaart van de landmeter A.E.Calor d.d. 9 mei 1962 vervaardigd naar de kaart van de landmeter F.Emanuels d.d. 15 september 1953 met de letters ABCDEF, deel uitmakende van een perceelland, groot 23 ha 70,7 m², gelegen in het distrikt Suriname, deel uitmakende van de plantage Tourtonne op de kaart van de landmeter F.Emanuels d.d. 3 augustus 1953 aangeduid met de letters ABCDEFGHK.
II aan gedaagde sub b
Het erf met daarop staande gebouwen gelegen te Paramaribo aan de Anniestraat bekend als BR.71.
III aan gedaagden sub a tot en met d tesamen:
a. de blote eigendom van het perceelland groot 75a, gelegen in het distrikt Suriname, thans Paramaribo aan de Hendrikstraat en deel uitmakende van de grond Mottonshoop no.73.
IV aan gedaagde sub e het levenslange recht van vruchtgebruik van alle voorschreven percelen;
3. dat de gehele akte van rechtswege nietig is, zijnde deze tot stand gekomen in strijd met de bepalingen van de Deviezenwet (G.B. 1947 no.136) i.h.b. art.12 sub f, art.13 sub g jo art.33, hebbende de gedaagden sub a tot en met c, die ten tijde van het passeren van de akte deviezen niet-ingezetenen in de zin der Wet waren, geen vergunning verkregen tot het passeren van de akte;
4. dat voorts blijkens pagina 3 en 4 van de akte de eiser het levenslange recht van vruchtgebruik heeft op de voorschreven percelenland, weshalve de toescheiding bij voormelde akte van het levenslange recht van vruchtgebruik van deze percelen aan gedaagde sub e nietig is, nu de gedaagden niet meer rechten aan gedaagde sub e konden toebedelen dan zij zelf hadden;
5. dat het de gedaagden bekend is, althans dat zij geacht worden bekend te zijn met het feit dat
voorschreven percelenland van de eiser zijn, hebbende hij deze krachtens tussen hem en de erflater van gedaagden bestaande mondelinge overeenkomst gesteld ten name van de erflater onder gehoudenheid van laatstgenoemde om de percelen wederom aan eiser in eigendom over te dragen bij de eerste aanmaning. Deze procedure is door eiser en de erflater van gedaagden gevolgd met de bedoeling de eiser te beschermen die toentertijd huwelijksproblemen had met zijn echtgenote;
6. dat gedaagden na de dood van de erflater zijn aangemaand om de percelen aan eiser over te dragen doch dat zij daarmede ingebreke zijn gebleven, althans weigerachtig zijn;
7. dat eiser gerechtigd is thans in rechte te vorderen dat gemelde percelen aan hem juridisch worden overgedragen en subsidiair dat gedaagden aan eiser zullen voldoen de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de Wet, voor het geval zij niet langer in staat zouden zijn gemelde onroerende goederen aan eiser juridisch te leveren;
8. dat de erflater van gedaagden ondanks voorschreven afspraken en ondanks het feit dat eiser voor alsnog het levenslange recht van vruchtgebruik heeft over de hierboven in het 2e sustenu onder IIIa en b omschreven percelen, zand heeft afgegraven van deze percelen zonder toestemming van eiser en deze heeft door verkocht zonder de netto opbrengst aan eiser af te geven.
Door als voormeld te handelen heeft de erflater van gedaagden zich schuldig gemaakt aan wanprestatie, althans heeft hij gehandeld in strijd met zijn eigen rechtsplicht en het subjectief recht van eiser en in ieder geval in strijd met de zorgvuldigheid die hem in het maatschappelijk verkeer jegens eiser betaamt, weshalve hij gehouden is de schaden die eiser als gevolg daarvan met de schuld van de erflater van gedaagden daaraan heeft geleden aan hem te vergoeden.
Deze schade bedraagt voor de afgegraven hoeveelheid zand van 22500 m² a f.3,50 zijnde in totaal f.56.250,– van welk bedrag ook geen betaling van gedaagden is te bekomen;
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd:
dat bij vonnis voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. zal worden vernietigd althans nietig zal worden verklaard voorschreven akte van scheiding en deling verleden op 22 mei 1987 ten overstaan van notaris R.Ramautar.
b.PRIMAIR:
gedaagden zullen worden veroordeeld om binnen een door de rechter in goede justitie vast te stellen termijn in het 2e sustenu voorschreven onroerende goederen aan eiser notarieel over te dragen, onder verbeurte van een dwangsom van f.10.000,– voor elke dag waarop gedaagden in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen.SUBSIDIAIR:
gedaagden zullen worden veroordeeld tegen kwijting aan eiser te betalen de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de Wet, vermeerderd met de rente hierover ad 6% per jaar vanaf de dag van indiening van het verzoekschrift tot aan de algehele voldoening, zulks terzake van de niet levering van de onroerende goederen.
c. gedaagden voorts zullen worden veroordeeld om aan eiser tegen kwijting te betalen de som van f.56.250,– vermeerderd met de rente hierover ad 6% per jaar vanaf de dag van indiening van het verzoekschrift tot aan de algehele voldoening, Kosten rechtens;
Overwegende, dat te dienende dage eiser en de gedaagden sub B en E vertegenwoordigd door hun respektieve gemachtigden Mr.E.C.M.Hooplot en Mr.H.E.Struiken ter terechtzitting zijn verschenen, op welke terechtzitting de gemachtigde van eiser voor eis overeenkomstig vermeld verzoekschrift heeft geconcludeerd;
Overwegende, dat de gedaagden sub A,C en D niet ter terechtzitting zijn verschenen, waarna de Kantonrechter tegen de gedaagden sub A en C akte van niet verschijning heeft verleend, terwijl de Kantonrechter tegen de niet verschenen gedaagde sub D verstek heeft verleend;
Overwegende, dat ten dage voor overlegging A.R.S. ten aanzien van gedaagden sub A en C bepaald,
Mr.H.E. Struiken de Kantonrechter heeft medegedeeld dat hij zich als gemachtigde van gedaagden sub A, C en D aan de zaak stelt waarbij de gevolgen van het tegen hen verleende verstek is komen te vervallen;
Overwegende, dat hierna K.MOENNE e.a. als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd:
dat de eiser in zijn vorderingen zowel het primair als subsidiair gevorderde niet zal worden ontvangen, althans deze aan hem zullen worden ontzegd als zijnde ongegrond en niet bewezen met opheffing van de gelegde beslagen en weigering van de van waarde verklaring, Kosten rechtens;
Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclusies van repliek en dupliek haar stellingen nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna de Kantonrechter bij vonnis van 18 juni 1991 op de daarin opgenomen gronden:
Alvorens verder te beslissen;
Eiser heeft toegelaten hem voor zover nodig ambtshalve heeft bevolen om door alle middelen rechtens meer speciaal door getuigen te bewijzen:
hetgeen is gesteld in 1.”de in het 5e ”dat” van het inleidend rekest gestelde tussen eiser en de erflater van gedaagden mondeling aangegane, overeenkomst”.
2. ”de in het 6e ”dat” van het inleidend rekest gestelde aanmaning”.
3. ”het afgraven van zand door de erflater van
gedaagden, een en ander als omschreven in het 8e ”dat” van het inleidend rekest, alsmede de aldaar gestelde schade”. En de dag voor het getuigenverhoor heeft bepaald;
Iedere verdere uitspraak heeft aangehouden;
Overwegende, dat eiser in de enquête peremptoir bepaald geen getuigen heeft doen horen, hebbende de Kantonrechter de enquête gesloten verklaard;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis van 2 maart 1993 op de daarin opgenomen gronden:
Nietig heeft verklaard de scheiding en deling van de nalatenschap van [naam 1], verleden ten overstaan van RAMDEW RAMAUTAR, notaris in Suriname, op 22 mei 1987;
De proceskosten tussen partijen heeft gecompenseerd in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
Het meer of anders gevorderde heeft afgewezen;
Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal [appellante] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis van 2 maart 1993;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder D.E.Hew A Kee van 13 juli 1993 aan geïntimeerden aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat ten dage voor pleidooi bepaald, geen oproeping heeft plaatsgevonden waarna de zaak werd afgevoerd;
Overwegende, dat ten dage voor pleidooi nader bepaald, wederom geen oproeping heeft plaatsgevonden waarna de zaak nogmaals werd afgevoerd;
Overwegende, dat het Hof nadat de nodige termijn was verstreken en partijen rechtens geen aktie hebben ondernomen, de zaak voor verval van instantie heeft verklaard;
Overwegende, dat ten dage voor verval van instantie bepaald, de gemachtigde van appellant een hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating verval van instantie heeft genomen;
Overwegende, dat ten dage voor uitlating zijdens geïntimeerde bepaald, advokaat Mr.H.E.Struiken zich heeft gerefereerd ten aanzien van hetgeen appellant in zijn uitlating heeft gesteld;
Overwegende, dat het Hof vervolgens vonnis in de zaak heeft bepaald op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat uit het procesdossier blijkt dat tussen appellant als de eiser en geïntimeerden als gedaagden op 2 maart 1993 (A.R.No.90/5249) door de Kantonrechter in het Eerste Kanton vonnis is gewezen en uitgesproken, waarvan het dictum luidt: Verklaren nietig de scheiding en deling van de nalatenschap van Mohamed Ismael Moenne, verleden ten overstaan van Ramdew Ramautar, notaris in Suriname, op 22 mei 1987; compenseren de proceskosten tussen partijen in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
dat partijen noch in persoon noch bij gemachtigden bij de uitspraak ter terechtzitting zijn verschenen;
dat de Kantonrechter de inhoud van gemeld vonnis bij aangetekende dienstbrief de dato 25 maart 1993 door de Griffier aan partijen heeft doen mededelen; dat eiser/appellant bij schrijven van diens raadman
Mr.E.C.M.Hooplot, Advokaat bij het Hof van Justitie, de dato 21 april 1993 van meergemeld vonnis hoger beroep heeft ingesteld; dat bij exploit van de deurwaarder bij het Hof van Justitie, D.E.Hew A Kee de dato 13 juli 1993 No.389 aanzegging is gedaan aan geintimeerden van het door appellant ingesteld hoger beroep; dat de Griffier de tot de zaak betrekkelijke stukken, met het in de zaak opgemaakte proces-verbaal en een afschrift van het vonnis alsmede een uittreksel uit de in het register gehouden aantekening van beroep op 21 juli 1993 aan het Hof heeft gezonden; dat de betrekkelijke stukken, het in de zaak opgemaakte proces-verbaal en een afschrift van het vonnis alsmede een uittreksel uit de in het algemeen register gehouden aantekening van beroep door het Hof van Justitie zijn ontvangen op 27 juli 1993;
Overwegende, dat naar wijders uit het procesdossier blijkt de President van het Hof van Justitie bij beschikking de dato 13 oktober 1993 de dag en het uur, waarop de zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie zou dienen heeft bepaald en heeft, met in achtneming van de termijn van oproeping, voorgeschreven bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, partijen doen oproepen teneinde op 5 november 1993 te verschijnen;
Overwegende, dat, naar blijkt uit de aantekening van de griffier op pagina 3 van het Audiëntieblad van de terechtzitting van vrijdag, 5 november 1993 van welk audiëntieblad het Hof ambtshalve kennis heeft genomen, de zaak afgevoerd is omdat alstoen geen oproeping heeft plaatsgevonden;
Overwegende, dat naar eveneens uit het procesdossier blijkt de President van het Hof van Justitie bij beschikking de dato 17 november 1993 de dag en uur waarop de zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie zou dienen, nader heeft bepaald en heeft, met inachtneming van de termijn van oproeping, voorgeschreven bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, partijen doen oproepen teneinde op 4 februari 1994 te verschijnen;
Overwegende, dat naar blijkt uit de aantekening van de griffier op pagina 9 van het Audiëntieblad van de terechtzitting van vrijdag, 4 februari 1994, van welk audiëntieblad het Hof ambtshalve kennis heeft genomen, de zaak wederom afgevoerd is omdat alstoen ook geen oproeping heeft plaatsgevonden;
Overwegende, dat op pagina 11 van het Audiëntieblad van de terechtzitting van vrijdag, 4 augustus 2000 de zaak gestaan heeft voor: verval van instantie welke zaak alstoen uitgesteld is naar de terechtzitting van vrijdag, 6 oktober 2000 voor verval van instantie;
Overwegende, dat op pagina 11 van het Audiëntieblad van de terechtzitting van vrijdag, 6 oktober 2000, de zaak gestaan heeft voor verval van instantie; dat appellant alstoen heeft doen nemen en overleggen een conclusie tot uitlating over verval van instantie de dato 6 oktober 2000, bij welke conclusie appellant ondermeer heeft aangevoerd: sinds het appel in de onderhavige zaak is aangetekend door appellant is van zijnentwege er alles aan gedaan de zaak op de Rol van het Hof voor behandeling te doen plaatsen. Zulks is echter tot onlangs tevergeefs geweest. Eerst waren op de Griffie der Kantongerechten hindernissen om de zaak door te doen geleiden naar het Hof en vervolgens waren op het Hof zelf hindernissen om de zaak op de zol te krijgen. Al deze notoire hindernissen hebben gelegen buiten de invloedsfeer van appellant weshalve het thans in strijd met een redelijke uitleg van de desbetreffende wetsbepaling zou zijn om ten detrimente van appellant de zaak van instantie vervallen te verklaren. Het heeft beslist niet aan appellant gelegen dat over zo’n lange tijd niets in deze zaak is gebeurd. In tegendeel, heeft appellant er alle belang bij in deze zaak voort te procederen;
Overwegende, evenwel, dat uit de door het Hof aangegeven loop van de gebeurtenissen na de uitspraak van de Kantonrechter de dato 2 maart 1993 geenszins blijkt van hindernissen waarvan appellant gewag maakt in het 3e ”sustenu” van de conclusie tot uitlating over verval van instantie de dato 6 oktober 2000;
Overwegende, dat de bewering van appellant dan ook volkomen onjuist is en mitsdien van elke grond ontbloot; het Hof gaat daaraan dan ook geheel voorbij;
Overwegende, dat nu, naar het Hof gebleken is, de zaak binnen drie jaren tijds nà 4 februari 1994 niet is voortgezet dient de instantie in hoger beroep te worden verklaard te zijn vervallen; mitsdien zal worden beslist als na te melden;
Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Verklaart te zijn vervallen de instantie in hoger beroep;
Compenseert de proceskosten in hoger beroep gevallen in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
Aldus gewezen door de heren: Mr.J.R.VON NIESEWAND, Vice-President, Mr.A.I.RAMNEWASH en Mr.K.PULTOO, Leden en door de Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 3 november 2000 in tegenwoordigheid van Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.
Partijen, appellant vertegenwoordigd door advokaat Mr.R.BALDEW namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.E.C.M.HOOPLOT en geintimeerden vertegenwoordigd door advokaat Mr.F.M.S.ISHAAK namens hun gemachtigde, advokaat Mr.H.E.STRUIKEN, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.