SRU-HvJ-2000-3

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-13785
  • Uitspraakdatum 05 mei 2000
  • Publicatiedatum 11 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Niet-ontvankelijkheid. Het Hof moet ambtshalve onderzoeken of partijen gerechtigd zijn in rechten op te treden (cfm. HvJ 6 nov. 1970 inz. Het Transportbedrijf gebroeders Moenne tegen S.B. Adhien). Bij vonnis is een advocaat tot curator benoemd in het faillissement van appellante. Art. 4 lid 3 Faillissementswet 1935: vonnis is bij voorraad op de minuut uitvoerbaar. Gesteld noch gebleken is dat het faillissement van appellante is geëindigd c.q. opgeheven. Nu gebleken is dat het in het onderhavige proces niet betreft vorderingen, waarbij de boedel niet rechtstreeks betrokken is, dus die niet voor alles persoonlijke of familiebelangen van de schuldenaar betreffen, had op grond van artikel 22 Faillissementswet 1935 niet appellante doch haar curator de vorderingen tegen geïntimeerden moeten instellen. Nu dit niet het geval is geweest, is appellante alsnog niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen.

Uitspraak

M.H.
GENERALE ROL 13785

[appellante], wonende te [district], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.E.C.M.HOOPLOT, advokaat,
appellante,

tegen

A. [geïntimeerde 1], advokaat, kantoorhoudende aan [adres] boven, te [district], voor wie als gemachtigde optreedt Mr.E.NAARENDORP, advokaat,

B. N.V.HINDE TRADING, rechtspersoon, gevestigd en kantoor houdende aan de Rust en Vredestraat no.136 B, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.A.R.BAARH, advokaat,
geïntimeerden,

De Vice-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname:
Gezien ’s Hofs interlocutoire vonnissen van 20 juni 1997, 7 november 1997 en 8 mei 1998 tussen partijen gewezen en uitgesproken;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in ’s Hofs laatstvermeld vonnis is overwogen en beslist en voorts;
Overwegende, dat ter terechtzitting van 22 oktober 1999, nadat de zaak herhaalde malen was uitgesteld, advokaat Mr.H.P.Boldewijn namens advokaat Mr.E.C.M.Hooplot heeft verklaard: ”Expeditie van het vonnis kan nog steeds niet worden overgelegd ondanks pogingen gedaan bij de Griffier der Kantongerechten”;
Overwegende, dat het Hof hierna vonnis in de zaak heeft bepaald op 3 december 1999, doch na enige malen te hebben aangehouden, nader op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat appellante, ofschoon daartoe ettelijke keren in de gelegenheid gesteld, aan het Hof niet heeft kunnen overleggen de gevraagde expeditie van het vonnis de dato 5 juli 1991, gewezen en uitgesproken in de zaak bekend in het Algemeen Register onder nummer 91/2479, met een verklaring van de Griffier der Kantongerechten dat te harer Griffie op het daartoe bestemde Register geen aantekening voorkomt van gedaan hoger beroep gedurende de appeltermijn en derhalve niet aan het tussenvonnis van het Hof van Justitie de dato 8 mei 1998 heeft voldaan;
Overwegende, dat het Hof evenwel geen termen aanwezig acht bij gemeld tussenvonnis te volharden omdat beantwoording van de vraag of appellante van het vonnis de dato 5 juli 1991 destijds in hoger beroep is gegaan, in verband met het bepaalde in artikel 4 lid 3 van de Faillissementswet 1935 niet langer relevant te achten is;
Overwegende immers, dat gemeld vonnis van 5 juli 1991 ingevolge artikel 4 lid 3 van de Faillissementswet 1935, bij voorraad op de minuut uitvoerbaar is, niettegenstaande enige daartegen gerichte voorziening;
Overwegende, dat, naar als niet betwist, tussen partijen vaststaat in rechte, dat Mr.E.C.M.Hooplot, advokaat bij het Hof van Justitie, bij gemeld vonnis tot curator is benoemd in het faillissement van appellante;
Overwegende, dat nu het tegendeel gesteld noch gebleken is het Hof er van uitgaat dat het faillissement niet is geëindigd c.q. opgeheven;
Overwegende, dat nu, naar het Hof gebleken is, het in het onderhavige proces niet betreft vorderingen, waarbij de boedel niet rechtstreeks betrokken is, dus die niet voor alles persoonlijke of familiebelangen van de schuldenaar betreffen, had ingevolge artikel 22 van de Faillissementswet 1935 niet appellante doch haar curator de vorderingen tegen geintimeerden moeten instellen en, nu zulks niet het geval blijkt te zijn, dient appellante alsnog niet ontvankelijk verklaard te worden in haar vorderingen;
Overwegende, dat de omstandigheid dat geintimeerden zich niet op appellante haar niet – ontvankelijkheid hebben beroepen, haar vorderingen niet kan redden, vermits het Hof ambtshalve moet onderzoeken of partijen gerechtigd zijn in rechten op te treden (cfm. Hof van Just. 6 nov. 1970 inz. Het Transportbedrijf gebroeders Moenne tegen S.B.Adhien);
Overwegende, dat nu de Kantonrechter, instede van appellante haar vorderingen met een niet – ontvankelijkheid te begroeten, appellante haar verzoek heeft geweigerd, zal het Hof, doende wat de Kantonrechter heeft nagelaten, het beroepen vonnis vernietigen en appellante haar oorspronkelijke vorderingen alsnog met een niet ontvankelijkheid begroeten, onder veroordeling van appellante als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten op dit geding aan de zijde van geintimeerden gevallen, komende de door appellante tegen het beroepen vonnis ontwikkelde grieven door deze beslissing niet meer aan de orde;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Vernietigt het vonnis door de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 23 februari 1993 tussen partijen gewezen en uitgesproken, waarvan beroep;

EN OPNIEUW RECHTDOENDE:
Verklaart appellante alsnog niet ontvankelijk in de door haar ingestelde vorderingen;
Veroordeelt haar in de kosten in beide instanties aan de zijde van geintimeerden gevallen en in prima begroot op
Sf.nihil;
en in hoger beroep begroot op Sf.nihil;
met inbegrip van het door het Hof aan de advokaten van geintimeerden voor de door hen gehouden pleidooi toegekende salaris van Sf.3000,–;
bepalende het Hof het salaris van de advokaat van appellante eveneens op Sf.3000,–;

Aldus gewezen door de Heren: Mr.J.R.VON NIESEWAND, Vice-President, Mr.A.I.RAMNEWASH en Mr.P.G.WOLFF, Leden en door de Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 5 MEI 2000, in tegenwoordigheid van Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.

w.g.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD w.g.J.R.VON NIESEWAND

Partijen, appellante vertegenwoordigd door advokaat Mr.S.Mangroelal namens haar gemachtigde, advokaat
Mr.E.C.M.Hooplot en geintimeerden sub A en B vertegenwoordigd door advokaat Mr.S.Marica namens hun gemachtigden, advokaten Mr.E.Naarendorp en Mr.A.R.Baarh, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.