- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR-14035
- Uitspraakdatum 07 april 2000
- Publicatiedatum 11 april 2019
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Hoger Beroep. Appellant vordert opschorting van brief beëindiging ter terbeschikkingstelling en tewerkstelling. Artikel 7 van de Statuten van de Stichting Volkshuisvesting Suriname.
De Kantonrechter bevestigt het vonnis in eerste aanleg.
Uitspraak
H.M.
GENERALE ROL NO.14035.
[appellant], wonende te
[district]aan de [adres], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.A.R.BAARH, advokaat,
appellant in Kort Geding,
tegen
DE STICHTING VOLKSHUISVESTING SURINAME, rechtspersoon, gevestigd en kantoorhoudende te Paramaribo aan de Madeliefjestraat no.34-36, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.M.I.VOS, advokaat,
geïntimeerde in Kort Geding,
De Fungerend-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien s’Hofs interlocutoir vonnis van 8 januari 1999 tussen partijen gewezen en uitgesproken;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in voormeld vonnis is overwogen en beslist en voorts;
Overwegende, dat ter terechtzitting van 19 februari 1999, advokaat Mr.H.E.Struiken namens de gemachtigde van geintimeerde, advokaat Mr.M.I.Vos, zich aan de processen-verbaal heeft gerefereerd;
Overwegende, dat de gemachtigde van appellant een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating heeft genomen;
Overwegende, dat het Hof in de zaak aanvankelijk vonnis had bepaald op 23 april 1999, doch na enige malen te hebben aangehouden, nader op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
1. Het Hof neemt hier over en volhardt bij zijn tussenvonnis van 8 januari 1999.
2. Op grond van de stellingen van partijen staat, voor zover hier van belang en kort gezegd, het volgende vast:
2a. Appellant is in dienst van geintimeerde getreden en oefende laatstelijk de funktie van direkteur van geintimeerde uit.
2b. Volgens artikel 7 van de statuten van geintimeerde wordt de direkteur door de Minister van Arbeid en Volkshuisvesting benoemd, geschorst en ontslagen.
2c. Bij brief van 15 november 1996 heeft de Minister van Sociale Zaken en Volkshuisvesting aan appellant bericht dat door hem, de Minister is besloten ”Uw ter beschikking- en tewerkstelling bij de genoemde stichting met ingang van 18 november 1996 te beëindigen”.
3. Appellant heeft, na wijziging van de eis, kort gezegd, gevorderd schorsing, althans opschorting van de (werking van) hogergenoemde brief van 15 november 1996 en betaling bij wege van voorschot van een bedrag groot sf.400.000,–, betaling van verschillende emolumenten, betaling van de periodieke verhoging vanaf 1 januari 1995 en de voorgeschreven salarisaanpassing, alsmede verschaffing van geneeskundige voorzieningen, dit laatste onder verbeurte van een dwangsom van sf.100.000,per keer of per dag.
4. De vordering van appellant berust hierop dat zijn, appellant’s dienstverband met geintimeerde bij de hierboven onder 2c vermelde brief was beëindigd en wel zonder dat de wettelijke termijnen en voorschriften, in het bijzonder die van het Ontslagdecreet E-39 en E-39A, in acht waren genomen. Geintimeerde heeft, voor zoveel hier van belang, aangevoerd dat appellant bij genoemde brief buiten functie is gesteld, althans dat zulks de strekking was van genoemde brief.
5. De Kantonrechter heeft de gevraagde voorzieningen geweigerd, mede uit overweging (zie 7e rechtsoverweging) dat het Hem niet gebleken was dat door of zijdens de gedaagde de dienstbetrekking van ’eiser” (thans appellant) is beëindigd.
6. Appellant heeft een vijftal grieven tegen het beroepen vonnis opgeworpen. Geen van die grieven zijn echter gericht tegen de hierboven onder 5 vermelde vaststelling van de Kantonrechter, zodat het Hof van hetgeen aldaar is vastgesteld dient uit te gaan. De grondslag van de vordering is derhalve niet komen vast te staan, zodat die vordering niet kan worden toegewezen. Gegrondbevinding van de grieven kan hierin geen verandering brengen, zodat die grieven niet behoeven te worden besproken. Het beroepen vonnis dient dus te worden bevestigd en appellant zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Bevestigt het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 23 oktober 1997, waarvan beroep.
Veroordeelt appellant in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van geintimeerde gevallen en begroot op f.1.000,–;
Met inbegrip van het door het Hof aan haar advokaat voor het door haar gehouden pleidooi toegekende salaris van f.1.000,–;
Bepalen het Hof het salaris van de advokaat van appellant eveneens op f.1.000,–;
Aldus gewezen door de heren: Mr.E.S.OMBRE, Fungerend-President, Mr.A.I.RAMNEWASH en Mr.K.PULTOO, Leden en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 7 april 2000, in tegenwoordigheid van Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.
w.g.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD w.g.E.S.OMBRE
Partijen, appellant vertegenwoordigd door advokaat Mr.S.Marica namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.A.R.Baarh en geintimeerde vertegenwoordigd door advokaat Mr.B.A.Halfhide namens haar gemachtigde, advokaat Mr.M.I.VOS, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.