SRU-HvJ-2001-12

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR-13959
  • Uitspraakdatum 16 februari 2001
  • Publicatiedatum 30 april 2019
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Ontruiming.

    Bevestiging van het vonnis van de Kantonrechter waarbij appellant is veroordeeld tot ontruiming van het perceelland waar hij zonder recht of titel op woont. Het verweer van appellant dat – kort gezegd – het betreffende perceelland niet door de Staat in grondhuur aan geïntimeerde kon worden uitgegeven omdat de huurovereenkomst betrekking hebbende op dat perceelland met een derde nog niet was beëindigd, faalt. Het aan die derde gegeven perceelland was immers ingetrokken. Onder “intrekken van het perceel” wordt in gevallen als de onderhavige in het algemeen spraakgebruik verstaan het beëindigen van de huurovereenkomst door de Staat.

Uitspraak

M.H.
GENERALE ROL NO.13959.

[appellant], wonende in [district 1] aan [adres 1], voor wie als gemachtigde op­treden, Mr.T.GANGARAM PANDAY en Mr.I.KANHAI, advo­katen,
appellant in Kort Geding,

tegen

[geïntimeerde], wonende te [district 2] aan [adres 2], voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.S.MARICA, advokaat,
geïntimeerde in Kort Geding,

De Fungerend-President spreekt in deze zaak in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken van het geding waaronder:
1. de in afschrift overgelegde vonnissen in Kort Geding van de Kanton­rech­ter in het Eerste Kanton res­pectievelijk van 15 augustus 1996 en 14 novem­ber 1996 tussen par­tijen gewe­zen;

2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 26 november 1996, waaruit blijkt van het in­stel­len van hoger beroep;

Gehoord partijen bij monde van haar respektieve advokaten;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [geïntimeerde] als eisen­de partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kanton­rechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daar­bij stellende:
1. dat eiser de navolgende rechtsvordering in Kort Geding wenst in te stellen tegen: [appellant], wonende in [district 1] aan [adres 1], gedaag­de;

2. dat eiser d.d. 11 oktober 1995 bij beschikking van de Minister van het Ministerie van Natuurlijke Hulp­bronnen het recht van grondhuur ter uitoefening van de tuinbouw/landbouw voor de duur van 40 jaren verkreeg op het perceelland groot 2.2883 ha gelegen in [district 1] bekend als [plaats] serie 9 [nummer 1] a en nader aangeduid op de in viervoud overgelegde uitmetingskaart van de landmeter in Suriname Ir. E.S.Devid d.d. 03 mei 1995 door de figuur ABCD;

3. dat eiser een afschrift van deze beschikking aan de Hypotheekbewaarder ter overschrijving in de Openbare Registers heeft aangeboden die het inschreef in het Dagregister A deel 187 [nummer 2] d.d. 18 januari 1996 waardoor rechtens vaststaat dat eiser grondhuurder is van voormeld perceelland. Worde hierbij de beschikking met de daaropgestelde aantekening van de Hypotheekbe­waarder in afschrift overgelegd met verzoek het hier als letterlijk herhaald en geinsereerd te willen be­schouwen (produktie 1);

4. dat eiser tot de ontdekking is gekomen dat door een andere i.c. gedaagde zonder zijn voorkennis en toestemming het litigieuze perceelland bewerkt en daarop op bescheiden schaal aan de veeteelt doet;

5. dat eiser de plaatselijke politie (station Santo Boma) met overlegging van zijn bescheiden assistentie gevraagd heeft gedaagde te ontruimen maar dat zulks niet tot een bevredigende (lees:bevredigend) resultaat heeft geleid;

6. dat eiser hierna door tussenkomst van zijn raads­man gedaagde aanschreef d.d. 19 april 1996 voormeld perceelland te ontruimen, welke (lees:welk) schrijven bij exploit van de deurwaarder J.E.Kolf d.d. 24 april 1996 [nummer 3] aan hem is uitgereikt. In dit schrijven heeft eiser gedaagde in kennis gesteld van zijn verwor­ven recht van grondhuur en hem aangenaamd binnen 2 weken na ontvangst van het schrijven te ontruimen op straffe van het treffen van rechtsmaatregelen, met verzoek het deurwaardersexploit als hier ingelast en geinsereerd te willen beschouwen; (productie 2)

7. dat het eiser gebleken is dat gedaagde de sommatie naast zich heeft neergelegd waardoor eiser ernstig wordt geschaad in het genot en het gebruik van de (lees:het) gehele aan hem in grondhuur toebehorende perceelland;

8. dat gezien het voorgaande gedaagde in strijd handelt met de betamende maatschappelijke zorgvuldig­heid, althans handelt in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens eiser in acht behoort te nemen. De handelingen althans gedragingen van gedaagde zijn in hoge mate verwijtbaar en onzorgvuldig nu hij reeds enige tijd ermee bekend is dat het litigieuze perceel­land in grondhuur is afgestaan aan eiser en hij weigert te ontruimen;

9. dat eiser deze onhoudbare situatie niet langer wenst te tolereren en hij derhalve gerechtigd is een voorziening bij voorraad te eisen;

Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd;

dat bij vonnis in KORT GEDING, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
– Gedaagde zal worden veroordeeld om binnen één week na het te dezen te wijzen vonnis althans binnen één door de Rechter in goede justitie vast te stellen termijn het voorschreven perceelland te ontruimen en te verlaten en ter vrije beschikking van eiser te stellen onder verbeurte van een dwangsom van sf.50.000,– voor iedere dag dat gedaagde in gebreke mocht blijven met de uitvoering van het te dezen te wijzen vonnis.

Met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding;

Overwegende, dat [appellant] als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclu­sie van antwoord – welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconclu­deerd:

dat eiser in zijn vordering niet ontvankelijk zal worden verklaard althans aan hem deze zal worden ont­zegd alszijnde in strijd met de redelijkheid en de billijkheid, Kosten rechtens;

Overwegende, dat de gemachtigden van partijen ter terechtzitting van 25 juli 1996 hun standpunten monde­ling hebben toegelicht gelijk in het daarvan opgemaakt – en hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat de Kantonrechter hierna bij vonnis van 15 augustus 1996, op de daarin opgenomen gronden, alvorens verder te beslis­sen een comparitie van partijen heeft gelast, tevens de Griffier der Kantonge­rechten heeft gelast Ing. G.Eliazer, Onderdirec­teur Domeinbeheer op het Ministerie van Natuurlijke Hulp­bronnen, schriftelijk uit te nodigen bij de gelaste comparitie aanwezig te zijn, en iedere verdere beslis­sing heeft aangehouden;

Overwegende, dat de door de Kantonrechter bevolen en gehouden comparitie van partijen op 4 september 1996 is gehouden, waarbij zijn verschenen partijen in per­soon en ingenieur [naam 2] die daarbij stukken heeft overgelegd, waarvan de inhoud als inge­last dient te worden beschouwd, en waarbij partijen hebben ver­klaard gelijk in het daarvan opgemaakte hier als inge­last te beschouwen proces-verbaal staat gerela­teerd;

Overwegende, dat de gemachtigde van gedaagde ten dage voor uitlating bepaald een schriftelijke conclusie heeft genomen, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat ten dage voor uitlating zijdens eiser bepaald, diens gemachtigde een schriftelijke conclusie heeft genomen, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat de Kantonrechter hierna bij vonnis van 14 november 1996 op de daarin opgenomen gronden:

Gedaagde heeft veroordeeld het perceelland, groot 2,2883 ha, gelegen in [district 1], bekend als [plaats] Serie 9 [nummer 1] a en nader aangeduid op de in viervoud overgelegde uitmetingskaart aan de landmeter in Suriname Ir. E.S.Devid de dato 3 mei 1995 door de figuur ABCD, aan eiser bij beschikking van de Minister van Natuurlijke Hulpbronnen de dato 11 oktober 1995 [nummer 3], overgeschreven ten hypotheekkantore op 8 januari 1996 in register C 1311 onder [nummer 4], binnen drie maanden na de uitspraak van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en ter vrije en algehele beschikking van eiser te stellen, onder verbeurte van een dwangsom van f.50.000,– per dag voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijven mocht aan dit vonnis uitvoering te geven;

Dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren heeft verklaard;

Gedaagde heeft verwezen in de kosten van dit proces, aan eisers zijde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op sf.4.752,50 (vierduizend Zevenhon­derd twee en vijftig 50/100 gulden);

Het meer of anders gevorderde heeft geweigerd;

Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-ver­baal [appellant] in hoger beroep is gekomen van voormeld eind­vonnis in Kort Geding van 14 november 1996;

Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder R.KAPPEL van 13 juni 1997 aan geïntimeerde aan­zeg­ging van het inge­stelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;

Overwegende, dat ten dage voor dagbepaling plei­dooi bepaald geintimeerde niet was opgeroepen waarna de zaak werd afgevoerd;

Overwegende, dat ten dage voor nadere dagbepaling pleidooi advokaat Mr.T.Gangaram Panday het Hof heeft medegedeeld dat Mr.I.kanhai zich mede stelt als gemach­tigde van appellant;

Overwegende, dat ten dage voor pleidooi peremptoir bepaald de gamachtigden van appellant een pleitnota hebben overgelegd, onder overlegging van een produktie, wor­dende de inhoud van de overgelegde produktie hier als ingelast beschouwd;

Overwegende, dat de gemachtigden van partijen hierna de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende de gemachtigde van appellant bij repliek pleidooi een produktie overgelegd, wordende de inhoud van de overgelegde produktie eveneens hier als ingelast beschouwd;

Overwegende, dat het Hof hierna vonnis in de zaak aanvan­kelijk had beplaald op 16 juni 2000, doch na enige malen te hebben aangehouden, nader heeft bepaald op heden.

OVERWEGENDE TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
1. Het hoger beroep is tijdig ingesteld.

2. Appellant heeft tegen het beroepen vonnis twee grieven aangevoerd, zakelijk weergegeven, luidende:
grief 1
De Kantonrechter heeft ten onrechte overwogen alsof appellant (onderstreping door appellant), des­tijds gedaagde, zich in 1990 (onderstreping door appel­lant) zonder een daartoe gerechtigde titel op het aan een ander toebehorende perceelland heeft gevestigd;

grief 2
De Kantonrechter heeft ten onrechte overwogen dat het onwaarschijnlijk lijkt dat de beschikking van het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen met succes zal kunnen worden aangevochten.

3. Blijkens de toelichting op grief 1 voelt appellant zich gegriefd omdat, naar hij stelt, door de woordkeus in de derde rechtsoverweging op pagina 3 van het beroe­pen vonnis de schijn wordt gewekt alsof het terrein reeds in 1990 aan geintimeerde toebehoorde.

4. In de door appellant gewraakte passage heeft de Kantonrechter, voor zoveel hier van belang en zakelijk weergegeven, overwogen dat uit de in het dossier van het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen voorkomende gegevens is af te leiden dat appellant zich in 1990, zonder een daartoe gerechtigde titel, ”op het perceel­land, aan een ander toebehorend,” heeft gevestigd. Het Hof is van oordeel dat de gewraakte passage, noch op zichzelf beschouwd noch gelezen in samenhang met de overige rechtsoverwegingen in het beroepen vonnis, de schijn wekt dat het perceelland reeds in 1990 aan geintimeerde toebehoorde. Dit klemt te meer, nu de Kantonrechter, met betrekking tot de aanspraken van geintimeerde op het betreffende perceel, reeds in zijn eerste rechtsoverweging als vaststaand heeft aangeno­men, zakelijk weergegeven, dat geintimeerde in 1996 (te weten op 18 januari van dat jaar, zijnde de datum van inschrijving van de betreffende beschikking in de openbare registers) het recht van grondhuur op het betreffende perceelland heeft verkregen. Grief 1 gaat dus niet op.

5. Er is geen grief aangevoerd tegen de hierboven onder 4 reeds aangehaalde vaststelling door de Kanton­rechter dat uit de in het dossier van het Ministerie van Natuurlijke Hulpbronnen voorkomende gegevens is af te leiden dat appellant zich in 1990, zonder een daar­toe gerechtigde titel, ”op het perceelland, aan een ander toebehorend” heeft gevestigd. Het Hof gaat er dan ook met de Kantonrechter ervan uit dat appellant (sinds 1990) zonder recht of titel op het betreffende perceel woont.

6. Uit de toelichting op grief 2 begrijpt het Hof dat appellant van oordeel is dat de huurovereenkomst, die met betrekking tot het hier aan de orde zijnde perceel­land tussen de Staat Suriname en [naam 3] bestond, door eerstgenoemde diende te worden beëindigd; dat het perceelland pas na die beëindiging in de boezem van de Staat terugkeerde en de Staat derhalve pas na die beëindiging over het perceelland kon beschikken door het aan geintimeerde in grondhuur uit te geven; dat (tijdens de in eerste aanleg gehouden comparitie) de Staat niet heeft aangegeven en (ook overigens) niet is gebleken dat de huurrelatie tussen [naam 3] en de Overheid is opgehouden te bestaan.

7. Appellant ziet naar de mening van het Hof over het hoofd dat het betreffende perceelland door de Staat Suriname aan [naam 3] in huur was verstrekt en het perceel dus steeds in de boezem van de Staat Suriname is gebleven.

8. Verder heeft, naar uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal blijkt, ing.[naam 2], ter verstrek­king van informaties gehoord, gesteld, voor zoveel hier van belang en zakelijk weergegeven, dat, nadat [naam 3] had verzocht om het perceel over te schrijven en hem daartoe geen toestemming was verleend, het perceel is ingetrokken. Deze feiten zijn noch bij de comparitie noch daarna door appellant tegengesproken en staan derhalve vast.

9. Onder ”intrekken van het perceel” wordt in geval­len als de onderhavige in het algemeen spraakgebruik verstaan het beëindigen van de huurovereenkomst door de Staat Suriname, zodat op grond van hetgeen onder 8 is overwogen vaststaat dat de huurovereenkomst met be­trekking tot het onderwerpelijk perceelland tussen [naam 3] en de Staat Suriname is opgehouden te bestaan. Grief 2, welke ervan uitgaat dat zulks in dit geding niet zou zijn gebleken gaat dus niet op.

10. Nu beide grieven falen dient het vonnis a quo te worden bevestigd. Appellant zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Bevestigt het vonnis, door de Kantonrechter in het Eerste Kanton tussen partijen gewezen en op 14 november 1996 uitgesproken.

Veroordeelt appellant in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van geintimeerde gevallen en be­groot op f….

Met inbegrip van het door het Hof aan zijn advo­kaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van f..

Bepalende het Hof het salaris van de advokaten van appellant eveneens op f……

Aldus gewezen door de heren Mr.E.S.OMBRE, Funge­rend-President, Mr.A.I.RAMNEWASH en Mr.K.PULTOO, Le­den en door de Fungerend-Presi­dent uitge­spro­ken ter open­ba­re te­recht­zitting van het Hof van Justi­tie van VRIJ­DAG, 16 FEBRUARI 2001, in tegenwoor­dig­heid van Mr.M.E.VAN GENDEREN-RELYVELD, Substituut-Griffier.

Partijen, appellant vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, advokaat Mr.T.Gangaram Panday die tevens ook optreedt namens advokaat Mr.I.Kanhai en geintimeer­de verte­gen­woordigd door advokaat Mr.K.Brand­on namens zijn gemach­tigde, advokaat Mr.S.Marica, zijn bij de uitspraak ter terecht­zitting verschenen.