SRU-HvJ-2001-13

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer 1
  • Uitspraakdatum 25 juli 2001
  • Publicatiedatum 30 april 2019
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Mishandeling. Het vonnis in eerste aanleg is, onder aanvulling van bewijsmiddelen, in hoger beroep bevestigd, behoudens ten aanzien van de aan de verdachte opgelegde straf, te weten een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week, met een proeftijd van 3 jaren, en subsidiair een geldboete van 500,- guldens en vervangende hechtenis van 1 dag. In hoger beroep is de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 10.000,- Surinaams courant met een vervangende hechtenis van 1 week.

Uitspraak

PRO JUSTITIA IN NAAM VAN DE REPUBLIEK!
VONNIS 2001 No.1

Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding, waaronder het in af­schrift overgelegd vonnis, door de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 14 augustus 1997 gewezen en uitgesproken tegen:
[verdachte];
oud 46 jaar;
ambtenaar van beroep;
geboren te [district];
wonen­de aan [adres] te [woonplaats], verdach­te;
Gelet op het tijdig door de verdachte ingestelde hoger beroep;
Gehoord de verdachte in zijn verdediging, daarin bijge­staan door zijn raadsvrouwe, Mr. T. SEWDIEN, advokate bij Hof van Justitie;

Gehoord de getuige op belofte afge­legde verklaring;

Gehoord het Openbaar Ministerie;

Gelet op het onderzoek in beide instanties;

Overwegende, dat aan verdachte bij inleidende akte van dagvaarding zijn te laste gelegd, de feiten zoals omschreven bij de inleidende akte van dagvaarding, welke akte van dag­vaarding als hier geïnsereerd moet worden beschouwd;

Overwegende, dat de Kantonrechter in diens vonnis door de daarin vermelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewe­zen heeft verklaard, dat verdach­te het hem bij inlei­dende akte van dagvaarding het te laste gelegde heeft be­gaan, zoals in voormeld vonnis is weer­gegeven;

met vrijspraak van het meer of anders telaste geleg­de;

Overwegende, dat de Kantonrechter het bewezen ver­klaarde feit heeft gekwalificeerd als:
1. MISHANDELING; voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 360 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht en de ver­dach­te te dier zake heeft veroordeeld tot gevange­nis­straf voor de tijd van EEN WEEK, met het bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de Kantonrechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 3 jaren bepaalde proeftijd schuldig heeft gemaakt of gedurende die proeftijd zich op andere wijze heeft misdragen, subsidiair een geldboete van vijfhonderd gulden, met de bepaling dat de boete bij gebreke van betaling en verhaal vervangen zal worden door hechtenis, voor de tijd van een dag.

Overwegende, dat het Hof zich met het beroepen vonnis kan verenigen, behalve ten aanzien van de aan verdachte opgelegde straf, weshalve dit vonnis behoort te worden bevestigd, met uitzondering van dat gedeelte waarbij aan verdachte straf werd opgelegd, op welk punt dit vonnis moet worden vernietigd; met dien verstande echter, dat de in het beroepen vonnis gebezigde bewijsmiddelen dienen te worden aangevuld met de verklaringen van de [getuige] en de [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep afgelegd:
1. de verklaring van de getuige [getuige] in hoger beroep afgelegd, zakelijk weergegeven :
dat op 18 juni 1997 de [persoon] aangifte heeft gedaan tegen de persoon van [verdachte] wegens mishandeling gepleegd op dinsdag 17 juni 1997 op het terrein van de STVS aan de Letitia Vriesdelaan in het distrikt Paramaribo;

dat het slachtoffer [persoon] voornoemd ten tijde van de aangifte ongeveer twintig jaar oud was;
dat [persoon] voornoemd emotioneel was toen zij de aangifte deed tegen de heer [verdachte] voornoemd;
dat de aangifte inhield dat de heer [verdachte] haar op het terrein van de STVS een klap in haar gezicht heeft toegebracht, waarbij haar gezondheidsbril krom is geraakt en haar oorbel kapot is gegaan;
dat zij voorts klaagde van pijn in haar gezicht;
dat hij de persoon van [verdachte] ook gehoord heeft en dat hij, [verdachte] heeft toegegeven zich schuldig te hebben gemaakt aan het aan hem te laste gelegde feit van mishandeling;
dat hij heeft toegegeven haar een duw in haar gezicht te hebben gegeven;
dat hij voor het overige persisteert bij alle door hem opgemaakte processen-verbaal;

2. de [verdachte]:
dat op de bewuste dag van dinsdag 17 juni 1997 [persoon] op zijn werkplaats van de STVS gelegen aan de Letitia Vriesdelaan in het distrikt Paramaribo was gekomen;
dat hij net kwam aanrijden toen hij haar op het terrein van voornoemde werkplaats zag;
dat hij haar te kennen gaf dat zij hier niet moest komen;
dat zij zeer demonstratief over kwam met de woorden:” Je kan gaan waar je wilt, niemand kan mij iets doen”;
dat hij haar toen een duw in haar gezicht heeft gegeven;
dat hij vraagt dat er rekening wordt gehouden met zijn omstandigheden, namelijk de werkdrukte, molest van [persoon] op zijn werkplaats en van zijn gezin;
Overwegende, dat het Hof de navolgende straf in over­eenstemming acht met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte;

Gezien, de aangehaalde artikelen 9, 11, 34, 40, en 127 van het Wetboek van Straf­recht;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Bevestigt onder aanvulling der bewijsmiddelen het vonnis van 14 augustus 1997 door de Kan­ton­rechter in het Tweede Kanton gewezen en uitgesproken tegen de [verdachte] waarvan beroep, behoudens ten aanzien van de aan verdachte opgelegde straf;

Vernietigt dit vonnis te dien aanzien en in zoverre opnieuw rechtdoende:

Veroordeelt de verdachte tot :
Een geldboete van tienduizend (10.000,-) surinaams courant, met bepaling dat de boete bij gebreke van betaling en verhaal vervangen zal worden door hech­tenis voor de tijd van een (1) week;

Aldus gewezen door de heren: Mr.J.R.­VON NIESE­WAND, Vice-President, Mw.Mr.C.C.L.A. VALSTEIN – MONTNOR, Lid en Mr.M.G. DE MIRANDA, Lid-plaats­vervanger, in tegenwoordig­heid van Mw.Mr.G.A. KISOENSINGH – JANGBAHADOER SINGH, Fungerend-Griffier, die dit vonnis hebben onderte­kend en hebben uitgesproken ter openbare te­rechtzit­ting van het Hof van Justitie van WOENSDAG, 25 JULI 2001, door de Vice-President voornoemd.