- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer 3
- Uitspraakdatum 28 november 2001
- Publicatiedatum 03 april 2019
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
(Artikel 20 lid 2 juncto artikel 21 lid 1 van de Rijwet 1971).”Aanrijding”
Aanvulling op de situatieschets inzake aanrijding nadat aan de raadsman een fotocopie was overhandigd hoeft niet strijdig geacht te worden met een goede procesorde.
In casu is dit geen grond om de niet ontvankelijkheid van de vervolgingsambtenaar te beroepen aangezien naar Hof’s oordeel: 1. de kantonrechter in eerste aanleg geen beroep heeft gedaan op de aanvulling van de situatieschets 2. deze aanvulling voor de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg reeds was aangebracht 3. dat de verdachte zowel bij de behandeling in eerste aanleg als bij die in hoger beroep in haar verdediging niet is geschaad.
Uitspraak
PRO JUSTITIA IN NAAM VAN DE REPUBLIEK!
VONNIS 2001 No.3
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding, waaronder het in afschrift overgelegde vonnis, door de Kantonrechter in het Tweede Kanton op 12 april 1999 gewezen en uitgesproken tegen:
[verdachte],
oud 25 jaar,
geen beroep,
geboren in Suriname,
wonende aan [adres] te [district], verdachte, bijgestaan door haar raadsman, Mr.R.U.F.Truideman,advokaat bij het Hof van Justitie in Suriname.
Gelet op het tijdig door het Openbaar Ministerie ingestelde hoger beroep;
Gehoord de verdachte in haar verdediging, daarin bijgestaan door haar raadsman, Mr.R.U.F.Truideman, advokaat bij het Hof van Justitie;
Gehoord de getuigen in hun beedigde, dan wel op belofte, afgelegde verklaringen;
Gehoord het Openbaar Ministerie;
Gelet op het onderzoek in beide instanties;
Overwegende, dat aan de verdachte bij de inleidende akte van dagvaarding is ten laste gelegd, de feiten zoals omschreven bij de inleidende akte van dagvaarding, welke akte van dagvaarding als hier geinsereerd moet worden beschouwd;
Overwegende, dat de Kantonrechter in diens vonnis door de daarin vermelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard, dat de verdachte het bij inleidende akte van dagvaarding onder sub C ten laste gelegde heeft begaan, zoals in voormeld vonnis is weergegeven;
met vrijspraak van het meer of anders telaste gelegde;
Overwegende, dat de Kantonrechter het bewezen verklaarde heeft gekwalificeerd als :
Overtreding van een voorschrift van de Rijwet 1971, vallende onder artikel 2 van deze Rijwet en strafbaar gesteld bij artikel 19 lid 2 daarvan en de verdachte te dier zake heeft veroordeeld tot :
een geldboete van EENDUIZEND EN VIJFHONDERD GULDEN, met bepaling dat de boete bij gebreke van betaling en verhaal vervangen zal worden door hechtenis voor de tijd van DRIE WEKEN;
Overwegende, dat het Hof zich niet kan verenigen met het vonnis a quo, weshalve dit moet worden vernietigd en opnieuw recht gedaan moet worden;
Overwegende, dat ter terechtzitting in hoger beroep onder meer hebben verklaard, zakelijk weergegeven:
1. De getuige Dr.ANIJS, JOHN ERIC:
dat de doodsoorzaak van het slachtoffer [naam 1] te wijten is aan een longontsteking;
dat hij bedlegerig was geworden,diabeet was, niet at en zeer passief geworden was;
dat nadat hij uit het ziekenhuis was ontslagen, hij bij hem,Anijs voor behandeling kwam voor de letsels, welke hij door de aanrijding had opgelopen;
dat hij depressief was geworden, doordat zijn been was geamputeerd alsgevolg van de aanrijding, was zijn indruk;
dat de behandelende artsen van het Academisch Ziekenhuis het goed vonden, dat het slachtoffer naar huis mocht, doch na ongeveer 10 dagen hij weer werd opgenomen, vanwege een verhoogde bloedsuikergehalte en dat de oorzaak hiervan was, dat hij weigerde voedsel tot zich te nemen;
dat genezing van een geamputeerd been langzaam plaatsvindt;
dat het slachtoffer bedrust nodig had en hierdoor een longembolie opliep;
dat iemand geen diabeet hoeft te zijn om een longembolie op te lopen;
dat bij een diabeet er een verzwakking optreedt in het immuunsysteem;
dat er een verlaging in de weerstand optreedt;
dat het mogelijk is,dat door de psychische zwakte, welke bij het slachtoffer is ontstaan als gevolg van de aanrijding, zijn weerstand is gaan verlagen;
2. de getuige [naam 2]:
dat binnen de kortste uren, nadat er melding was gemaakt van de aanrijding aan de Johannes Mungrastraat,hij, [naam 2], zich ter plekke begaf;
dat het slachtoffer over de Johannes Mungrastraat reed;
dat hij vanuit de Tweede Rijweg, richting Kernkampweg opkwam, terwijl de verdachte vanuit de Virolastraat (een zijstraat van de Johannes Mungrastraat)naar de richting van de Johannes Mungrastraat reed;
dat op de kruising van de Virola- en de Johannes Mungrastraat zich een stopbord bevindt;
dat er verkeersborden langs de Johannes Mungrastraat zijn aangebracht, waarop is aangegeven dat het verkeer over de Johannes Mungrastraat voorrang heeft;
dat hij geen remsporen terplekke heeft waargenomen;
dat er wel particles zijn aangetroffen;
dat het weer zonnig was;
dat het ongeval voor 12.00 des middags heeft plaatsgevonden.
dat de bromfiets van het slachtoffer zich onder de auto van de verdachte bevond, ter hoogte van de radiator;
dat het slachtoffer een korte verklaring heeft afgelegd, welke inhield, dat hij over de Johannes Mungrastraat reed via de Tweede Rijweg en op de kruising van de Johannes Mungrastraat en de Virolastraat door een roodgelakte auto werd aangereden, welke door de verdachte bestuurd werd;
dat de verdachte voorrang moest verlenen aan het slachtoffer;
dat hij zich thans niet kan herinneren of hij dit in zijn proces-verbaal heeft verwoord;
dat de auto van de verdachte aan de voorzijde beschadigd was, doch het slachtoffer niet wist of deze beschadiging zich aan de linker-of rechterzijde bevond;
dat het slachtoffer pijn had aan zijn been en per ambulance naar de EHBO werd gebracht;
dat de verdachte terplaatse heeft verklaard, dat zij geen voorrang had verleend aan het slachtoffer;
dat zowel de verdachte als het slachtoffer zich konden verenigen met de situatietekening;
dat de aanrijding plaatsvond op de rijhelft van het slachtoffer;
dat hij noch rem- noch sleepsporen terplekke heeft aangetroffen;
dat aangezien de aanrijding op de rijhelft van het slachtoffer heeft plaatsgehad,hij hierdoor een linkerbeenfractuur heeft opgelopen;
Overwegende, dat voornoemde getuige ter terechtzitting van 14 november 2001 nader is gehoord en alstoen heeft verklaard:
dat de situatieschets door hem is opgemaakt en dat beide partijen deze hebben ondertekend;
dat er slechts 1 situatieschets door hem is gemaakt;
dat hij in opdracht van zijn meerdere, de heer [naam 3] geen verkeersborden daarop heeft aangebracht;
dat het strafdossier in deze staat naar het Parket is verzonden;
dat hij ongeveer twee weken hierna door de Hoofdofficier van Justitie,Mr.Mohammedamin,is opgeroepen om de bestaande situatieschets aan te passen;
dat hij de verkeersborden alsnog moest aanbrengen op de situatieschets;
dat hij voornoemde handeling heeft gepleegd in het bijzijn van laatstgenoemde bij wege van correctie;
dat hij het strafdossier niet heeft meegenomen;
dat hij van het voorgaande geen proces-verbaal heeft opgemaakt;
dat het sporadisch voorkomt, dat zulks geschiedt;
dat het in deze gaat om dezelfde situatieschets,welke hij eerder had opgemaakt;
dat hij tijdens de opmeting wel verkeersborden terplekke heb waargenomen ;
dat het gaat om drie verkeersborden, twee die een voorrangsweg aanduiden en een bord, dat een stopbord voorstelt;
dat aan de zijde van de Virolastraat zich geen stopbord bevindt;
3. de [verdachte]:
dat de aanrijding heeft plaatsgevonden op de hoek van de Virola- en de Johannes Mungrastraat;
dat zij vanuit de Gemenelandsweg kwam aanrijden en naar rechts zou afslaan de Virolastraat in;
dat zij een rechtse bocht heeft beschreven;
dat er zich wel een stopbord op het kruispunt bevindt;
dat zij is gestopt op de kruising, alvorens de bocht te beschrijven en zag dat er geen verkeer aankwam;
dat zij een goed uitzicht had;
dat zij naar alle kanten goed gekeken had;
dat zij plotseling een bromfiets voor haar auto zag;
dat haar voertuig frontaal tegen voornoemde bromfiets opbotste;
dat het niet druk was op de weg en dat zij de bromfietser niet heeft zien aankomen;
dat zij heeft afgeremd, doch dit hielp niet, waardoor er een frontale aanrijding heeft plaatsgevonden;
dat de bromfiets iets onder de auto is komen te liggen;
dat het slachtoffer vanuit de Tweede Rijweg kwam aanrijden;
dat zij de bromfietser pas heeft gezien, toen deze zich voor haar auto bevond;
dat haar voertuig een linkse stuur heeft;
dat zij na de aanrijding haar voertuig tot stilstaan heeft gebracht;
dat het slachtoffer op de grond lag;
dat zij de politie is gaan opbellen en dat deze samen met een ambulance terplekke arriveerde;
dat zij al twee jaar een motorvoertuig bestuurt;
dat zij bekend is met de situatie op voormelde kruising, daar zij vrijwel dagelijks daarover rijdt;
dat zij de waarheid bij de politie heeft verklaard;
dat zij de situatieschets mede heeft ondertekend;
dat zij zich niet kan herinneren of er op de door haar ondertekende situatieschets, wel of geen verkeersborden waren geplaatst;
5. de geneeskundige verklaring van Dr.R.H.A. Tjong Ayong, orthopedisch-chirurg,inhoudende de letsels welke hij bij het slachtoffer had waargenomen, n.l.: fractuur linker bovenarm en verbrijzelingsfractuur linker onderbeen;
Overwegende, dat de raadsman van de verdachte ter terechtzitting van woensdag 10 oktober 2001 als verweer heeft aangevoerd, dat de fotocopie van de situatieschets inzake de aanrijding, welke aan hem was overhandigd, niet overeenstemt met de situatieschets, welke zich in het strafdossier bevindt; dat op de laatstbedoelde situatieschets verkeersborden zijn aangebracht, welke op de litigieuze situatieschets in fotocopy ontbreken;
Overwegende, dat de raadsman van de verdachte heeft gesteld, dat het aanbrengen van de aanvulling op de situatieschets, nadat hem een fotocopie hiervan was overhandigd, als strijdig met een goede procesorde moet worden geacht;dat hij pas bij bestudering van het strafdossier, in verband met de behandeling van deze strafzaak in hoger beroep, deze aanvulling op de situatieschets heeft geconstateerd;
Overwegende, dat de raadsman van de verdachte naar aanleiding hiervan het Hof het verzoek heeft gedaan, het vonnis van de Kantonrechter te vernietigen en opnieuw rechtdoende in hoger beroep de Vervolgingsambtenaar niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering;
Overwegende, dat het Hof naar aanleiding van voormeld verweer gebleken is, dat bij de behandeling van deze strafzaak door de Kantonrechter geen beroep is gedaan op de aanvulling van de situatieschets;
Overwegende, dat deze aanvulling voor de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg reeds was aangebracht;
Overwegende, dat het het Hof niet gebleken is, dat de verdachte zowel bij de behandeling in eerste aanleg als bij die in hoger beroep in haar verdediging is geschaad;
Overwegende, dat op grond hiervan het Hof dit aangedragen verweer als ongegrond verwerpt;
Overwegende, dat het Hof bij tussenvonnis van 28 november 2001 heeft bevolen het onderzoek te hervatten na te hebben overwogen,dat haar gebleken is, bij de beraadslaging, dat het onderzoek niet volledig is geweest;
Overwegende, dat het Hof ter terechtzitting van gemelde datum nader heeft gehoord de verdachte, die verklaard heeft zoals in het daarvan opgemaakt proces-verbaal is gerelateerd, wordende de inhoud daarvan als in dit vonnis letterlijk herhaald en geinsereerd aangemerkt;
Overwegende, dat het Hof op grond van de voorschreven bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen acht, met de schuld van verdachte daaraan, hetgeen haar bij dagvaarding sub B is te laste gelegd, te weten dat op 23 juli 1998 te Paramaribo, het aan haar schuld te wijten is geweest dat bij gelegenheid van een aanrijding met een door haar, verdachte, bestuurd motorrijtuig, een ander, te weten [naam 1], zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen,terwijl dat door voornoemde [naam 1]bekomen letsel door die aanrijding is veroorzaakt, hebbende zij, verdachte, op vermelde tijd en plaats als bestuurster van een vierwielig motorrijtuig, personenauto, daarmede hoogst onachtzaam gereden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Virolastraat, komende vanuit de richting van de Margarethalaan en gaande naar de richting van de Gemenelandsweg en gekomen nabij de kruising gevormd door die Virolastraat en de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Johannes Mungrastraat, alwaar kort voor genoemde kruising op die Virolastraat een bord overeenkomstig model 12 van de Bijlage van het Rijbesluit was aangebracht, aangevende dat het verkeer rijdende over die Virolastraat diende te stoppen en voorrang moest verlenen aan het verkeer rijdende over die Johannes Mungrastraat, vermelde kruising opgereden zonder daarbij te stoppen en voorrang te verlenen aan een over die Johannes Mungrastraat, komende vanuit de richting van de Tweede Rijweg en gaande naar de richting van de Kernkampweg, rijdend tweewielig motorrijtuig, bromfiets, hetwelk alstoen bestuurd werd door [naam 1]en hetwelk vermelde kruising en dat door haar, verdachte bestuurd motorrijtuig, alstoen dicht genaderd was, tengevolge van welke wijze van rijden van haar, verdachte, er een aanrijding is ontstaan tussen vermelde motorrijtuigen, tengevolge waarvan [naam 1] voornoemd in gewelddadige aanraking is gekomen met meer harde vlakken van vermelde motorrijtuigen en gedeelten van het verhard wegdek, tengevolge waarvan voornoemde [naam 1] heeft bekomen fractuur linker-bovenarm en verbrijzelingsfractuur linker-onderbeen;
Overwegende, dat het te laste van de verdachte bewezen geachte feit moet worden gekwalificeerd als: misdrijf, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 20 lid 2 juncto artikel 21 lid 1 van de Rijwet 1971;
Overwegende, dat de verdachte deswege strafbaar is zijnde van geen grond tot uitsluiting of opheffing der strafbaarheid gebleken;
Overwegende, dat het Hof de navolgende straf in overeenstemming acht met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit werd gepleegd en de persoon van de verdachte;
Gezien voormelde wetsartikelen, alsmede de artikelen 9,34, 40 en 127 van het Wetboek van Strafrecht;
Overwegende, dat het Hof niet wettig en overtuigend bewezen acht, hetgeen de verdachte bij dagvaarding sub A is telaste gelegd en hetgeen haar bij dagvaarding sub B meer of anders is te laste- gelegd dan bewezen is verklaard, weshalve zij daarvan behoort te worden vrijgesproken;
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Verwerpt het door de raadsman van de verdachte aangedragen verweer als ongegrond;
Vernietigt het vonnis van 12 april 1999 door de Kantonrechter in het Tweede Kanton gewezen en uitgesproken tegen de [verdachte] waarvan beroep;
EN ALSNU OPNIEUW RECHTDOENDE:
Verklaart wettig en overtuigend bewezen hetgeen hiervoren bewezen is geacht;
Kwalificeert het bewezen verklaarde feit als voormeld;
Verklaart het bewezen verklaarde feit en de verdachte deswege strafbaar;
Veroordeelt haar te dier zake tot een geldboete van f.1500,– (VIJFTIEN HONDERD GULDEN), met bepaling dat de boete bij gebreke van betaling en verhaal vervangen zal worden door hechtenis voor de tijd van twee weken;
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, hetgeen de verdachte bij dagvaarding sub A is telaste gelegd en hetgeen haar bij dagvaarding sub B meer of anders is telastegelegd dan bewezen is verklaard;
SPREEKT HAAR DAARVAN VRIJ;
Aldus gewezen door: Mr.J.R. VON NIESEWAND, Vice-president, Mevr.Drs.C.C.L.A. VALSTEIN-MONTNOR, Lid en Mr.M.G.de MIRANDA, Lid-Plaatsvervanger en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van WOENSDAG, 28 NOVEMBER 2001, door de Vice-President voornoemd in tegenwoordigheid van Mevr.V.SPLINTER-BANDHOE, fungerend-griffier.