- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-470
- Uitspraakdatum 19 oktober 2001
- Publicatiedatum 03 april 2019
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Artikel 22 lid 5 van de Personeelswet.
Benoeming van een ambtenaar die reeds een jaar in een hogere functie waarneemt.
De President van de Republiek Suriname en niet de direkteur van Jusitite is het bevoegd gezag voor het nemen van een besluit tot het belasten van een ambtenaar met de waarneming van een definitief opengevallen funktie als bedoeld in artikel 22 van de Personeelswet.
Uitspraak
M.H.
A – 470
[verzoeker], Hoofdambtenaar A 3e klasse bij het Ministerie van Justitie en Politie, ten deze domicilie kiezende aan de [adres], ten kantore van Mr.F.F.P.Truideman, voor wie als gemachtigde optreedt Mr.F.F.P.Truideman, advokaat,
verzoeker,
t e g e n
DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name Het Ministerie van Justitie en Politie, ten deze vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, zetelende ten harer Parkette aan de Gravenstraat no.3, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.A.R.BAARH, advokaat,
verweerder,
De Vice-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat [verzoeker] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:
1. dat de verzoeker de navolgende rechtsvordering wenst in te stellen tegen DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name Het Ministerie van Justitie en Politie, ten deze vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, zetelende ten harer Parkette aan de Gravenstraat no.3, verweerder;
2. dat de verzoeker ambtenaar is in de zin van de Personeelswet, zoals moge blijken uit de resolutie d.d. 15 september 1997 no.4610, met het verzoek de inhoud van deze resolutie als hier ingelast en geinsereerd te willen beschouwen;
3. dat bij beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 16 januari 1989 no.283 inzake vaststelling van de Organisatie structuren van het Ministerie van Justitie en Politie (SB 1989 no.9) een Hoofdafdeling Vreemdelingenzaken is ingesteld, terwijl met de dagelijkse leiding van de Hoofdafdelingen is belast een Onder-Direkteur die verantwoordelijk is voor de besluitvorming, met het verzoek de inhoud van deze beschikking als hier ingelast en geinsereerd te willen beschouwen;
4. dat vanaf de instelling van deze Hoofdafdeling Vreemdelingenzaken een Onder-Direkteur is benoemd in de persoon van [naam 1], die per 1 januari 1997 is overgeplaatst naar het Ministerie van Volksgezondheid;
5. dat de verzoeker vanaf de overplaatsing van de heer [naam 1] op 1 januari 1997 de leiding van deze Hoofdafdeling heeft waargenomen en alle verantwoordelijkheid heeft gedragen voor wat betreft de besluitvoering;
6. dat de funktie van Onder-Direkteur van de Hoofdafdeling Vreemdelingenzaken door de overplaatsing van de heer [naam 1] definitief is opengevallen en dient de verzoeker ingevolge artikel 22 lid 5 van de Personeelswet in die funktie van Onder-direkteur te worden benoemd;
7. dat de verzoeker dan ook op 7 maart 2000 de verweerder i.c. de Minister van Justitie en Politie ter zake heeft geschreven om overeenkomstig artikel 22 lid 5 van de Personeelswet zijn rechtspositie te regelen en middels een herinneringschrijven op 23 mei 2000 de verweerder des ondanks nalatig is gebleven om terzake een besluit te nemen, met het verzoek de inhoud van beide brieven als hier ingelast en geinsereerd te willen beschouwen;
8. dat de verzoeker na zo’n lange tijdsverloop genoeglijk mag aannemen dat de verweerder m.b.t. zijn rechtspositie een afwijzend besluit heeft genomen en de verzoeker derhalve gerechtigd is met toepassing van artikel 80 lid 2 onder c van de Personeelswet daartegen bij Uw Hof op te komen, daar het hier betreft zijn rechtspositie m.b.t. zijn salaris en de verzoeker tegen een niet genomen salaris besluit mag opkomen, daar de verzoeker ingevolge artikel 22 lid 5 van de Personeelswet reeds stilzwijgend in die funktie is benoemd en dient thans de definitieve vastlegging te volgen;
9. dat het de verzoeker niet is gelukt de zaak minnelijk met de verweerder op te lossen;
Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd;
dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. zal worden vernietigd althans nietig zal worden verklaard het afwijzend besluit van de verweerder inzake de rechtspositie van de verzoeker;
B. de verweerder zal worden veroordeeld om met toepassing van artikel 22 lid 5 van de Personeelswet die handelingen te verrichten inzake de definitieve vastlegging van de benoeming van de verzoeker tot Onder-Direkteur van de Hoofdafdeling Vreemdelingenzaken van het Ministerie van Justitie en Politie, onder toekenning van de aan die funktie verbonden salaris alles onder verbeurte van een dwangsom van sf.100.000,– (EENHONDERDDUIZEND GULDEN) voor iedere dag dat de verweerder nalatig blijft aan de uitvoering van het vonnis gevolg te geven, Kosten rechtens;
Overwegende, dat van de Staat Suriname binnen de wettelijke gestelde termijn geen verweerschrift ter Griffie is binnen gekomen;
Overwegende, dat ingevolge s’ Hofs beschikking van 22 december 2000 ten dage voor verhoor van partijen bepaald, in Raadkamer zijn verschenen, verzoeker in persoon, advokaat Mr.F.F.P.Truideman, gemachtigde van verzoeker in persoon, advokaat Mr.A.R.Baarh, gemachtigde van verweerder, mevrouw [naam 2], die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte hier als ingelast te beschouwen processen-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat de gemachtigden van partijen de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende de gemachtigde van verzoeker bij pleitnota produkties overgelegd, waarvan de inhoud van de overgelegde produkties hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat het Hof vonnis in de zaak aanvankelijk had bepaald op 3 augustus 2001, doch na enige malen te hebben aangehouden, nader op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat het Hof naar aanleiding van het in onderdeel A van het petitum gevorderde opmerkt, dat, vooropgesteld, dat verzoeker gedurende meer dan een jaar een funktie waarneemt, waaraan een hogere rang is verbonden dan hij bekleedt en dat hij aan de wettelijke vereisten voor benoembaarheid in die functie voldoet, dan maakt verzoeker aanspraak op bevordering tot die rang. Immers artikel 22 lid 5 van de Personeelswet laat in dat geval niet meer de gebruikelijke vrijheid van benoeming aan de overheid, doch schrijft imperatief voor dat de betrokkene geacht moet worden dan in de functie te zijn benoemd, hetgeen, zoals in de memorie van toelichting nog uitdrukkelijk wordt gezegd, inhoudt, dat hij aanspraak maakt op bevordering in de bij die funktie behorende rang, ook zonder dat een verzoek zijnerzijds tot bevordering wordt gedaan;
Overwegende, dat het Hof in verband met het zijdens verweerder aangevoerde dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn vordering omdat zijn vordering op 1 september 2000 is ingediend bij het Hof, terwijl hij de termijn van zes maanden ex artikel 78 lid 2 b van de Personeelswet zou moeten hebben afgewacht (7 september 2000) opmerkt, dat verzoeker, gelet op de aard van het verzoek door het Hof opgevat als een benoeming tot Onder-Directeur van Justitie, belast met de dagelijkse leiding van de Hoofdafdeling Vreemdelingenzaken, in het schrijven de dato 7 maart 2000, dat verzoek naar het het Hof voorkomt, had moeten richten aan de President van de Republiek Suriname als in casu het bevoegde orgaan ingevolge de Personeelswet en niet aan de Minister van Justitie;
Overwegende, dat het Hof wijders opmerkt dat nu verzoeker blijkens zijn stellingen in het 4e tot en met 7e “dat” van het verzoekschrift stilzwijgend zou zijn benoemd in de funktie van Onder-Directeur van Justitie, belast met de dagelijkse leiding van de Hoofdafdeling Vreemdelingenzaken en wel per 1 januari 1998, ontgaat het het Hof geheel hoe verzoeker op 7 maart 2000 aan de Minister van Justitie het verzoek kon doen hem in de opengevallen funktie van Onder-Directeur Vreemdelingenzaken te benoemen op grond van, naar uit het schrijven de dato 7 maart 2000, aan de Minister van Justitie gericht, blijkt, artikel 22 lid 5 van de Personeelswet;
Overwegende, dat verweerder op het zijdens verzoeker gedaan verzoek niet ingegaan is c.q. geen besluit genomen heeft, hetgeen verzoeker beschouwt als een afwijzend besluit, begrijpelijk is nu verweerder kennelijk, naar het Hof ervan uitgaat, het gedaan verzoek als irrelevant heeft beschouwd;
Overwegende, dat het Hof verzoeker in het in onderdeel A van het petitum gevorderde dan ook niet ontvankelijk zal verklaren;
Overwegende, dat het Hof naar aanleiding van het zijdens verweerder aangevoerde, in verband met het in onderdeel B van het petitum gevorderde dat verzoeker nimmer bij enig besluit belast is met de waarneming van de leiding van de Hoofdafdeling Vreemdelingenzaken, welk verweer het Hof ter verduidelijking zo opvat dat verzoeker nimmer bij enig besluit belast is met de waarneming van de funktie van Onder-Directeur van Justitie, belast met de dagelijkse leiding van de Hoofdafdeling Vreemdelingenzaken opmerkt, dat verzoeker bij resolutie van de President van de Republiek Suriname de dato 15 september 1997 No.6218/97 te rekenen van 1 januari 1997 benoemd is tot Coordinator van de Afdeling Vreemdelingenzaken van het Ministerie van Justitie en Politie en dienovereenkomstig bevorderd tot Hoofdambtenaar A 3e klasse;
Overwegende, dat, naar luid van artikel 3, lid 5 van de Personeelswet bevoegd is tot het nemen van “andere “ besluiten, gegrond op het bepaalde bij of krachtens de Personeelswet, het gezag dat verzoeker laatstelijk heeft bevorderd;
Overwegende, dat, naar eerder overwogen en tussen partijen vaststaat, verzoeker bij resolutie van de President van de Republiek Suriname van 15 september 1997 No.6218/97, is benoemd;
Overwegende, dat onder voormelde “andere” besluiten gegrond op het bepaalde bij of krachtens de Personeelswet , naar het oordeel van het Hof, valt een besluit tot het belasten van een ambtenaar met de waarneming van een definitief opengevallen funktie als bedoeld in artikel 22 van de Personeelswet;
Overwegende, dat derhalve ten aanzien van een dergelijk besluit het bevoegde gezag voor wat betreft verzoeker is c.q. zou zijn de President en niet de direkteur van Justitie; zoals verzoeker ter gelegenheid van het gehouden verhoor van partijen in Raadkamer van 2 maart 2001 heeft verklaard; bovendien blijkt uit het schrijven van de directeur van Justitie en Politie de dato 15 januari 1997 geenszins van waarneming van een definitief opengevallen functie, met welke waarneming verzoeker belast zou zijn;
Overwegende, dat nu verzoeker niet bij besluit van de President belast is geweest met de waarneming van de sedert 1 januari 1997 definitief opengevallen funktie van Onder-Directeur van Justitie, belast met de dagelijkse leiding van de Hoofdafdeling Vreemdelingenzaken, zijnde het tegendeel gesteld noch gebleken, verzoeker zich dientengevolge niet met succes vermag te beroepen op het bepaalde in artikel 22 lid 5 van de Personeelswet, waarop zijn vordering in onderdeel B van het petitum is gebaseerd, dient het gevorderde in onderdeel B van het petitum te worden afgewezen;
Overwegende, dat het Hof dan ook zal beslissen als in het dictum te vermelden;
Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;
RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
Verklaart verzoeker niet ontvankelijk in het gevorderde in onderdeel A van het petitum;
Wijst af het in onderdeel B van het petitum gevorderde;
Aldus gewezen door de heren: Mr.J.R.VON NIESEWAND, Vice-President, Mr.A.I.RAMNEWASH en Mr.Drs.C.C.L.A.VALSTEIN-MONTNOR, Leden en door de Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 19 oktober 2001, in tegenwoordigheid van Mr.R.R.BRIJOBHOKUN, Fungerend-Griffier.
w.g.R.R.Brijobhokun w.g.J.R.Von Niesewand
Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advokaat Mr.S.M.Derby namens de gemachtigden van partijen, advokaten Mr.F.F.P.Truideman en Mr.A.R.Baarh.