- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A 431
- Uitspraakdatum 21 juni 2002
- Publicatiedatum 04 oktober 2023
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft de door verzoeker geponeerde stellingen niet weersproken, zodat die in rechte zijn komen vast te staan. Het verweer van verweerder betrekking hebbende op artikel 66 PW, gaat in dit geval niet op, vermits dat artikel gaat over een opzettelijk begaan misdrijf, terwijl in de considerans van de betreffende resolutie geen melding wordt gemaakt van een opzettelijk begaan misdrijf.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
M.H. M.HA – 442
A-431
[Verzoeker], wonende te [district], ten deze domicilie kiezende te Paramaribo aan de Grote Combéweg no.25-27, voor wie als gemachtigde optreedt Mr.R.U.F.Truideman, advokaat,
verzoeker,
t e g e n
DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, met name HET MINISTERIE VAN JUSTITIE EN POLITIE, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie van Suriname, kantoorhoudende te Paramaribo aan de Gravenstraat no.3, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.A.R.Baarh, advokaat,
verweerder,
De Vice-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
(Betalend) Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien ’s Hofs interlocutoir vonnis van 3 mei 2002 tussen partijen gewezen en uitgesproken;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in ’s Hofs voormeld vonnis is overwogen en beslist en voorts;
Overwegende, dat de gemachtigde van verweerder een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot overlegging produktie heeft genomen, wordende de inhoud van de overgelegde produktie hier als ingelast beschouwd;
Overwegende, dat de gemachtigde van verzoeker hierna een eveneens hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating produktie heeft genomen, waarna het Hof vonnis in de zaak heeft bepaald op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat als niet weersproken tussen partijen rechtens vaststaat, dat verzoeker als inspekteur van Politie der 1e klasse in vaste dienst bij het Korps Politie Suriname van het Ministerie van Justitie en Politie, bij resolutie van de President van de Republiek Suriname de dato 7 juli 1999 [nummer 1] te rekenen van de dag volgende op die waarop dit besluit te zijner kennis wordt gebracht met toepassing van artikel 66 lid 2 van de Personeelswet (Geldende tekst S.B. 1985 No.41) zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 1987 no.13 in zijn ambt is geschorst met behoud van zijn bezoldiging en emolumenten wegens verdenking van het plegen van een misdrijf;
Overwegende, dat verzoeker op grond van feiten, gesteld in het 4e ”sustenu” van het verzoekschrift, welke feiten als in dit vonnis letterlijk herhaald en geinsereerd worden aangemerkt gevorderd heeft dat bij vonnis tot zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
- nietig te willen verklaren de resolutie van 7 juli 1999 [nummer 2] wegens strijd met een wettelijk voorschrift (Artikel 63 lid 2 van de Personeelswet) alsook op grond van het feit, dat er geen strafrechtelijk onderzoek tegen verzoeker is ingesteld;
- gerequireerde een dwangsom te willen opleggen van Sf.500.000,= voor elke dag dat gerequireerde in gebreke blijft om verzoeker op te roepen voor de hervatting van zijn normale dienst werkzaamheden;
Overwegende, dat ofschoon verweerder de feiten, aan verzoekers vordering ten grondslag gelegd, niet heeft weersproken zodat zij tussen partijen in rechte zijn komen vast te staan, verweerder zich niettemin tegen toewijzing van verzoekers vordering heeft verzet, onder aanvoering dat verzoeker geen belang heeft bij de onderhavige vordering omdat de resolutie in kwestie is uitgewerkt en van rechtswege is vervallen door het verstrijken van de drie maanden sedert het ingaan van de schorsing;
Overwegende, dat verweerder in verband met voormeld verweer blijkbaar doelt op artikel 66, tweede lid, aanhef en onder a van de Personeelswet, luidende: Het bevoegde gezag kan – onverminderd de mogelijkheid van schorsing als tuchtstraf- een landsdienaar schorsen, indien en zodra:
- een strafrechtelijk onderzoek wegens verdenking van een opzettelijk begaan misdrijf tegen hem is ingediend;
Overwegende, dat gemelde wettelijke bepaling, naar het het Hof voorkomt, in casu niet van toepassing is omdat in de considerans c.q. overweging de resolutie van 7 juli 1999 [nummer 1] geen melding wordt gemaakt van : een opzettelijk begaan misdrijf tegen hem………………..;
Overwegende, dat het ter zake door verweerder gevoerd verweer dan ook als onjuist en ongegrond wordt verworpen;
Overwegende, dat het in onderdeel A van het petitum gevorderde dan ook toewijsbaar is;
Overwegende, dat het Hof het in onderdeel B van het petitum gevorderde niet zal toewijzen omdat verzoeker daar geen belang meer bij heeft nu verzoeker, naar zijdens hem is gesteld in het 1e ”sustenu” van de pleitnota de dato 19 oktober 2001, op 20 maart 2000 zijn diensten bij het Korps Politie Suriname heeft hervat;
Overwegende, dat het Hof dan ook zal beslissen als in het dictum te melden;
RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
Vernietigt de resolutie van de President van de Republiek Suriname van 7 juli 1999 [nummer 1], waarbij verzoeker werd geschorst met behoud van zijn bezoldiging en emolumenten;
Wijst af het meer of anders gevorderde;
Aldus gewezen door: Mr.J.R.von Niesewand, Waarnemend President, Mr.A.I.Ramnewash en Mr.K.Pultoo, Leden en door Waarnemend President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van VRIJDAG, 2 AUGUSTUS 2002, in tegenwoordigheid van Mr.R.R.Brijobhokun, Fungerend-Griffier.
w.g.R.R.Brijobhokun w.g.J.R.Von Niesewand
Partijen, vertegenwoordigd door hun respectieve gemachtigden, advokaten Mr.RU.F.Truideman en Mr.A.R.Baarh, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
M.H.