SRU-HvJ-2002-6

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A 442
  • Uitspraakdatum 17 mei 2002
  • Publicatiedatum 05 oktober 2023
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof heeft overwogen dat onder “eis” in de ‘zin’ der wet moet worden begrepen: datgene wat gevorderd wordt, het petitum, en de feitelijke gronden waarop de vordering berust (zie Doek c.s. aant.2 op artikel 134 Rv).

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
M.H. M.HA – 442

A-442

[Verzoekster], wonende te [district] aan [adres], ten deze domicilie kiezende te Paramaribo aan de Koninginnestraat no.10, voor wie als gemachtigde optreedt Mr.A.R.Baarh, advokaat,
verzoekster,

t e g e n

DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Handel en Industrie, in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal, kantoorhoudende te Paramaribo ten Parkette aan de Gravenstraat no.3, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.J.Kraag, advokaat,
verweerder,

De Vice-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
Betalend Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken;

Gehoord partijen;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat [verzoekster] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:

  1. Verzoekster wenst de volgende vordering in te stellen tegen DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Handel en Industrie, in rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal, kantoorhoudende te Paramaribo te harer Parkette aan de Gravenstraat no.3, verweerder;
  2. Verzoekster is ambtenaar in de zin van de Personeelswet en werkzaam bij de Dienst Prijsstabilisatie in de functie van Ambtenaar A 1e klasse in vaste dienst tegen een salaris in November 1998 ten bedrage van bruto Sf.111.090,– minus inhoudingen van sf.30.958,– zodat verzoekster netto ontving een bedrag van sf.80.132,–.
  3. Verzoeker (lees: Verzoekster) is bij beschikking van de Minister van Handel en Industrie d.d. 04 juni 1999 no.282 P2 217 te rekenen van 06 april 1999 oneervol ontslag uit staatsdienst verleend.
  4. Deze beschikking is nietig c.q. vernietigbaar omdat de verweerder heeft verzuimd verzoekster in de gelegenheid te stellen zich te verweren ex artikel 63 lid 2 P.W., waardoor een belangrijk beginsel van behoorlijk bestuur n.l. anditur et alterem partem is geschonden.
  5. De onderhavige beschikking heeft verzoekster onlangs en wel op 29 December 1999 ontvangen waardoor zij nu pas daartegen in rechte kan komen.
  6. Bovendien is het ontslag van verzoekster met terugwerkende kracht aan haar verleend hetgeen in strijd is met het beginsel van de rechtszekerheid.
  1. Verzoekster heeft vanaf December 1998 geen salaris ontvangen, hoewel zij zich na haar detentie herhaaldelijk voor het verrichten van werkzaamheden heeft aangemeld bij haar dienstonderdeel. Verzoekster is kostwinner, n.l. alleenstaande moeder van 3(drie) kinderen, die allen schoolgaand zijn.
  1. Verzoekster vindt de aan haar opgelegde straf onevenredig zwaar in vergelijking met het door haar gepleegde strafbare feit. Bovendien heeft de verweerder het evenredigheids en gelijkheidsbeginsel overtreden, omdat andere ambtenaren die een strafbaar feit hebben gepleegd, het strafbare feit hebben erkend, maar door allerlei omstandigheden hun zaak niet voor de rechter is gekomen, niet zijn ontslagen maar in rang c.q. funktie zijn terug gesteld.
  2. Verzoekster maakt aanspraak op salaris over de periode 19 december 1998 tot en met 06 april 1999 zijnde de periode van voorlopig arrest op grond van de resolutie van 27 november 1965 no.12192 G.B.1965 no.129, paragraaf 1 sub f en wel voor de helft. Aangezien het ontslag niet conform de P.W. is gevolgd maakt verzoekster aanspraak op haar vol salaris vanaf 06 april 1999 tot de dag waarop het dienstverband op regelmatige wijze zal worden c.q.zijn beëindigd.

Overwegende, dat verzoekster op deze gronden heeft gevorderd:

met het eerbiedig verzoek:

Primair:

  1. dat zal worden vernietigd althans nietig zal worden verklaard de beschikking van de Minister van Handel en Industrie d.d. 04 juni 1999 no.282 P.Z. 217;
  2. dat verweerder zal worden veroordeeld om aan verzoekster te betalen;
  3. de helft van haar salaris over de periode 19 december 1998 tot en met 06 april 1999.
  4. het volle salaris vanaf 06 april 1999 tot het dienstverband op regelmatige wijze zal zijn geëindigd.

Subsidiair:

  1. dat de beschikking van de Minister van Handel en Industrie d.d. 04 juni 1999 no.282 P.Z. 217 zal worden vernietigd althans nietig zal worden verklaard in dier voege dat het aan verzoekster verleende oneervol ontslag wordt omgezet in een schorsing voor een door Uw Hof in goede justitie te bepalen termijn al dan niet met inhouding van het salaris gedurende de periode van schorsing.

Overwegende, dat van de Staat Suriname binnen de wettelijke gestelde termijn een verweerschrift ter Griffie is binnen gekomen, waarin het navolgende als verweer wordt aangevoerd; dat hij als verweer zoals de Wet dat verplicht U bij deze doet toekomen een fotokopie van een schrijven, afkomstig van de Direkteur van het Ministerie van Handel en Industrie, gedateerd 18 april 2000 naar de inhoud waarvan ter bekorting wordt verwezen met het verzoek die inhoud hier als letterlijk herhaald en geinsereerd te beschouwen en tevens met het verzoek de onderhavige zaak dienovereenkomstig te willen doen afhandelen;

Overwegende, dat ingevolge s’ Hofs beschikking van 2 januari 2002 ten dage voor verhoor van partijen bepaald, in Raadkamer zijn verschenen, verzoekster in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde advokaat Mr.A.R.Baarh, advokaat Mr.J.Kraag, gemachtigde van de Staat Suriname en Mevrouw R.Burleson namens verweerder, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat ter terechtzitting van 1 maart 2002 – ten dage voor uitlating zijdens partijen bepaald – advokaat Mr.M.Tjon Jaw Chong namens advokaat Mr.J.Kraag een produktie heeft overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat de gemachtigde van verzoekster hierna een schriftelijke conclusie tot uitlating en incidentele conclusie tot wijziging van eis heeft genomen, waarvan de inhoud eveneens hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat de gemachtigde van verweerder vervolgens een antwoord pleidooi in de hoofdzaak en in het incident heeft genomen, hebbende hij tevens een produktie overgelegd, waarvan de inhoud alsmede van de overgelegde produktie hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat de gemachtigde van verzoekster tenslotte een repliek pleidooi in de hoofdzaak en in het incident heeft genomen, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat het Hof vonnis in het incident heeft bepaald op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

In het incident:

Overwegende, dat het Hof vooraf opmerkt dat onder “eis” in de ‘zin’ der wet moet worden begrepen: datgene wat gevorderd wordt, het petitum, en de feitelijke gronden waarop de vordering berust (zie Doek c.s. aant.2 op artikel 134 Rv);

Overwegende, dat verzoekster blijkens de daartoe strekkende conclusie de dato 15 maart 2002, waarvan de inhoud als hier letterlijk herhaald en geinsereerd wordt aangemerkt, in casu verzocht heeft het petitum te mogen wijzigen, en niet tevens de feitelijke gronden, waarop de vordering berust, hetgeen ingevolge de Wet, had gemoeten, (artikel 109 Rv);

Overwegende, dat het Hof op grond van het zojuist overwogene het zijdens verzoekster gedaan verzoek dan ook zal afwijzen; als de in het ongelijk gestelde partij zal verzoekster de kosten van dit proces moeten dragen;

in de hoofdzaak:

Overwegende, dat het Hof zal gelasten dat deze zaak afgeroepen wordt op een in het dictum van dit vonnis te bepalen rechtsdag voor

dupliek-pleidooi;

RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:

in het incident:

Wijst het gedaan verzoek af;

Verwijst verzoekster in de kosten van dit proces aan verweerders zijde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op sf.nihil;

in de hoofdzaak:

Alvorens definitief te beslissen;

Gelast het afroepen van deze zaak ter terechtzitting van vrijdag, 21 juni 2002 te Half Negen Uur voor dupliek-pleidooi;

Houdt iedere verdere beslissing aan;

in het incident en in de hoofdzaak:

Aldus gewezen door: Mr.J.R.Von Niesewand, Vice-President, Mr.A.I.Ramnewash en Mw.Mr.Drs.C.C.L.A.Valstein-Montnor, Leden en door de Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van Vrijdag, 17 mei 2002, in tegenwoordigheid van Mr.M.E.van Genderen-Relyveld, Substituut-Griffier.

Partijen, verzoekster vertegenwoordigd door advokaat Mr.S.M.Derby namens haar gemachtigde, advokaat Mr.A.R.Baarh en verweerder vertegenwoordigd door advokaat Mr.D.Kraag namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.J.Kraag, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

M.H.