SRU-HvJ-2004-2

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer onbekend
  • Uitspraakdatum 05 oktober 2004
  • Publicatiedatum 13 juni 2019
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Art. 40 lid 2 WvSv. Het verzoek tot opheffing van de beperking van het vrije verkeer tussen de klagers en hun raadsman, wordt geweigerd. Het HvJ acht doorslaggevend daartoe dat de omstandigheid dat de raadsman voor vier verdachten in dezelfde zaak optreedt, het ernstig vermoeden wettigt dat het vrije verkeer tussen de raadsman en de verdachten zal strekken om deze verdachten bekend te maken met enige omstandigheden waarvan zij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven.

Uitspraak

Hof van Justitie
05 oktober 2004
(mrs. E.S. Ombre, K. Pultoo, A.A. Hermelijn)

Beschikking inzake bezwaarschrift ex artikel 40 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering
Gelezen het bezwaarschrift ex artikel 40 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend op 30 september 2004 door de advocaat bij het Hof van Justitie, I.D. Kanhai,Bsc. namens de klagers, [naam 1] en [naam 2], waarin het verzoek wordt gedaan om de beschikkingen van de vervolgingsambtenaar d.d. 28 september 2004, houdende beperking van het vrije verkeer tussen de klagers en hun raadsman te willen opheffen en zulks met onmiddellijke ingang;

Gelet op ’s Hofs beschikking d.d. 1 oktober 2004, waarbij de behandeling van het bezwaarschrift is bepaald voor maandag, 4 oktober 2004, alsmede op ’s Hofs beschikking dd 4 oktober 2004, waarbij, in verband met de wijziging van de samenstelling van de kamer, de behandeling is bepaald op 5 oktober 2004 des voormiddags te 9.00 uur;

Gehoord de raadsman van klagers, I.D. Kanhai, Bsc., advocaat bij het Hof van Justitie;

Tevens gehoord in Raadkamer, Mr. S. Punwasi, waarnemend Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie;

Gezien de overige zich in het procesdossier bevindende bescheiden, waaronder een beschikking van de vervolgingsambtenaar d.d. 1 oktober 2004 tot wijziging van hogervermelde beschikkingen van 27 september 2004 (in het bezwaarschrift wordt als datum van de beschikkingen kennelijk abusievelijk genoemd: 28 september 2004);

Overwegende, dat de raadsman van de klagers in het kader van het verhoor in Raadkamer gepersisteerd heeft bij zijn ingediend bezwaarschrift, na die te hebben toegelicht, zoals vervat in het proces-verbaal van 5 oktober 2004;

Overwegende, dat de waarnemend Procureur-Generaal tijdens zijn verhoor, gevorderd heeft, het gedane verzoek af te wijzen;

Overwegende, dat de vervolgingsambtenaar bij beschikkingen van 1 oktober 2004, de beschikkingen van 27 september 2004 heeft gewijzigd in dier voege, dat al hetgeen in laatstvermelde beschikkingen staat tussen de zinsnede ”Dat mr. I.D. Kanhai zich als advocaat heeft aangemeld voor voornoemde verdachte” en het woord ”Beveelt” wordt vervangen door het navolgende:

Dat de verdachte [naam 3] die ingesloten is terzake het gepleegd hebben van strafbare feiten tezamen en in vereniging met [naam 4] e.a. op 16 september 2004 bij proces-verbaal gehoord is geworden door de Onder Inspekteur van Politie en daarbij onder meer heeft verklaard:

– dat zij op 10 september 2004 bezoek kreeg van mr. Kanhai, die niet haar raadsman is en dat hij haar vroeg wat zij tot nu toe had verklaard bij de politie tegen [naam 5];
– dat hij haar te kennen gaf, dat zij geen enkele politieambtenaar moest vertrouwen en dat zij niets meer hoeft te verklaren;
– dat haar twee raadslieden te weten mr. Brandon en mr. Kraag naar het buitenland waren vertrokken, hetgeen bezijdens de waarheid was;
– dat hij haar probeerde te spreken, toen zij zich in de cel bevond op het kabinet van de Rechter-Commissaris, doch dat zulks werd belemmerd door de aldaar dienstdoende ambtenaar van politie;

Overwegende, dat uit het bovenstaande een ernstig vermoeden voortvloeit dat het vrije verkeer tussen de raadsman mr. I. Kanhai en de verdachten [naam 1] en [naam 2] wordt misbruikt voor pogingen om de opsporing der waarheid te belemmeren.
Dat deze omstandigheden aanleiding geven tot het beperken van het vrije verkeer tussen voornoemde raadsman en de verdachten [naam 1] en [naam 2] op grond van artikel 40 lid 2 Wetboek van Strafvordering

Overwegende, dat het Hof van oordeel is, dat een dergelijke wijziging niet op de wet berust, derhalve rechtsgevolg ontbeert en dat, wat elk der klagers betreft, te zijner beoordeling staan de ten aanzien van elk hunner gegeven beschikking van 27 september 2004;

Overwegende, dat de onder A tot en met C van die beschikkingen genoemde omstandigheden, te weten, kort gezegd: aard, omvang en complexiteit van het strafrechtelijk onderzoek in verband met het grensoverschrijdend karakter van de gepleegde feiten, het betrokken zijn van zowel nationale- als buitenlandse opsporingsinstanties bij voormeld onderzoek, de aard en omvang van het onderzoek en de fase waarin het verkeert, niet concreet genoeg en noch op zich noch in samenhang met elkaar van dien aard zijn dat daaruit een ernstig vermoeden kan worden geput dat het vrije verkeer tussen raadsman en verdachten [naam 1] en [naam 2], hetzij zal strekken om de verdachten bekend te maken met de omstandigheden, waarvan zij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moeten blijven, hetzij worden misbruikt voor pogingen om de opsporing der waarheid te belemmeren;

Overwegende, dat in de beschikkingen van 27 september 2004 tevens als reden voor de beperking van het verkeer tussen de verdachte [naam 1] en [naam 2]en hun raadsman is genoemd dat tevens is gebleken dat de raadsman zich heeft gesteld voor meerdere als verdachte aangemerkte personen, hetgeen tevens bewijsvertroebeling kan bevorderen.

Overwegende, dat de raadsman Kanhai heeft medegedeeld zich, behalve voor de verdachten [naam 1] en [naam 2] ook als raadsman te hebben gesteld voor [naam 4] en [naam 6]; voorts, dat [naam 7], [naam 8] en [naam 9] worden verdacht van het tezamen en in vereniging plegen van feiten omschreven en strafbaar gesteld in de Wet E 57 (tegengaan smokkelen) en de wet Economische delicten, alsmede, wat [naam 8] en [naam 7] betreft, tevens de Vuurwapenwet, terwijl [naam 7] tevens wordt verdacht van overtreding van de Wet Verdovende Middelen;

Overwegende, dat het Hof van oordeel is dat een behoorlijke taakuitoefening van de raadsman met zich brengt dat de raadsman in de fase dat (nog) niet van een tegenstrijdig belang van de verdachten sprake is, verdachten over en weer op de hoogte zal houden van de stand van het onderzoek in hun zaak, daaronder de begrepen de stand van ieders verklaringen;

Overwegende, dat derhalve de omstandigheid dat de raadsman voor vier verdachten in dezelfde zaak optreedt, het ernstig vermoeden wettigt dat het vrije verkeer tussen de raadsman en de verdachten [naam 1] en [naam 2] zal strekken om deze verdachten bekend te maken met enige omstandigheden waarvan zij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven;

Overwegende, dat het Hof het verzoek dan ook zal weigeren;

Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;

Beschikkende:

Weigert het verzoek.