SRU-HvJ-2004-3

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer onbekend
  • Uitspraakdatum 25 februari 2004
  • Publicatiedatum 13 juni 2019
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Art. 24 WvSr. Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft formeel (schriftelijk) nog geen mededeling ontvangen van de weigerende instantie/autoriteit. Art. 24 WvSv. Opheffing bevel. “Het belang van het onderzoek” is onvoldoende onderbouwd in de beschikking. Beschikking is niet gegeven op grond van art. 40 lid 4 WvSv.

Uitspraak

Hof van Justitie
25 februari 2004
(Mrs. J.R. von Niesewand , R.G. Rodrigues, I.H.M.H. Rasoelbaks)

Beschikking inzake bezwaarschrift ex artikel 24 en 40 van het Wetboek van Strafvordering.

Gelezen het bezwaarschrift ex artikel 40 van het Wetboek van Strafvordering ingediend op 16 februari 2004 door de advocaat bij het Hof van Justitie, mr. G.R. Sewcharan, namens zijn klient, [naam 1], waarin het verzoek wordt gedaan om het bevel gegeven op grond van artikel 40 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, met onmiddellijke ingang op te heffen;

Gelet op ’s Hofs beschiking d.d. 19 februari 2004, waarbij de behandeling van het verzoek is bepaald op dinsdag 24 februari 2004 des voormiddags te 11.00 uur, waarbij tevens de oproeping van de verzoeker is bevolen:

Gehoord in Raadkamer, advocaat bij het Hof van Justitie mr. G.R. Sewcharan, namens de verzoeker:

Tevens gehoord in Raadkamer mr. S. Punwasi, waarnemend Procureur-generaal;

Gezien de overige zich in het proces-dossier bevindende bescheiden;

Overwegende, dat de raadsman van verzoeker een tweede bezwaarschrift ex artikel 24 van het Wetboek van Strafvordering op 20 februari 2004 heeft ingediend waarin onder meer het verzoek is gedaan om te beslissen dat het de verdachte met onmiddellijke ingang toegestaan zal worden kennis te nemen van de processtukken c.q. de processen-verbaal van zijn verhoor en om het onderhavige verzoek gezamenlijk met het reeds ingediend bezwaarschrift ex artikel 40 van het Wetboek van Strafvordering te behandelen.

Overwegende, dat het Hof voormeld verzoek tot gezamenlijk in behandeling neming van gemelde vorderingen heeft gehonoreerd;

Overwegende dat de raadsman in het kader van het verhoor in raadkamer gepersisteerd heeft bij zijn ingediende verzoekschriften c.q. bezwaarschriften, na die te hebben toegelicht zoals vervat in het proces verbaal van 24 februari 2004;

Overwegende, dat de waarnemend Procureur-Generaal tijdens zijn verhoor, gevorderd heeft het gedaan verzoek af te wijzen op grond van feiten, door hem alstoen aangehaald, welke feiten in het proces-verbaal zijn gerelateerd; de inhoud daarvan wordt hier als ingelast aangemerkt;

Overwegende, dat het het Hof geheel ontgaat hoe het over zou kunnen gaan tot honorering van de gevraagde voorziening ex artikel artikel 24 van het Wetboek van Strafvordering als verzoeker formeel (schriftelijk) nog geen mededeling heeft ontvangen van de weigerende instantie/autoriteit gelijk bedoeld in artikel 24 van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 22 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering; Hij zal derhalve terzake met een niet-ontvankelijkheid worden begroet, onverminderd de toezegging van de waarnemend Procureur-Generaal tot verstrekking van de processen-verbaal van verhoor van de verdachte aan de raadsman en de overige stukken als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafvordering;

Overwegende, dat het Hof zal overgaan tot opheffing van het bevel ex artikel 24 van het Wetboek van Strafvordering gegeven door de Hoofdofficier van Justitie, mr. R. Baidjnath Panday, daar aan voormelde beschikking immers geen feiten en of omstandigheden aangehaald die bepaaldelijk “het belang van het onderzoek” zouden moeten adstrueren en dus de beslissing rechtvaardigen zoals artikel 40 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering met het woord ‘bepaaldelijk’ bedoelt. Bovendien blijkt uit het lichaam van de beschikking niet dat die gegeven is ingevolge artikel 40 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering;

Overwegende, dat het het Hof bij het verhoor in raadkamer overigens niet gebleken is van bepaalde feiten en of omstandigheden welke de beperking van vrij verkeer tussen de raadsman en de verdachte, kunnen rechtvaardigen;

Overwegende ten overvloede dat het Hof in eerder gegeven beschikkingen (inzake [naam 2] (16 mei 2003), [naam 3](16 mei 2003) en [naam 4] (29 december 2003) het Openbaar Ministerie bereids indicaties had gegeven over hoe het dacht over de gebezigde standaard motivering: “dat het belang van het onderzoek zich verzet tegen het vrije verkeer tussen de verdachte en de raadsman” hebbende toch het Openbaar Ministerie in kwestie nagelaten te handelen overeenkomstig die indicaties.

Gezien de betrekkelijke artikelen van het Wetboek van Strafvordering:

Beschikkende

Verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn ingediend bezwaarschrift ex artikel 24 van het Wetboek van Strafvordering;

Heft op het bevel ex artikel 40 van het Wetboek van Strafvordering gegeven door de Hoofdofficier van Justitie Mr. R Baidjnath Panday dd 13 februari 2004.