SRU-HvJ-2006-2

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer Onbekend
  • Uitspraakdatum 08 november 2006
  • Publicatiedatum 03 april 2019
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Strafrechtelijke voorgeleiding. Inverzekeringstelling. Rechtstreekse werking van artikel 9 lid 3 van het Verdrag inzake Burgerlijke- en Politieke rechten (BUPO-Verdrag) en artikel 7 lid 5 van het Inter-Amerikaans Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (IVRM). Interpretatie “promptly”. 12 dagen na verhoor verdachte. Verzoek vernietiging beslissing RC wordt afgewezen.

Uitspraak

Hof van Justitie

08 november 2006

(mrs. .C.L.A. Valstein-Montnor, .H.M.H. Rasoelbaks, A.A. Hermelijn)

Beschikking inzake beroep ex artikel 54a lid 4 van het Wetboek van Strafvordering.

Gezien het beroepschrift ingediend bij de griffier van de Rechter-commissaris op 2 november 2006 door Mr.G.R. Sewcharan, advocaat bij het Hof van Justitie namens [verzoeker/appellant], met het verzoek de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 31 oktober 2006 te vernietigen en de onmiddellijke invrijheidstelling van verzoeker/appellant te bevelen;

Gelet op ’s Hovens beschikking d.d. 3 november 2006, waarbij de behandeling van het beroep is bepaald voor maandag 3 november 2006 des namiddags te 13.00 uur;

Gehoord in Raadkamer, de verzoeker/appellant, bijgestaan door zijn raadsman, Mr.G.R. Sewcharan, advokaat bij het Hof van Justitie;

Gehoord Mr.R.P. Baidjnath Panday, als waarnemend Procureur-generaal bij het Hof van Justitie, namens het Openbaar Ministerie;

Gezien de overige zich in het procesdossier bevindende bescheiden, waaronder het proces-verbaal van de behandeling van het beroep in Raadkamer op maandag 6 november 2006;

Overwegende, dat verzoeker/appellant in het kader van het verhoor in raadkamer heeft gepersisteerd bij de inhoud van het door zijn raadsman ingediend beroepschrift alsook zijn raadsman, na dat beroepschrift te hebben toegelicht, zoals vervat in het daarvan opgemaakt proces-verbaal, waarvan de inhoud als hier geïnsereerd dient te worden beschouwd.

Overwegende, dat de waarnemende Procureur-generaal tijdens zijn betoog gevorderd heeft, het gedane verzoek af te wijzen op gronden door hem aangehaald, zoals vervat in het daarvan door ons opgemaakte proces-verbaal, waarvan de inhoud eveneens als hier geïnsereerd dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat de raadsman van de verzoeker/appellant tijdens de behandeling van de zaak in Raadkamer o.a. naar voren heeft gebracht, dat ingevolge de bepalingen zoals vervat in artikel 7 lid 5 van het Inter-Amerikaans Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en artikel 9 lid 3 van het Bupo-verdrag, (welke bepalingen volgens hem een rechtstreekse doorwerking hebben in onze nationale wetgeving), een verdachte, nadat hij in verzekering is gesteld, onverwijld voor de rechter moet worden geleid;

Overwegende, dat het Hof de grieven van de verzoeker/appellant besprekende, van oordeel is, dat geen daarvan kan leiden tot vernietiging van de beroepen beschikking en als sequeel daarvan de invrijheidstelling van het verzoeker/appellant;

Overwegende, dat de raadsman van verzoeker/appellant als eerste grief naar voren heeft gebracht, dat in de beroepen beschikking is vermeld: ”gehoord de verzoeker/verdachte bijgestaan door zijn raadsman”, terwijl de raadsman tijdens het horen van de verdachte door de rechter-commissaris niet aanwezig was;

Overwegende, dat het schriftelijk verzoek tot invrijheidstelling namens de verdachte door diens raadsman is ingediend, op grond waarvan de verdachte conform de wet is gehoord;

Overwegende, dat al zou dit laatste het geval zijn – waarbij het Hof in dat kader over onvoldoende feitelijke informatie beschikt mede over de reden(en) van een eventuele afwezigheid van de raadsman bij dat verhoor – is door de verzoeker/appellant niet gesteld noch onderbouwd dat hij daardoor op enigerlei wijze in zijn rechten zou zijn aangetast c.q. schade zou hebben geleden;

Overwegende, dat het Hof deze grief op grond van het vorenoverwogene zal verwerpen;

Overwegende, dat dezelfde reden ten grondslag ligt aan de verwerping van de grieven 2 en 3; de enkele vaststelling dat een bepaalde periode is verlopen tussen het horen van de verdachte en het geven van de beschikking, rechtvaardigt niet ipso jure de gevolgtrekking dat die beslissing niet zo spoedig mogelijk is gegeven als daarbij niet tevens is betrokken de specifieke schade die de verdachte daardoor lijdt in zijn rechten/verdediging; De omstandigheid dat de beslissing gegeven is ongeveer twaalf (12) dagen na het horen van de verdachte is, gelet op het in daartoe ingediende verzoekschrift aangesneden onderwerp ter beoordeling voorgelegd aan de rechter-commissaris (promptly before a judge leiden van de verdachte), niet buiten-proportioneel lang;

Overwegende, dat de verzoeker/appellant geen schade in zijn verdediging/rechten lijdt, indien de rechter-commissaris bij zijn oordeel, inhoeverre de verdachte terecht inverzekering is gesteld, behalve de rechtmatigheidstoets, ook de doelmatigheidstoets aanwendt; zijnde dit immers niet voorgeschreven op straffe van nietigheid;

Overwegende, dat het beroep van de verzoeker/appellant op artikel 9 lid 3 van het Verdrag inzake Burgerlijke- en Politieke rechten (BUPO-Verdrag) en artikel 7 lid 5 van het Inter-Amerikaans Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (IVRM), in principe ertoe strekkende de bepalingen van strafvordering, betreffende de termijnen van inverzekeringstelling en verlenging daarvan als in strijd met genoemde verdragsbepalingen, ingevolge artikel 106 van de Grondwet buiten toepassing te laten, inzoverre succes sorteert, dat het Hof met de verzoeker/appellant van oordeel is, dat genoemde bepalingen zich lenen voor rechtstreekse werking in de Surinaamse rechtssfeer;

Overwegende, evenwel, dat de verlangde consequentie en voorziening achterwege zal blijven, aangezien het in kwestie naar ’s Hovens oordeel, primair op de weg van de wetgever gelegen is, die voorzieningen te treffen, waartoe de staat zich bij Verdrag heeft verbonden; immers, gegeven de aard van de betrokken Verdragsbepalingen en de in geding zijnde belangen, zal moeten worden afgewogen in hoeverre binnen de huidige en te verwachten stand van de strafvorderlijke organisatie en onze huidige wetgeving ”promptly” kan worden geïnterpreteerd binnen het kader van aangehaalde wetsbepalingen;

Overwegende, dat het Hof op dit moment na afweging van de betrokken belangen, tot het eindoordeel komt, dat grief 4 eveneens zal worden verworpen;

Overwegende, dat het Hof derhalve de grieven van de verzoeker/appellant zal verwerpen en de beroepen beschikking van de rechter-commissaris zal bevestigen, onder aanvulling van gronden;

Gezien het betrekkelijk wetsartikel, m.n. artikel 54a lid 4 van het Wetboek van Strafvordering;

Beschikkende:

Verwerpt de door de raadsman van de verzoeker/appellant naar voren gebrachte grieven;

Wijst af het gedane verzoek;

Bevestigt onder aanvulling van gronden, de beschikking van de rechter-commissaris, gegeven op 31 oktober 2006, waarvan beroep;