- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer Onbekend
- Uitspraakdatum 13 september 2006
- Publicatiedatum 03 april 2019
- Rechtsgebied Strafrecht
-
Inhoudsindicatie
Hof van Justitie van Suriname
Het verlenen van bewaring door de Rechter-Commissaris valt niet onder “enig onderzoek”, zoals bedoeld in artikel 254 lid 1 Wetboek van Strafvordering.
Van een rechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De verdediging heeft onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken, dat een dergelijke vrees in casu gegrond is.
SJB
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE IN SURINAME
BESCHIKKING INZAKE VERZOEK EX ARTIKEL 61
VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING
Gezien het verzoekschrift ingediend op 4 juli 2006 door mr. I.D. Kanhai, advocaat bij het Hof van Justitie, namens de verzoeker, [naam], met het verzoek om conform artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering, het bevel gegeven door de Kantonrechter in het Tweede Kanton tot gevangenhouding, te willen opheffen onder voorwaarden door Uw Hof vast te stellen en de onmiddellijke invrijheidstelling te willen gelasten;
Gelet op ‘s Hoven beschikking d.d. 31 augustus 2006, waarbij de behandeling van het verzoek is bepaald op woensdag 6 september 2006 des voormiddags te 09.00 uur;
Gehoord de verzoeker in Raadkamer bijgestaan door diens raadsman mr. I.D. Kanhai, advocaat bij het Hof van Justitie;
Tevens gehoord mr. J.S. MOHAMEDAMIN, waarnemend Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, namens het Openbaar Ministerie;
Gezien de overige zich in het Raadkamerdossier bevindende bescheiden, waaronder het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek in Raadkamer van woensdag 6 september 2006;
Overwegende, dat verzoeker in het kader van het verhoor in Raadkamer heeft gepersisteerd bij de inhoud van het door zijn raadsman ingediend verzoekschrift en de raadsman eveneens, na dat te hebben toegelicht, zoals vervat in het door het Hof opgemaakte proces-verbaal, waarvan de inhoud hier als geinsereerd dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de waarnemend Procureur-Generaal tijdens zijn betoog gevorderd heeft het gedane verzoek af te wijzen op gronden zoals door hem aangehaald in het door het Hof opgemaakt proces-verbaal;
Overwegende, dat het Hof het meest verstrekkend verweer van de raadsman van verzoeker m.b.t. de nietigheid van de behandeling van de strafzaak door de kantonrechter mr. A.I. Ramnewash en alsgevolg daarvan de nietigheid van de door die kantonrechter gedane uitspraak op grond van artikel 254 wetboek van Strafvordering, zal verwerpen en wel op grond van het navolgende:
– artikel 254 lid 1 Wetboek van Strafvordering luidt alsvolgt: “De rechter die als rechter-commissaris enig onderzoek in de zaak heeft verrricht, neemt, op straffe van nietigheid, aan het onderzoek op de terechtzitting geen deel”.
– de kantonrechter mr. A.I. Ramnewash heeft in deze zaak op 31 augustus 2005 als Rechter-Commissaris een bewaring gelast;
– de rechtsvraag die het Hof ter beantwoording voorgelegd heeft gekregen is derhalve of “het verlenen van die bewaring valt onder “enig onderzoek” zoals bedoeld in artikel 254 lid 1 wetboek van Strafvordering en of in casu daardoor sprake is geweest van subjectieve- dan wel objectieve partijdigheid van de zittinsrechter;
– De jurisprudentie beantwoordt deze vraag ontkennend onder andere in HR 15 maart 1988 NJ 1988, 847 alsmede in HR 14 mei 1991, NJ 1991, 695, waarin onder andere het standpunt is terug te vinden dat “de rechterlijke onpartijdigheid niet in gevaar werd gebracht nu mr. K. als rechter-commissaris geen gerechtelijk vooronderzoek heeft verricht doch slechts de bewaring heeft bevolen” en voorts dat “de enkele betrokkenheid van een rechter bij beslissingen over de voorlopige hechtenis van de verdachte in het algemeen zijn onpartijdigheid in de zin van de door het middel bedoelde verdragsbepalingen niet aantast. Bijzondere omstandigheden die in dit geval tot een ander oordeel hadden moeten leiden blijken niet uit de stukken van het geding”.;
– het Hof is op grond van het hiervorengestelde van oordeel dat in casu noch van subjectieve-, noch van objectieve partijdigheid sprake is en overweegt daarbij tevens dat door de rechtspraak (NJ 1993, 194) het standpunt wordt gehuldigd dat “een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is”. De verdediging heeft naar het oordeel van het Hof onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken, dat een dergelijke vrees in casu gegrond is;
– ten aanzien van het door verzoeker aangehaald arrest HR 13 januari 1998 NJ 1998, 188, merkt het Hof op dat dat arrest betrekking heeft op een voorzitter van de Strafkamer, die tevoren als RC de bewaring had bevolen en tevens ambtshalve een gerechtelijk vooronderzoek had geopend, een casus die naar het oordeel van het Hof niet vergelijkbaar is met de onderhavige, waardoor het Hof voorbij gaat aan dat arrest;
Overwegende, dat het Hof, gelet op het feit, dat uit het onderzoek in Raadkamer gebleken is, dat de omstandigheden die geleid hebben tot het geven van het bevel tot gevangenhouding, nog aanwezig zijn en het Hof dan ook geen termen aanwezig acht het verzoek toe te wijzen;
Gezien het betrekkelijke wetsartikel, artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering;
B E S C H I K K E N D E
Verwerpt het door de raadsman van verzoeker naar voren gebrachte verweer;
Wijst af het verzoek;
Aldus gegeven te Paramaribo in Raadkamer van het Hof van Justitie op WOENSDAG 13 SEPTEMBER 2006, door Mr. J.R. VON NIESEWAND, Waarnemend-president, Mr. H.E. STRUIKEN, Lid, en Mr. A. CHARAN, Lid-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van de Fungerend-griffier, mr. V.SPLINTER-BANDHOE.