SRU-HvJ-2006-4

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer onbekend
  • Uitspraakdatum 24 mei 2006
  • Publicatiedatum 22 mei 2019
  • Rechtsgebied Strafrecht
  • Inhoudsindicatie

    Art. 4 Sv-procedure. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid versus privacy.
    Openbare aantijgingen/beschuldigingen dat een (rechts) persoon strafbare feiten heeft gepleegd hebben niets te doen met de vrijheid van meningsuiting, althans de grens daarvan is dan overschreden.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

BESCHIKKING INZAKE BEKLAG EX ART.4 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING

Gezien het beklag van DE DEVIEZENCOMMISSIE, rechtspersoon ingevolge artikel 1 van de Deviezenregeling 1947, gevestigd te Paramaribo en kantoorhoudende aldaar aan de Havenlaan (complex Nieuwe Haven), ten deze domicilie kiezende te Paramaribo aan de Mr.F.H.R. Lim A Postraat no.14, bij het Advokatenkantoor Lim A Po, van wie Mr. F. Kruisland als haar gemachtigde optreedt, met de macht van substitutie, ingediend ter Griffie van het Hof van Justitie op 4 januari 2006, welk ertoe strekt, dat de Procureur-Generaal zal worden bevolen de [persoon] te vervolgen, althans te doen vervolgen ter zake de tegen haar gepleegde strafbare feiten van smaad en/of smaadschrift en/of belediging in het openbaar, strafbaar gesteld bij artikelen 320 en 325 van het Wetboek van Strafrecht;

Gelet op het feit, dat de Procureur-Generaal aan het Hof van Justitie respectievelijk op 2 februari 2006 het litigieus verslag vergezeld van producties en op 22 februari 2006 het strafdossier heeft doen toekomen;
Gelet op ’s Hoven beschikking d.d. 7 februari 2006, waarbij de behandeling van het beklag is bepaald op 22 februari 2006 des voormiddags te 09.00 uur, waarbij tevens de oproeping van de beklaagde is bevolen;
Gehoord in Raadkamer de Deviezencommissie eerdergenoemd, vertegenwoordigd door de heer SHYAMNARAIN, ANDRE KRISHNADATH, bijgestaan door haar raadsman, Mr. F. Kruisland, advokaat bij het Hof van Justitie;
Tevens gehoord Mr. S. Punwasi, Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, namens het Openbaar Ministerie;
Gezien de overige zich in het onderhavige Raadkamerdossier bevindende bescheiden;
Gelet op het proces-verbaal van verhoor in Raadkamer d.d. 22 februari 2006, welker inhoud hier als geïnsereerd moet worden beschouwd;
Overwegende, dat het Hof, op grond van de ter zake gebleken feiten van oordeel is dat klaagster als belanghebbende in de zin van artikel 4 Sv. kan worden aangemerkt en derhalve ontvankelijk is in haar verzoek/beklag;
Overwegende, dat het Hof met betrekking tot onderhavig verzoek/beklag alsvolgt oordeelt:

De Deviezencommissie voelt zich bij monde van haar voorzitter Shyamnarain, Andre Krishnadath bijzonder gegriefd door een zinsnede voorkomede in de rubrieken:
[rubrieken] met als [kop] van het [dagblad], van [datum 1] en vervolgedities van [data] alsook de editie van [datum 2].

In het bijzonder valt zij over de zinsnede, hierop neerkomende dat de Deviezencommissie slechts personen voor vergunningen voor de export van goud in aanmerking deed komen en/of doet komen, “die bereid waren zowel boven en onder tafel zaken te doen”.

In reactie op een aangifte en verzoek tot strafvervolging door de Deviezencommissie tegen de (hoofd) redacteur van voormelde dagblad, [persoon], heeft de Procureur-Generaal aan haar per schrijven d.d. 2 januari 2006 doen weten – met zoveel woorden gezegd en zakelijk weergegeven – dat hij niet zal vervolgen omdat bij kort geding- vonnis de Deviezencommissie bereids het gelijk aan haar zijde heeft gehad en dat het van groter algemeen belang is dat er met betrekking tot deze zaak en de naar aanleiding daarvan gevoerde discussies over de persvrijheid, enige rust komt in de samenleving; derhalve ontbreekt een noodzakelijk algemeen belang tot strafvervolging, aldus de Procureur-Generaal;

Het voorgaande heeft geleid tot onderhavig verzoek/beklag.

Sinds de persvrijheid c.q. het recht van vrijheid van meningsuiting als klassieke grondrecht na de “verlichting” tot bloei is gekomen in de moderne samenleving, is er wereldwijd een spanningsveld ontstaan tussen dit recht en het klassieke grondrecht op privacy/integriteit/ onschendbaarheid van persoon c.q. rechtssubjecten. De Surinaamse samenleving is daar geen uitzondering op.

Verstoorde evenwichten leiden onontkomelijk tot (straf) rechtsprocessen waar belanghebbende/justitiabelen alsdan elk vanuit hun gezichtspunt het evenwicht in concreto hersteld wensen te zien, danwel onbewust zijn van het verstoorde evenwicht. Geen van beide genoemde grondrechten zijn onbegrensd c.q. zodanig absoluut dat er geen speld tussen te krijgen is.

Andersmenenden solliciteren naar een staat waarin chaos de boventoon voert; noch de ter zake geldende verdragen (artikelen 17 en 19 BUPO; artikelen 11 en 13 AVRM) noch de Grondwet (artikelen 17 en 19) hebben de grenzen opengesteld c.q. deze rechten verabsoluteerd.

Volgens deze regels van hogere orde mogen de nationale wetten het genot dezer rechten begrenzen. In elk geval mag aan het recht van vrijheid van meningsuiting bij wet beperkingen gesteld worden, voorzover deze beperkingen het oog hebben op het beschermen van de goede naam van anderen, danwel in het belang zijn van de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de goede zeden. Dit is ook gebeurd in menig andere rechtsstelsel. Onwillekeurig kan hierbij gedacht worden aan de artikelen 320 en 325 van het Surinaams Wetboek van Strafrecht als grenslijn tussen genoemde rechten.

Kernachtig en met het oog op onderhavig geval komt deze grens hierop neer dat openbare aantijgingen/beschuldigingen dat een (rechts) persoon strafbare feiten heeft gepleegd niets te doen hebben met vrijheid van meningsuiting, althans is de grens daarvan overschreden. Evenmin getuigt zulks van zuiverheid van oogmerk bij de openbaarmaking daarvan, vermits iedere persoon in de eerste plaats een burgerplicht heeft tot het doen van aangifte/klacht bij de ter zake aangewezen instituten, indien hij/zij van een strafbaar feit op de hoogte is. Voor het geval toch gekozen wordt voor openbaarmaking van die wetenschap in plaats van de aangewezen weg te volgen, dan dient zulks te geschieden met het oog op het algemeen belang of ter noodzakelijke verdediging, waarvoor verantwoording zal dienen te worden afgelegd. Van dit laatste is tot zover niet gebleken.

Is in onderhavig geval de grenslijn gepaseerd? Deze vraag is niet (en kan niet) aan het Hof ter beantwoording (worden) voorgelegd in deze, artikel 4 Sv-procedure. Aan het Hof is in onderhavig geval wel met zoveel woorden gevraagd om dit evenwicht te doen vaststellen door de strafrechter en alzo te bevelen dat er in kwestie een strafvervolging wordt ingesteld door de Procureur-Generaal die, blijkens zijn stellingname, daar niet gevoelig voor is;

De zinsnede: “die bereid waren zowel boven en onder tafel zaken te doen”, geeft het Hof ondubbelzinnig aanleiding de klacht van de Deviezencommissie in te willigen.

Omdat de succesvolle civiele actie van de Deviezencommissie uit onrechtmatige daad/belediging, uit de aard, slechts de prive-orde raakt en niet tevens de openbare, vormt zulks geen beletsel vooreen strafvervolging en dus ook niet voor de uitvaardiging van hetgevraagde bevel;
Gezien het betrekkelijk wetsartikel, met name artikel 4 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering;

BESCHIKKENDE:

Wijst toe het gedane verzoek;
Beveelt dat de Procureur-Generaal tegen de [persoon] een strafvervolging zal (doen) instellen, ter zake de strafbare feiten genoemd in de artikelen 320 en 325 van het Wetboek van Strafrecht;

Aldus gegeven te Paramaribo in Raadkamer van het Hof van Justitie op WOENSDAG 24 MEI 2006 door:Mr.I.H.M.H. RASOELBAKS, Fungerend-president, Mr.D.D. SEWRATAN,Lid en mr. A.A.Hermelijn, Lid-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van Mr. V. Splinter-Bandhoe, Fungerend-griffier.