SRU-HvJ-2007-11

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-625
  • Uitspraakdatum 03 augustus 2007
  • Publicatiedatum 21 juni 2023
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof van Justitie heeft overwogen dat beklag binnen de administratie één der rechtsmiddelen is van de landsdienaar en hij is niet verplicht hiervan gebruik te maken. In artikel 79 van de Personeelswet is een limitatieve opsomming gegeven van hetgeen bij het Hof van Justitie als gerecht in ambtenarenzaken gevorderd kan worden en het besluit van de Minister van Justitie en Politie de dato 19 december 2006 strekkende tot plaatsing van verzoeker op de ranglijst valt niet onder die limitatieve opsomming. Daarenboven is de vordering ter zake de nietigverklaring van het besluit, dat volgens artikel 79 leden 1 sub a en 2 van de Personeelswet, wel gevorderd kan worden, niet tijdig ingesteld, weshalve verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

A-625

[Verzoeker], ten deze domicilie kiezende aan [adres] ten kantore van Mr.F.F.P.Truideman, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.F.F.P.Truideman, advokaat,
verzoeker,

t e g e n

DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, ten deze vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende te zijner Parkette aan de Henck Arronstraat (voorheen Gravenstraat) no. 3, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.R.Sohansingh, advokaat,
verweerder,

De President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

(Betalend) Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken;

Gehoord de partijen;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat [verzoeker] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:

  1. dat de verzoeker de volgende rechtsvordering wenst in te stellen tegen de Staat Suriname, rechtspersoon, met name het Ministerie van Justitie en Politie, ten deze vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende te zijner Parkette aan de Henck Arronstraat no. 3, verweerder.
  2. dat de verzoeker ambtenaar van Politie is in de rang van Brigadier van Politie en tewerk gesteld bij de Parketwacht van het Ministerie van Justitie en Politie op wie de Personeelswet c.q. het Politiehandvest van toepassing is;
  3. dat de verzoeker vanwege het afbranden van zijn huis niet in de gelegenheid was deel te nemen aan het examen dat op 22 oktober 2003 werd gehouden, door de korpsleiding in de gelegenheid werd gesteld een inhaalexamen te maken voor de kaderopleiding tot brigadier der Politie, gehouden op 2 februari 2004 en is de verzoeker voor dit inhaal examen geslaagd, zoals moge blijken uit het schrijven d.d. 2 augustus 2005, met het verzoek de inhoud ervan als hier ingelast en geinsereerd te willen beschouwen;
  4. dat de verzoeker bij beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d. 14 mei 2004 [nummer 1] te rekenen van 2 februari 2004 is bevorderd tot brigadier van politie, onder toekenning van een salaris van SRD 891,– (Achthonderd een en negentig Surinaamse dollar), met het verzoek de inhoud ervan als hier ingelast en geinsereerd te willen beschouwen;
  5. dat de verzoeker de verweerder bij schrijven d.d. 2 augustus 2005 heeft bericht, dat zijn bevorderingsdatum niet goed is, daar de verzoeker geen herexamen heeft gedaan, maar een inhaalexamen en zijn bevorderingsdatum 22 oktober 2003 moet zijn en geen 2 februari 2004;
  6. dat de verzoeker opmerkt dat het standpunt van de Korpschef ingenomen in zijn brieven d.d. 29 juni 2005, [nummer 3] en 18 oktober 2005 [nummer 4] niet juist is eveneens het standpunt van de Minister van Justitie en Politie ingenomen in zijn schrijven d.d. 19 december 2006 [nummer 2], welk laatste schrijven kan worden aangemerkt als een besluit van de verweerder, met het verzoek de inhoud van deze brieven als hier ingelast en geinsereerd te willen beschouwen;
  7. dat de verzoeker niet opmerkt dat hij vanwege een overmachtstoestand (afbranden van zijn woning) niet aan het examen op 22 oktober 2003 kon deelnemen en deze gelegenheid pas op 2 februari 2004 heeft gehad, zodat wat zijn bevorderingsdatum betreft hij niet achtergesteld kan worden bij zijn groepsgenoten die op 22 oktober 2003 zijn geslaagd en terzake zijn bevorderd, aangezien de verzoeker op geen enkele wijze aan deze vertraging schuld heeft;
  8. dat de verzoeker tenslotte opmerkt, dat de verweerder ten onrechte een beroep doet op artikel 56 van het Reglement Algemene Politie (S.B.1972 no.143), daar dit artikel 56 slechts van toepassing is, wanneer de verzoeker in verband met de bestaande formatie niet voor een bevordering in aanmerking is gekomen, hetgeen hier niet het geval is, hetgeen de raadsman van de verzoeker de verweerder bij schrijven d.d. 10 oktober 2006 dan ook heeft medegedeeld, met het verzoek de inhoud ervan als hier ingelast en geinsereerd te willen beschouwen, maar desondanks blijft de verweerder zijn onjuist standpunt handhaven als vervat in zijn schrijven d.d. 19 december2006 [nummer 2] met bijlagen;
  9. dat de verzoeker onder de aandacht van het Hof brengt, dat zijn verzoek niet is gebaseerd op de bestaande formatie, maar dat zijn verzoek is gebaseerd op het feit , dat hij vanwege overmacht niet aan het examen van 22 oktober 2003 kon deelnemen, maar pas op 2 februari 2004 en nu hij is geslaagd, hij dezelfde behandeling dient te krijgen als de groep die op 22 oktober 2003 is geslaagd, zodat artikel 56 Reglement Algemene Politie hierbij geen enkele rol speelt;
  10. dat de verzoeker gerechtigd en bevoegd is het Hof van Justitie als ambtenarenrechter (lees: ambtenarengerecht) te naderen, daar in artikel 79 lid 2 van de Personeelswet is bepaald:

Vatbaar voor nietigverklaring zijn besluiten betreffende salaris; en omdat de verzoeker geen juiste datum heeft wat betreft zijn bevordering tot brigadier van politie n.l. 22 oktober 2003 in plaats van 22 februari 2004 de verzoeker ernstig wordt aangetast in zijn salaris en derhalve met toepassing van artikel 79 lid 1 van de Personeelswet bevoegd is het Hof te vragen de verweerder te veroordelen die handelingen te verrichten, in die zin dat de beschikking d.d. 14 mei 2004 [nummer 1] KA 916 wordt gewijzigd en wel dat daarin wordt gelezen 22 oktober 2003 in plaats van 2 februari 2004, aangezien zijn verzoek binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingediend uitgaande uitgaande van 19 december 2006;

  1. dat het de verzoeker niet is gelukt de zaak minnelijk met de verweerder op te lossen;

Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd:

dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

  1. zal worden vernietigd althans nietig zal worden verklaard het besluit van de Minister van Justitie en Politie d.d. 19 december 2006 [nummer 2], waarbij afwijzend is gereageerd om de datum van 2 februari 2004 te wijzigen in 22 oktober 2003;
  2. de verweerder zal worden veroordeeld die handelingen te verrichten, waardoor de beschikking d.d. 14 mei 2004 [nummer 1] wordt gewijzigd in die zin dat als ingangsdatum voor de bevordering tot brigadier van politie van de verzoeker wordt vermeld 22 oktober 2003 in plaats van 2 februari 2004, Kosten rechtens;

Overwegende, dat van de Staat Suriname binnen de wettelijke gestelde termijn een verweerschrift ter Griffie is binnengekomen, waarin het navolgende als verweer wordt aangevoerd:

  1. Verweerder ontkent en betwist al hetgeen verzoeker heeft gesteld in zijn inleidend rekest, voorzover zij deze niet gaaf en onvoorwaardelijk heeft erkend, onder aanbod van uitdrukkelijk bewijs van al haar stellingen door alle middelen rechtens, zonder onverplicht bewijslast op zich te nemen.

FORMEEL VERWEER

Beklag verzoeker

  1. Krachtens artikel 78 van de Personeelswet heeft verzoeker het recht om binnen een maand schriftelijk beklag te doen bij het hoger gezag dan het orgaan dat het besluit heeft genomen, behalve ingeval er binnen een maand een vordering wordt ingesteld. Verzoeker heeft een beklag dd. 02 augustus 2005 ingediend, doch is deze ten eerste te laat ingediend daar de beschikking van de Minister van Justitie en Politie dateert van 14 mei 2004. En ten tweede is dit beklag niet gedaan bij een hoger gezag, doch bij het zelfde orgaan die het besluit genomen heeft. Verzoeker dient reeds om deze redenen niet ontvankelijk verklaard te worden.

Besluit van de verweerder

  1. Verzoeker vermeldt in het 6e sustenu van zijn inleidend rekest dat het schrijven d.d.19 december 2006 van het Ministerie van Justitie en Politie als het besluit van verweerder kan worden aangemerkt. Verzoeker meent dat zijn verzoek, verwijzend naar de datum van 19 december 2006, binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingediend. Echter kan de brief d.d. 19 december 2006 niet als besluit in de zin van artikel 80 van de Personeelswet worden aangemerkt.

Met “besluit” wordt hier bedoeld de beschikking van de Minister van Justitie en Politie d.d.14 mei 2004, welke beschikking reeds door verzoeker is overgelegd als produktie. In casu dient verzoeker dan niet ontvankelijk verklaard te worden daar artikel 80 van vermelde wet duidelijk aangeeft dat vorderingen als bedoeld in artikel 79 lid 1 niet ontvankelijk zijn indien zij zijn ingesteld meer dan een maand nadat het besluit ter kennis van de belanghebbende is gebracht. De beschikking van de Minister van Justitie en Politie dateert van 14 mei 2004. Het is niet bekend wanneer verzoeker precies kennis heeft genomen van deze beschikking, doch op 2 augustus 2005 heeft hij zijn beklag ingediend, weshalve hij dus in ieder geval toen wel kennis had genomen van de beschikking. Gezien de datum van onderhavige vordering is verzoeker dan ook wel degelijk te laat met de indiening hiervan en dient hij op grond van artikel 80 van de Personeelswet niet ontvankelijk verklaard te worden in zijn vordering.

MATERIEEL VERWEER

  1. Voor zover het Hof voorgaand formeel verweer niet juist acht wenst verweerder het volgend materieel verweer te voeren.

De Feiten

In confesso

  1. Verweerder kan hetgeen gesteld is in het 2e tot en met het 4e sustenu erkennen, weshalve dit rechtens vaststaat tussen partijen.

Overmachtsituatie niet af te wentelen

  1. Ingevolge artikel 49 lid 1 van het Reglement Algemene Politie komt de agent van politie der eerste klasse die in het bezit is van een brigadiersdiploma in aanmerking voor benoeming tot brigadier van politie.

Verzoeker heeft het examen tot het behalen van een brigadierdiploma op 02 februari 2004 met succes afgelegd. De datum van het slagen dus het behalen van de diploma is dus 02 februari 2004, hetgeen uiteraard ook op de diploma is vermeld. Vermelde datum wordt dan ook gerekend als ingangsdatum voor de bevordering tot Brigadier van Politie. De bewering van verzoeker dat hij geen juiste datum heeft wat betreft zijn bevordering tot brigadier is dan ook onjuist. Verzoeker stelt dat hij als gevolg van een overmachtsituatie niet kon deelnemen aan het examen van 22 oktober 2003 maar deze pas op 02 februari 2004 heeft kunnen afleggen. Verzoeker wenst dan dezelfde behandeling te krijgen als de groep die op 22 oktober 2003 is geslaagd, doch onterecht. Verweerder betreurt het ten zeerste dat verzoeker zijn woning is afgebrand en dat verzoeker als gevolg hiervan zijn examen niet op 22 oktober 2003 heeft kunnen afleggen, doch kan deze overmachtsituatie van verzoeker niet toegerekend worden aan verweerder. Echter is verweerder verzoeker juist tegemoet gekomen door hem in de gelegenheid te stellen een inhaalexamen te maken, gezien zijn situatie toen.

Doch dat het een datum van een inhaalexamen betreft, betekent niet dat de ingangsdatum van de bevordering van verzoeker met terugwerkende kracht moet worden vastgesteld tot 22 oktober 2003. Immers indien de ingangsdatum van de bevordering diende in te gaan op 22 oktober 2003, betekent dit dat verzoeker nog bedoeld examen nog niet had afgelegd en de daarbij behorende diploma ook niet had gehaald en dus niet in aanmerking kwam voor de bevordering. Dat zou dus betekenen dat hij bevorderd zou zijn zonder het afgelegd diploma en daarbij behorende diploma. Dit zou niet correct zijn. De ingangsdatum blijft de datum waarop het examen is afgelegd en behaald, zijnde 2 februari 2004.

  1. Verweerder dient te handelen krachtens de wet, meer nog daar een enkele toestemming zal leiden tot ontevredenheid onder velen, dan wel tot meerdere dergelijke gevallen waarbij geëist zal worden dat eens gelijk beslist moet worden. Verzoeker heeft op 02 februari 2004 zijn examen behaald, en wordt deze datum dus als zijn examendatum beschouwd;

Rangorde na examen

  1. Krachtens artikel 53 lid 4 van het Reglement Politie wordt bij de rangorde gelet op de ingangsdatum van de benoeming. Verzoeker heeft bedoelde opleiding op 02 februari 2004 met succes afgerond en heeft hiermee dus voldaan aan artikel 49 lid 1 van vermelde wet. Naar aanleiding hiervan is te rekenen van die datum de benoeming geschied. De ingangsdatum voor de bevordering tot Brigadier van Politie is derhalve 02 februari 2004.

Artikel 53 lid 3 van vermelde wet geeft voorts aan dat de rangorde in een rang of klasse door de aanvangsdatum van de anciënniteit (lees: ingangsdatum van de bevordering) wordt bepaald. Met andere woorden eerder geslaagden worden boven de later geslaagden geplaatst. De rangorde met betrekking tot verzoeker heeft dan ook krachtens de wet en zijn examendatum plaats gevonden.

  1. Verwijzend naar artikel 56 van vermelde wet heeft verweerder hiermee gedoeld op lid 3, in welk artikel is aangegeven welke datum als examendatum geldt namelijk de op de diploma vermelde datum. Met de verwijzing naar artikel 56 heeft verweerder derhalve niet gemeend het eerste lid, doch de derde. Aan hetgeen verzoeker in het 8ste en 9e sustenu van zijn inleidend rekest heeft gesteld, dient dus voorbij te worden gegaan.

Nietigverklaring besluit/Wijziging beschikking

  1. Het onder A en B gevorderde kan niet worden toegewezen en wel om de volgende redenen:
  2. dat verzoeker zijn examen op een latere datum heeft moeten afleggen, kan niet toegerekend worden aan verweerder,
  3. dat verzoeker een inhaalexamen heeft afgelegd, betekent niet dat de slagingsdatum met terugwerkende kracht wordt vastgesteld,
  4. het beklag van verzoeker is niet binnen het door de wet bepaalde termijn ingesteld,
  5. de brief dd. 19 december 2006 kan niet aangemerkt worden als besluit in de zin van artikel 79 c.q. 80 Personeelswet. De beschikking dd. 14 mei 2004 is het besluit,
  6. verweerder dient krachtens de wet en de examendatum te handelen bij de rangordebepaling.

Overwegende dat verweerder op deze gronden heeft geconcludeerd:

dat verzoeker niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering, althans dat zijn vordering zal worden afgewezen als te zijn ongegrond en onbewezen;

Overwegende, dat ingevolge s’ Hovens beschikking van 3 april 2007 ten dage voor verhoor van partijen bepaald in Raadkamer zijn verschenen, verzoeker in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, advocaat Mr.F.F.P.Truidemanen, advokaat Mr.R.Sohansingh, gemachtigde van de Staat Suriname en mevr.Lucretia E.P.Redan, Hoofdinspecteur van Politie in de funktie van Human Resource Manager van het Korps Politie Suriname namens verweerder, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat de gemachtigden van partijen de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna het Hof vonnis in de zaak heeft bepaald op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat het Hof naar aanleiding van het zijdens verweerder gedaan beroep op het formeel verweer bij antwoord pleidooi de dato 16 juni 2007 opmerkt, dat beklag binnen de administratie één der rechtsmiddelen is van de landsdienaar c.q. ambtenaar tegen een administratieve handeling c.q. een administratief besluit; het Hof is geen enkele wettelijke bepaling bekend die de landsdienaar zou verplichten van voormeld rechtsmiddel in voorkomende gevallen gebruik te maken;

Overwegende, dat het Hof het formeel verweer van verweerder dan ook gelijk besproken heeft en het verwerpt;

Overwegende, wijders, dat hetgeen van het Hof van Justitie als gerecht in ambtenarenzaken kan worden gevorderd limitatief omschreven is in artikel 79 van de Personeelswet (Geldende Tekst 1985);

Overwegende, dat het besluit van de Minister van Justitie en Politie de dato 19 december 2006 strekkende tot plaatsing van verzoeker op de ranglijst niet valt onder die limitatieve opsomming; toewijzing van het in onderdeel A van het petitum gevorderde kan daarom al niet volgen;

Overwegende, dat het Hof ten aanzien van het gevorderde in onderdeel B van het petitum opmerkt, dat het krachtens artikel 79 lid 1 sub a van de Personeelswet (Geldende Tekst 1985) wel de bevoegdheid zou hebben het ten aanzien van verzoeker als zodanig genomen besluit (gedateerd 14 mei 2004 [nummer 1]) als bedoeld in artikel 79 lid 2 nietig te verklaren en een termijn te stellen, waarbinnen een nieuw besluit overeenkomstig zijn uitspraak zou moeten worden genomen, indien deze vordering op de wijze zoals aangegeven en tijdig was ingesteld;

Overwegende, dat nu zulks niet het geval is zal het Hof verzoeker niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering, bespreking van de overige stellingen van partijen als niet langer relevant geheel in het midden latend;

RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:

Verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn vordering;

Aldus gewezen door: Mr.J.R.Von Niesewand, President, Mr.Drs.C.C.L.A.Valstein-Montnor en Mr.H.E.Struiken, Leden en door de President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van Vrijdag, 3 augustus 2007, in tegenwoordigheid van Mr.G.A.Kisoensingh-Jangbahadoersingh, Fungerend-Griffier.

 

w.g.G.A.Kisoensingh-Jangbahadoersingh w.g.J.R.Von Niesewand

 

Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advokaat Mr.R.Denz namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.F.F.P.Truideman en verweerder vertegenwoordigd door advokaat Mr.S.Bikharie namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.R.Sohansingh, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

M.H.