SRU-HvJ-2007-17

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-616
  • Uitspraakdatum 16 maart 2007
  • Publicatiedatum 21 juni 2023
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof vanJustitie overweegt dat de Personeelswet niet voorziet in de mogelijkheid tot schorsing althans opschorting van besluiten in de zin van artikel 79 van de Personeelswet. Daarenboven is verzoeker ingevolge het voorgeschrevene in artikel 80 lid 1 sub b van de Personeelswet, tardief met het instellen van zijn vordering, weshalve hij niet-ontvankelijk is in zijn vordering.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

A-616

[Verzoeker], wonende in het [district] aan [adres], ten deze domicilie kiezende aan de Henck Arronstraat no.63 boven, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.S.Marica, advocaat,
verzoeker,

t e g e n

DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Justitie en Politie, rechtspersoon, vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal zetelende te diens Parkette aan de Henck Arronstraat no.3 te Paramaribo, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.M.Tjon Jaw Chong, advocaat,
verweerder,

De President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

(Betalend) Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken;

Gehoord partijen;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat [verzoeker] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:

  1. Verzoeker wenst de hierna volgende vordering in Kort Geding in te stellen tegen DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Justitie en Politie, rechtspersoon, vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal zetelende te diens Parkette aan de Henck Arronstraat no.3 te Paramaribo, verweerder.
  2. Bij beschikking d.d. 29 december 2005, [nummer 1], heeft verweerder besloten de beschikking van de Minister van Justitie en Politie [nummer 3] in te trekken, daarbij stellende dat het gaat om een omissie zijdens de verweerder.
  3. Verzoeker die voor de intrekking als hiervoren bedoeld de rang had van Onder-Inspecteur kan zich niet verenigen met het besluit van de verweerder en wel om de hierna volgende reden.
  4. Verzoeker is bij beschikking d.d. 23 januari 2003 [nummer 4] wederom in dienst getreden bij verweerder en wel in de rang van Brigadier van Politie na een terzake door de verweerder ingesteld onderzoek.
  5. Bij schrijven d.d. 10 november 2003 afkomstig van de verzoeker is door de verzoeker aan de verweerder gevraagd hem te bevorderen in de rang van Onder-Inspecteur van Politie. Dit schrijven van de verzoeker wordt door hem aangemerkt als te zijn een uitdrukkelijk verzoek aan de verweerder.
  6. Verweerder heeft bij beschikking d.d. 14 mei 2004, [nummer 2], de verzoeker zijn uitdrukkelijk verzoek gehonoreerd, door te stellen dat verzoeker voldoet aan de eisen nadat de verweerder alle daarvan in aanmerking komende wettelijke regelingen terzake in acht had genomen.

Verzoeker is dan ook van oordeel dat gelet op het vorenstaande er geen sprake is van een omissie zijdens de verweerder maar wel van onbehoorlijk bestuur omdat de verweerder alle relevante wettelijke regelingen in beschouwing heeft genomen alvorens over te gaan tot benoeming. Het besluit van de verweerder is dan ook onrechtmatig jegens de verzoeker omdat het genomen is in strijd met de wet.

  1. Verzoeker is danook gerechtigd om op grond van het onrechtmatig handelen van de verweerder een vordering aanhangig te maken.
  2. Door het onrechtmatig handelen van de verweerder jegens de verzoeker lijdt de verzoeker iedere maand een vermogensschade van SRD.114,00,– (HONDERD EN VEERTIEN SURINAAMSE DOLLARS) per maand en met het oog op de aanstaande inspecteurs opleiding welke in april 2006 van start gaat zal de verzoeker immateriële schade lijden, omdat hij niet zal worden toegelaten tot de opleiding.
  3. Verzoeker overlegt hierbij producties met het verzoek deze als hier letterlijk herhaald en geinsereerd te willen beschouwen.

Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd:

dat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

  1. de beschikking d.d. 29 december 2005, [nummer 1] zal worden geschorst, althans zal worden opgeschort totdat het Ambtenaren gerecht over de rechtsgeldigheid daarvan heeft beslist.
  2. Verweerder zal worden gelast om aan verzoeker te betalen het bedrag van SRD.114,00,– vanaf ultimo januari 2006, totdat het Ambtenaren gerecht zal hebben beslist over de rechtsgeldigheid van de beschikking d.d. 29 december 2005 [nummer 1].
  3. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van het geding.

Overwegende, dat van de Staat Suriname binnen de wettelijke gestelde termijn een verweerschrift ter Griffie is binnengekomen, waarin het navolgende als verweer wordt aangevoerd:

  1. Verweerder ontkent en betwist al datgene dat door hem hieronder niet gaaf en onvoorwaardelijk wordt erkend, met een beroep op de onsplitsbaarheid van zijn erkentenis onder aanbod van bewijs van zijn stellingen door alle middelen rechtens echter zonder gehoudenheid daartoe.
  2. Verzoeker vordert in zijn petitum onder punt 1 schorsing althans opschorting van de beschikking de dato 29 december 2005, [nummer 1], totdat het Ambtenarengerecht over de rechtsgeldigheid daarvan heeft beslist. Verweerder wenst op te merken dat verzoeker, nu hij het Ambtenarengerecht geadieerd heeft, tardief is daar hij dan zijn vordering niet binnen de bij de Wet voorgeschreven termijn aanhangig heeft gemaakt en de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de litigieuze beschikking niet genoemd is in artikel 79 van de Personeelswet. Op grond van het bovenstaande dient verzoeker dan ook niet ontvankelijk te worden verklaard althans de vordering aan hem worden ontzegd.
  3. Aangezien het gevorderde in punt 2 een sequeel is van het gevorderde in punt 1, staat er niets anders op dan dat ook het in het punt 2 gevorderde, verzoeker ontzegd dient te worden.
  4. Voor de volledigheid zal verweerder het overige gemotiveerd bespreken. Verweerder erkent dat verzoeker wederom in dienst is getreden te rekenen van 01 september 2002 in de rang van Brigadier, en wel bij beschikking de dato 20 januari 2003 [nummer 6], en niet zoals verzoeker stelt bij beschikking de dato 23 januari 2003. Ook erkent verweerder dat verzoeker bij beschikking de dato 14 mei 2004, [nummer 2], bevorderd is van Brigadier van Politie tot Majoor van Politie, te rekenen van 01 september 2003. Laatst genoemde bevordering is feitelijk ook onterecht geweest, daar er geen wettelijke grondslag daarvoor aanwezig was, daar verzoeker slechts één jaar in de rang van Brigadier had gediend, terwijl art.49 lid 2 van het Reglement Algemene Politie (R.A.P.) aangeeft, dat hij tenminste drie jaar in die rang zou moeten hebben gediend en in het bezit moet zijn van een Brigadierdiploma, tenzij er sprake zou zijn van een Bijzonder Geval aangegeven in art.52 R.A.P., quod non.
  5. Verweerder ontkent en betwist dat genoemd schrijven in punt 3b van het inleidend rekest een uitdrukkelijk verzoek van verzoeker aan verweerder is om benoemd te worden tot Onder Inspecteur van Politie. Verzoeker vraagt in bedoeld schrijven om in aanmerking te komen voor de rang van Majoor. Bevorderingen in het Korps Politie geschieden ingevolge de wet en op basis van anciënniteit en kwam verzoeker nog niet in aanmerking voor de benoeming tot Majoor. Ook het in punt 3c van het inleidend rekest wordt ontkend en betwist, daar verzoeker niet aan de eisen in de wettelijke regelingen terzake voldeed.
  6. Verweerder heeft bij beschikking de dato 16 juni 2005 [nummer 3], verzoeker bevorderd tot Onder Inspecteur van Politie, te rekenen van 01 mei 2004. Hier heeft verweerder wederom een omissie begaan en is gerechtigd vide punt IIIc van voornoemde beschikking bij onjuist gebleken vaststelling het een en ander te herzien. Deze herziening is geschied bij beschikking de dato 29 december 2005 [nummer 1].

Het Reglement Algemene Politie artikel 49 lid 3 geeft aan dat voor de benoeming van Onder Inspecteur van Politie in aanmerking komt de Majoor van Politie, die – onverminderd de eisen geschiktheid voor de nieuwe rang en rekening houdende met de bestaande formatie – een diensttijd van tenminste drie jaren in die rang moet hebben vervuld en in het bezit is van het Brigadierdiploma. Verzoeker voldoet niet aan voornoemde vereisten en komt op de 65ste plaats op de ranglijst van KPS (prod.1). Het zou anders zijn als er sprake zou zijn van een bijzondere benoeming, zoals aangegeven in artikel 52 lid 3 van het Reglement Algemene Politie, quod non. Ook zijn er geen wettelijke gronden aanwezig voor de bevordering van verzoeker in een naast hogere rang. Van een onrechtmatig handelen zijdens verweerder is er dan ook geen sprake. Op grond van deze laatste bevordering is er ook terecht ontevredenheid ontstaan in het Korps en hebben een aantal politieambtenaren in de rang van majoor en die tevens vóór verzoeker op de ranglijst staan, hun misnoegen schriftelijk geuit en om opheldering verzocht (prod.2).

  1. Verzoeker heeft de beschikkingen [nummer 1] en [nummer 2] op dezelfde dag ontvangen, en wel op 10 februari 2006; hierbij wordt in fotokopie een borderel overgelegd met het verzoek deze als letterlijk herhaald en geinsereerd te willen beschouwen (prod.3). Het voorgaande impliceert dat verzoeker dan ook geen rechten kan ontlenen aan de beschikking [nummer 3], dus ook niet voor wat het salaris betreft.
  2. Verzoeker voldoet niet aan de eisen van benoembaarheid ex art.49 Reglement Algemene Politie, en komt ook niet in aanmerking voor een bijzonder geval ex art.52 Reglement Algemene Politie S.S. 1972 no.143. Het zou juist van onbehoorlijk bestuur zijdens verweerder betuigen, indien hij de omissie althans de onterechte bevordering van verzoeker niet had ingetrokken daar er zodoende tevens scheve verhoudingen in het Korps ontstaan! Verweerder ontkent en betwist dan ook onrechtmatig te handelen jegens verzoeker en of in strijd met de wet.
  3. Verzoeker kan op grond van het feit dat hij zowel de beschikkingen [nummer 3] en [nummer 1] tegelijk heeft ontvangen, ook geen rechten ontlenen aan de beschikking tot bevordering tot Onder Inspecteur, die inmiddels is ingetrokken.

Overwegende, dat verweerder op deze gronden heeft gevorderd:

dat verzoeker door het Hof niet ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering althans deze aan hem zal worden ontzegd als te zijn ongegrond en niet bewezen.

Overwegende, dat ingevolge s’ Hovens beschikking van 22 januari 2007 ten dage van verhoor van partijen bepaald in Raadkamer zijn verschenen, Mr.M.Tjon Jaw Chong, gemachtigde van verweerder en mevrouw Lucretia Redan, Hoofd- Inspecteur van Politie namens het Korps Politie Suriname, vertegenwoordiger van het Ministerie van Justitie en Politie, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen proces-verbaal staat gerelateerd, waarna de verdere behandeling van de zaak is uitgesteld naar de terechtzitting van 2 maart 2007 voor pleitnota peremptoir;

Overwegende, dat ter terechtzitting van 2 maart 2007 er geen pleitnota is ingediend, waarna het Hof vonnis in de zaak heeft bepaald op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat het Hof ten aanzien van het in onderdeel I van het petitum gevorderde opmerkt, dat de Personeelswet (geldende Tekst 1985) niet voorziet in de mogelijkheid tot schorsing althans opschorting van besluiten in de zin van artikel 79 van die wet;

Overwegende, dat toewijzing van het in onderdeel I van het petitum gevorderde kan daarom al niet toegewezen worden ook al zouden de daaraan ten grondslag gelegde feiten in rechte zijn komen vast te staan;

Overwegende, dat ook al zou genoemde wet wel voorzien in de mogelijkheid van schorsing althans opschorting als is gevorderd in onderdeel I van het petitum en de daaraan ten grondslag gelegde feiten zijn komen vast te staan, dan nog zou verzoeker geen succes hebben met dat gevorderde omdat, naar tijdens het verhoor in Raadkamer de dato 2 februari 2007 zijdens verweerder onder meer onweersproken is verklaard, dat verzoeker de beschikking de dato 29 december 2005 op 10 februari 2006 heeft ontvangen doch blijkens aantekening van de griffier van het Hof dat verzoekschrift op 14 maart 2006 op de griffie van het Hof is ingekomen, dus op de drie en dertigste dag na de ontvangst, terwijl de wet, met name artikel 80 lid 1 sub b van de Personeelswet (Geldende 1985) dertig dagen toestaat; verzoeker had zijn verzoekschrift op uiterlijk 11 maart 2006 moeten indienen;

Overwegende, dat nu toewijzing van het in onderdeel I van het petitum niet zal volgen, ondergaat het gevorderde in onderdeel II daarvan als sequeel van het in onderdeel I gevorderde, het zelfde lot;

RECHTDOENDE IN AMBTEANRENZAKEN:

Verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zowel het in onderdeel I als het in onderdeel II van het petitum gevorderde;

Aldus gewezen door de heren: Mr.J.R.Von Niesewand, President, Mr.H.E.Struiken, Lid en Mr.A.Charan, Lid-Plaatsvervanger en

w.g.J.R.Von Niesewand

door Mr.K.Pultoo, Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van Vrijdag, 16 maart 2007, in tegenwoordigheid van Mr.G.A.Kisoensingh-Jangbahadoersingh, Fungerend-Griffier.

w.g.G.A.Kisoensingh-Jangbahadoersingh w.g.K.Pultoo

Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advokaat Mr.K.Brandon namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.S.Marica en verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, advokaat Mr.M.Tjon Jaw Chong, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

 

M.H.