SRU-HvJ-2007-21

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR 14175
  • Uitspraakdatum 20 april 2007
  • Publicatiedatum 21 juni 2023
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof van Justitie heeft overwogen dat volgens de heersende rechtsopvatting, de rechter slechts de staking van de tenuitvoerlegging van een vonnis kan bevelen indien het te executeren vonnis:
    1. klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust (apert onjuist vonnis) of
    2. indien de uitvoering op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten (nova) klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Dit, teneinde te voorkomen dat een partij die het niet eens is met een uitspraak, in kort geding opkomt tegen die uitspraak, waardoor als een “verkapt appél” het geschil opnieuw wordt beoordeeld door een andere kort geding rechter, hetgeen zou neerkomen op een inbreuk op het gesloten systeem der rechtsmiddelen dat ons rechtsysteem kent. Van “aperte onjuistheid” is pas sprake wanneer het voor een ieder onmiskenbaar duidelijk is dat de eerste rechter een feitelijke of juridische misslag heeft begaan. De opvatting dat er gekozen kon worden voor een minder ingrijpende orde maatregel, leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van “aperte onjuistheid”.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

GENERALE ROL NO. 14175.

 

  1. [Appellant sub A], rechtspersoon kantoorhoudende aan [adres 1]
  2. [Appellant sub B], wonende aan [adres 2] te [plaats], ten deze domicilie kiezende aan de Watermolenstraat 36 beneden, door wie tot hun aller gemachtigde is gesteld, Mr.E.C.M.Hooplot, advokaat,
    appellanten in Kort Geding, t e g e n

[Geïntimeerde], wonende aan [adres 3] te [plaats], ten deze domicilie kiezende aan de Kromme Elleboogstraat no.3 ten kantore van het advokaten kantoor “METRIKO”, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.I.D.Kanhai, advokaat,
geïntimeerde in Kort Geding,

De Fungerend-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

(Betalend) Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken van het geding waaronder:

  1. het in afschrift overgelegd vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 23 augustus 2001 tussen partijen gewezen en uitgesproken;
  2. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 24 augustus 2001, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;

Gehoord partijen bij monde van haar respectieve advokaten;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [geïntimeerde] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft, gewend daarbij stellende:

  1. dat eiser de hierna volgende vordering in kort geding wenst in te stellen tegen [Appellant sub A], rechtspersoon kantoorhoudende aan [adres 1] hierna te noemen gedaagde sub a;

[Appellant sub B] wonende aan [adres 2] te [plaats] ten deze domicilie kiezende ten kantore van Mr.E.C.M.Hooplot, advokaat hierna te noemen gedaagde sub b;

  1. dat gedaagden stellenden, dat eiser in strijd met de bestemming van het perceelland bij beschikking uitgegeven aan [naam 1] te weten het recht van grondhuur ter bebouwing en bewoning op het perceelland groot 1078,82 vierkante meters gelegen in het district Paramaribo ten zuiden van de Coppenameweg deeluitmakende van de gronden Duisburg, Onverwacht en Flora instede van een woning een zakenpand hebben opgezet.

Voorts stellende, dat de eiser een heel ander gebouw, althans bouwsel heeft opgezet dan waarvoor toestemming is gegeven en in strijd met de vergunningsvoorwaarden niet in acht hebben genomen de wettelijke voorgeschreven afstand tussen de belendende percelen, alsmede heeft eiser niet in acht genomen de voorwaarden waaronder de inspectie van de fundering, althans zijn de bouwkundige en constructieve eisen verwaarloosd. Een kopie van het verzoekschrift genummerd productie 1 hierbij ingesloten met het verzoek de inhoud daarvan als hier letterlijk herhaald en geinsereerd te willen aanmerken;

  1. dat de Kantonrechter ondanks het door eiser gevoerd verweer en de overgelegde produktie’s waaruit in elk geval blijkt dat niet in strijd met geen van de wettelijke bepalingen is gehandeld is eiser bij vonnis bekend onder A.R. [nummer 1] veroordeeld om zoals gerelateerd in het dictum van het vonnis:
  2. binnen 1 week na de uitspraak al hetgeen eiser op het aan [naam 1] in grondhuur afgestane perceelland zou hebben gebouwd af te breken en op te ruimen.
  3. eiser wordt voorts verboden om in strijd met artikel 8 van het Decreet Beginselen Grondbeleid een bouwsel op te zetten. Een kopie van het vonnis wordt hierbij overgelegd met het verzoek de inhoud daarvan als hier letterlijk herhaald en geinsereerd te wille. Genummerd productie 2; Dit alles op straffe van een dwangsom van Sf.5.000.000,– (vijf miljoen) voor ieder dag dat een hunner in strijd handelt met dit vonnis;.

4.dat gedaagden dit vonnis bij exploit van de deurwaarder d.d. 31 januari 2001 aan eiser heeft betekend met bevel om onmiddellijk al hetgeen hij eiser op het aan [naam 1] in grondhuur afgestane perceelland heeft gebouwd af te breken en op te ruimen en voorts is eiser verboden om enig bouwsel op te zetten in strijd met art 8 van het Decreet Beginselen Grondbeleid bij gebreke waarvan de eiser zal verbeuren een dwangsom van Sf.5.000.000,– per dag. Een kopie van het exploit wordt hierbij eveneens ingesloten met het verzoek de inhoud daarvan als hier letterlijk herhaald en geinsereerd te willen aanmerken (productie 3);

5.dat het vonnis hiergenoemd uitvoerbaar is verklaard bij voorraad. Eiser heeft evenwel tijdig tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend;

  1. dat dit vonnis niet in stand zal blijven en in hoger beroep zal worden vernietigd en wel op de navolgende gronden:
  2. dat de Kortgeding rechter heeft gelast het AFBREKEN van een haast afgebouwde woning en of pand hetgeen naar het de eiser voorkomt absoluut niet kan worden aangemerkt als een voorlopige voorziening. In elk geval heeft de formulering van het in het dictum gestelde het karakter van een definitieve beslissing waartoe de Kortgeding Rechter ten ene male onbevoegd is.

Dat naar vaste rechtspraak een voorziening in Kortgeding haar voorlopig karakter niet mag verliezen. De maatregel moet een na een billijke afweging van belangen tot stand komen zie in dit verband H.R. 8 febr.1946 N.J.1946, 166;

  1. dat het Decreet Beginselen Grondbeleid een instructie norm is van de Wetgever naar de Uitvoerende macht en derden met name burgers daar geen rechten aan kunnen ontlenen.

De Memorie van toelichting van dit artikel schrijft voor dat er een plicht rust op de grondhuurder om het perceelland overeenkomstig haar bestemming te bewonen en te bewerken. Niet behoorlijke nakoming kan aanleiding zijn tot intrekking van de uitgegeven grond. Niet nakoming zoals mag worden geconcludeerd geeft aan de overheid een bepaald recht en doch overtreding van dit artikel geeft aan derden geen enkel. Noch uit de inhoud van de Wet (Decreet) noch uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever meer heeft bedoeld dan de relatie grondhuurder en eigenaar te willen beschermen. Het enkele feit der wetsovertreding maakt het optreden van de eiser nog niet onrechtmatig tegenover derden (zie H.R. 17 jan. 1958 N.J. 1961 568;

  1. dat art 19 van het Decreet Uitgifte Domeingrond die eveneens de Memorie van toelichting in beginsel dezelfde strekking heeft als art.8 van het Decreet beginselen grondbeleid. Deze beide artt. hebben een geheel andere strekking. Overtreding daarvan betekent niet dat er tegenover derden onrechtmatig wordt gehandeld;
  2. dat door de gedaagden een beroep is gedaan op de Bouwwet. Ook dit besluit geeft de gedaagden geen houvast, ter adstructie waarvan moge worden verwezen naar art 7 van deze wet die de gedaagden de mogelijkheid biedt om in elk geval in beroep te gaan bij de Minister. De beroepsinstantie’s gegeven zijn niet allemaal afgelopen weshalve de Kortgedingrechter naar het de eisers voorkomt geen beslissing had kunnen geven, althans eerst een beslissing van het beroep binnen de administratie had moeten afwachten;
  3. dat anders dan gedaagden in kort geding had (lees: hadden) gevorderd naar het de eiser voorkomt de kortgeding rechter een definitieve beslissing heeft gegeven door de eiser onvoorwaardelijk te veroordelen om een gebouw dat bijna af is in zijn geheel af te breken op te ruimen;
  4. dat voorts op pag 5 van het vonnis wordt overwogen, dat in opdracht van de grondhuurder in casu [naam 1] het bouwwerk wordt opgezet en doch die [naam 1] niet in het proces is betrokken. Bedoelde grondhuurder in wiens opdracht wordt gebouwd is ook niet veroordeeld.

Dat voorts uit de overwegingen daarna blijkt, dat het [naam 1] is die in strijd met art 8 van het Decreet Beginselen Grondbeleid zou hebben gehandeld;

  1. dat het Kantonrechter, gelet op al het bovenstaande en hetgeen gebleken is in het geding waarin het onderwerpelijk vonnis is gewezen, gedaagden wegens misbruik van recht c.q. misbruik van het procesrecht niet mogen ontvangen in haar vordering;
  2. dat gedaagde thans misbruik maken van hun executie recht ter adstructie waarvan moge worden vermeld te weten:

7.a. dat bij exploit van de Deurwaarder bij het Hof van Justitie d.d. 27 februari 2001 executoriaal derden beslag is gelegd onder de Surinaamse (lees: Surinaamsche) Bank en de Handelmaatschappij B.Sewnath. Een kopie van bedoeld exploit genummerd productie 4 wordt hierbij ingesloten met het verzoek de inhoud daarvan als hier letterlijk herhaald en geinsereerd te willen aanmerken;

  1. dat als gevolg van de aanvang van de executie, zijnde de betekening en de beslagen eiser erg veel schade lijden;
  2. dat gedaagden geen enkele redelijk belang hebben om tot executie over te gaan, de gedaagden hebben geen enkel belang bij de door hun ingediende vordering, terwijl het daarenboven niet aan eiser heeft gelegen dat het hoger beroep nog niet is behandeld;
  3. dat eiser bij een voortgaande executie van dit vonnis erg veel schade zal lijden, weshalve zij teneinde de schade te beperken spoedeisend belang heeft bij een onverwijlde voorziening bij voorraad hetgeen een beslissing in kortgeding rechtvaardigt;

Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd:

dat bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar verklaard bij voorraad:

  1. zal worden geschorst, althans zal worden opgeschort de executie van het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton bekend onder A.R.[nummer 1] tussen partijen gewezen en uitgesproken in Kort Geding totdat in het daartegen ingesteld hoger beroep zal zijn beslist.
  2. de ten deze gelegde beslagen met onmiddellijke ingang zal worden opgeheven.

Voorts gedaagde zal worden veroordeeld tot betaling van een dwangsom van Sf.10.000.000,– voor iedere keer of dag dat zij in strijd met dit vonnis mocht handelen.

Overwegende, dat De Stichting Moesafier en [naam 2] als gedaagden partijen in eerste aanleg bij conclusie van antwoord onder overlegging van producties – welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd:

dat eiser in zijn vordering niet zal worden ontvangen althans dat deze aan hem zal worden ontzegd, Kosten rechtens;

Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclusies van repliek en dupliek hun stellingen nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna de Kantonrechter bij vonnis in Kort Geding van 23 augustus 2001 op de daarin opgenomen gronden:

  1. De executie van het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton bekend onder A.R.[nummer 1] tussen partijen gewezen en uitgesproken in Kort geding heeft geschorst totdat in het daartegen ingesteld hoger beroep zal zijn beslist;
  2. Het bij exploit van de deurwaarder bij het Hof van Justitie D.E.Hew A Kee d.d. 26 februari 2001 gelegd executoriaal derdenbeslag onder DE HANDELMAATSCHAPPIJ B.SEWNATH N.V., DE SURINAAMSCHE BANK N.V. en DE HAKRINBANK N.V. heeft opgeheven;
  3. Dit vonnis tot zover vermeld uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard;
  4. Gedaagden heeft veroordeeld tot betaling van een dwangsom van Sf.10.000.000,– (Tien Miljoen Gulden Surinaams Courant) voor iedere keer of dag dat zij in strijd met dit vonnis mochten handelen;

Gedaagden heeft veroordeeld in de proceskosten aan eiser’s zijde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op f. 46.810,– (zesenveertigduizend achthonderd en tien gulden Surinaams Courant);

Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal [appellant sub A] en [appellant sub B] in hoger beroep zijn gekomen van voormeld eindvonnis in Kort Geding van 23 augustus 2001;

Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder L.Tran van Can-Doesburg van 14 februari 2003 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;

Overwegende, dat de advokaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende de gemachtigde van appellanten bij pleitnota en repliek pleidooi producties overgelegd, waarvan de inhoud alsmede die van de overgelegde producties hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat het Hof aanvankelijk vonnis in de zaak had bepaald op 22 oktober 2004, doch na enige malen te hebben aangehouden, nader heeft bepaald op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat, naar blijkt uit het procesdossier tussen geintimeerde, als eiser en appellanten als gedaagden op 23 augustus 2001 door de Kantonrechter in Kort Geding vonnis gewezen en uitgesproken is, waarvan het dictum luidt;

  1. “Schorsen de executie van het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton bekend onder A.R.[nummer 1] tussen partijen gewezen en uitgesproken in Kort Geding totdat in het daartegen ingesteld hoger beroep zal zijn beslist;
  2. Heffen op het bij exploit van de deurwaarder bij het Hof van Justitie D.E.Hew A Kee d.d. 26 februari 2001 gelegd executoriaal derdenbeslag onder De Handelmaatschappij B.Sewnath NV, de Surinaamsche Bank NV en De Hakrinbank NV;
  3. Verklaren dit vonnis tot zover vermeld uitvoerbaar bij voorraad;
  4. Veroordelen gedaagden tot betaling van een dwangsom van Sf.10.000.000,– (tienmiljoen Surinaams courant) voor iedere keer of dag dat zij in strijd met dit vonnis mochten handelen;

Veroordelen gedaagden in de proceskosten aan eiser’s zijde gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op Sf.46.810,– (zesenveertigduizend achthonderd en tien gulden Surinaams courant)”;

Overwegende, dat, naar uit het procesdossier blijkt, de Kantonrechter als dragende overwegingen aan de schorsing van het vonnis met A.R.[nummer 1] het navolgende ten grondslag heeft gelegd:

“De stellingen en weren van partijen besprekend komen wij tot het oordeel dat voormeld vonnis in het ingesteld hoger beroep met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet in stand zal blijven. Met eiser zijn wij n.l. (lees: namelijk) van oordeel dat artikel 8 van het Decreet Beginselen Grondbeleid betrekking heeft op de relatie tussen de Staat Suriname en de grondhuurder en dat derden daar geen rechten aan kunnen ontlenen. Voorts, dat in dergelijke gevallen waarin verandering van de feitelijke toestand dreigt of gevraagd wordt, een redelijke belangenafweging met zich meebrengt dat een definitieve uitspraak van de gewone rechter wordt afgewacht”.

“De beslissingen die Onze ambtgenoot in het vonnis d.d. 3 augustus 2000 heeft gegeven, te weten de overheid te gelasten de bouwvergunning in te trekken, de gedaagden sub A en B (in die zaak) te gelasten het gebouwde af te breken en af te voeren en een verbod om op dat perceel een bouwsel op te zetten in strijd met artikel 8 van het Decreet Beginselen Grondbeleid, zijn in het kort geding te verregaande beslissingen, aangezien volstaan had kunnen worden met een verbod op het verder bouwen op dat perceel, in afwachting van de beslissing in een bodemgeschil, omdat de overheid bevoegd is de bestemming van een grondhuur perceel te wijzigen en een bouwvergunning te verstrekken in afwijking van de regels in de bouwwet”.

Overwegende, dat, volgens de heersende rechtsopvatting, de rechter slechts de staking van de tenuitvoerlegging van een vonnis kan bevelen indien het te executeren vonnis:

  1. klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust (apert onjuist vonnis) of
  2. indien de uitvoering op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten (nova) klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard;

Overwegende, dat, de Kantonrechter in eerste aanleg het vonnis ten aanzien waarvan schorsing was gevorderd, had moeten toetsen aan de criteria hierboven vermeld, na welke toetsing, indien van één der criteria sprake was, naar heersende rechtsopvatting schorsing zou mogen volgen, en indien geen sprake van één der criteria was, naar heersende rechtsopvatting, afwijzing van het gevorderde had moeten volgen;

Overwegende, dat, de bedoeling van deze criteria geen andere kan zijn dan te voorkomen dat een partij die het niet eens is met een uitspraak, in kort geding opkomt tegen die uitspraak, waardoor als een “verkapt appél” het geschil opnieuw wordt beoordeeld door een andere kort geding rechter, hetgeen zou neerkomen op een inbreuk op het gesloten systeem der rechtsmiddelen dat ons rechtsysteem kent;

Overwegende, dat, appellanten zich, zoals blijkt uit hun stellingname, op deze criteria hebben beroepen en hebben gesteld dat van genoemde criteria geen sprake was, weshalve de Kantonrechter in eerste aanleg het gevorderde had moeten afwijzen;

Overwegende, dat, het Hof zal moeten beoordelen of in casu sprake was van de genoemde criteria;

Overwegende, dat, zoals hierboven vermeld, de Kantonrechter zijn beslissing heeft gebaseerd op de overwegingen dat:

  1. Het vonnis waarschijnlijk geen stand zal houden in appél en
  2. De in het vonnis opgenomen veroordelingen te “verregaand” zijn voor een kort geding;

Overwegende, dat, uit het procesdossier blijkt dat partijen van standpunt verschillen ten aanzien van de tweede overweging, waarbij geïntimeerde van mening is dat het feit dat de in het vonnis opgenomen veroordelingen te “verregaand” zijn voor een kort geding met zich meebrengt dat er sprake is van een apert onjuist vonnis;

Overwegende, dat, het Hof van oordeel is dat van “aperte onjuistheid” pas dan sprake is wanneer het voor een ieder onmiskenbaar duidelijk is dat de eerste rechter een feitelijke of juridische misslag heeft begaan;

Overwegende, dat, naar het oordeel van het Hof de eerste rechter, door de veroordeling tot afbraak van het bouwsel, welk bouwsel in strijd met de wet was opgezet, geen duidelijke feitelijke of juridische misslag heeft begaan; de opvatting waar het Hof enige affiniteit mee heeft, inhoudende dat de eerste rechter had kunnen kiezen voor een minder ingrijpende orde maatregel, doet daar niet aan af;

Overwegende, dat, naar het oordeel van het Hof in casu geen sprake is van de vereiste criteria voor het staken c.q. schorsen van een vonnis door de rechter in kort geding, waardoor die betreffende grieven van appellanten gegrond worden geacht en het vonnis in aanmerking komt voor vernietiging;

Overwegende, dat, het Hof opnieuw rechtdoende, de oorspronkelijk gevraagde voorzieningen zal weigeren en gezien het bovenstaande niet toekomt aan bespreking van de overige grieven en weren, nu deze niet langer relevant zijn;

Overwegende, dat het Hof geïntimeerde, als de in het ongelijk gestelde partij, zal veroordelen in de kosten van het geding aan de zijde van appellanten gevallen;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP IN KORT GEDING:

Vernietigt het vonnis van de Kantonrechter in het Kort Geding gewezen en uitgesproken op 23 augustus 2001, bekend onder Arno.010915, waarvan beroep;

EN OPNIEUW RECHTDOENDE IN KORT GEDING:

Weigert de oorspronkelijk door geïntimeerde gevraagde voorzieningen;

Veroordeelt geïntimeerde in de kosten aan de zijde van appellanten in beide instanties gevallen, in prima begroot op SRD…………

en in hoger beroep gevallen op SRD………….

Met inbegrip van het door het Hof aan hun advocaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van SRD………

Bepalende het Hof het salaris van de advocaat van geïntimeerde eveneens op SRD………….

Aldus gewezen door de heren: Mr.K.Pultoo, Fungerend-President, Mr.I.H.M.H.Rasoelbaks en Mr.D.D.Sewratan, Leden en

door Mr.Drs.C.C.L.A.Valstein-Montnor, Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van Vrijdag, 20 april 2007, in tegenwoordigheid van Mr.G.A.Kisoensingh-Jangbahadoersingh, Fungerend-Griffier.

Partijen, appellanten vertegenwoordigd door advocaat Mr.F.W.M.Thijm namens hun gemachtigde, advocaat Mr.E.C.M.Hooplot en geintimeerde vertegenwoordigd door advocaat Mr.K.Brandon namens zijn gemachtigde, advocaat Mr.I.D.Kanhai, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

M.H.