- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A-583
- Uitspraakdatum 01 juni 2007
- Publicatiedatum 11 juli 2023
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft overwogen dat de opgelegde tuchtstraf van tijdelijke degradatie en voorwaardelijk ontslag uit Staatdienst in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Immers, weliswaar heeft verzoeker zijnde een ambtenaar van politie in strijd met de ambtsinstructies gehandeld, door 40 zinkplaten onderhands te verkopen en de ter zake geldende regels niet in acht te nemen, doch staat de opgelegde straf niet in verhouding tot de ernst en de gevolgen van het plichtsverzuim van verzoeker.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
A-583
[Verzoeker], wonende te [plaats] aan [adres], ten deze domicilie kiezende te Paramaribo aan de Costerstraat no. 77 ten kantore van Mr.R.U.F.Truideman (voorheen), voor wie als gemachtigde thans optreedt, Mr.F.F.P.TRUIDEMAN, advokaat,
verzoeker,
t e g e n
DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, ten deze vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie te diens Parkette aan de Henck Arronstraat (voorheen Gravenstraat) no.3 te Paramaribo, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.E.Y.BRAAM-JORDAN, advokaat,
verweerder,
De Fungerend-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
(Betalend) Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat [verzoeker] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:
- Verzoeker wenst de navolgende rechtsvordering in te stellen tegen: DE STAAT SURINAME, rechtspersoon met name het Ministerie van Justitie en Politie, ten deze vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie in Suriname, te diens Parkette aan de H.A.E.Arronstraat no. 3 te Paramaribo, verweerder;
- Verzoeker is vanaf 1 augustus 1971 ambtenaar in de zin van de Personeelswet, personeelsnummer [nummer 2]. Verzoeker is in vaste dienst werkzaam bij verweerder thans in de rang van ONDER INSPEKTEUR VAN POLITIE en als zodanig tewerkgesteld bij het Korps Politie Suriname als Hoofd Magazijnen, gebouwen, terreinen en logistiek;
- Op 24 juni 2004 ontving verzoeker een beschikking van de Minister van Justitie en Politie de dato 3 maart 2004 K.A. no. [nummer], welke beschikking hierbij in fotokopie wordt overgelegd met het verzoek de inhoud daarvan hier als letterlijk herhaald en geinsereerd te willen beschouwen;
- In gemelde beschikking besluit de Minister voornoemd om aan verzoeker op te leggen de navolgende tuchtstraffen, te weten:
- DEGRADATIE in de rang van onder inspecteur van politie tot majoor van politie voor de duur van een jaar onder toekenning van een bezoldiging van SRD 978,– per maand, enz. en
- ONTSLAG onder de bepaling dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij verzoeker zich binnen een proeftijd van een jaar wederom schuldig maakt aan een soortgelijk plichtsverzuim, enz.;
- In de meergenoemde beschikking worden als overwegingen voor het opleggen van die tuchtstraffen aan verzoeker opgegeven, dat verzoeker ervan verdacht wordt zich schuldig te hebben gemaakt aan het strafbaar feit van verduistering, zoals omschreven en strafbaar gesteld in de artikelen 381, 381 jo, 382 van het Wetboek van Strafrecht. Verder wordt er overwogen, dat verzoeker, die als coördinator belast was bij een gehouden veiling van diverse inbeslag genomen goederen, een aantal in beslag genomen zinkplaten, dat achter de garage van het Bureau Nieuwe Haven was gedeponeerd, welke niet voor de openbare veiling was geregistreerd, in vereniging met corveeër [naam], die partij zinkplaten zich wederrechtelijk heeft toeeigend door deze aan derden te verkopen, als zouden die zinkplaten op die veiling zijn verkocht;
- Verzoeker wenst nu reeds te stellen, dat hij zich aan geen enkel strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Indien dat wel zo zijn geweest, dan was verzoeker zeer zeker in verzekering gesteld door de Hulp- Officier bij de afdeling O.P.Z. aangezien er binnen het Korps daarmede geen grappen wordt gemaakt;
- Als er verder wordt gesproken over in beslag genomen zinkplaten, die zijn verduisterd, dan moet door verweerder eerst worden overgelegd de proccesen-verbaal van inbeslagname, waaruit blijkt om hoeveel zinkplaten het gaat en als om nieuwe of gebruikte zinkplaten gaat. Verder moet door verweerder worden overgelegd het bewijs, dat die zinkplaten aan verzoeker zijn afgegeven en door verzoeker zijn ontvangen (getekend voor ontvangst) om te worden opgeslagen c.q. te worden bewaard in het magazijn, welke valt onder het beheer van verzoeker als Hoofd van die afdeling. Ook zou verweerder op de proppen moeten komen met die “DERDEN” aan wie die zinkplaten zouden zijn verkocht door verzoeker tezamen met die [naam]. Pas dan kan een beschuldigende vinger naar verzoeker worden gewezen;
- Verzoeker kan niet aansprakelijk worden gehouden voor zinkplaten, “ die achter de garage van het Bureau Nieuwe Haven zijn gedeponeerd”. De vragen die rijzen zijn direct:
- is daar de plaats van opslag ?
- onder wiens beheer zijn ze daar geplaatst ?
- wie was verantwoordelijk voor de zinkplaten ?
- om hoeveel zinkplaten gaat het ? enzovoorts. In ieder geval zijn deze zinkplaten nimmer aan verzoeker afgegeven ter bewaring c.q. opslag als zijnde in beslag genomen goederen. Verzoeker heeft deze zinkplaten trouwens ook nooit gezien, dus waarover heeft verweerder het ??
- Op de bewuste veiling was er wel een partij van ongeveer 40 gebruikte zinkplaten, die zich in het magazijn bevonden en hoewel deze zinkplaten niet op de veilinglijst voorkwamen, heeft verzoeker deze zinkplaten via de Notaris toch laten verkopen en wel aan de persoon van [naam]. Verzoeker heeft de Procureur-Generaal bij zijn brief van 17 januari 2003 hiervan in kennis gesteld, terwijl de notaris in kwestie die brief voor akkoord heeft mede ondertekend. Verzoeker heeft verder ook een fotokopie van de kwitantie van betaling door die [naam] overgelegd. Uit dit alles blijkt, dat het met betrekking tot die 40 zinkplaten richtig is geschied. Over andere zinkplaten weet verzoeker niets en trouwens vielen die zinkplaten (voor zover zij werkelijk achter de garage waren geplaatst ) ook niet onder zijn verantwoordelijkheid;
- Verzoeker heeft zich dan ook niet schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en ook niet aan plichtsverzuim. Ook heeft verzoeker niet in strijd gehandeld met de Instructie Ambtenaren van Politie. Trouwens in de derde overweging van de aangevochten beschikking wordt gesteld, dat de Instructie Ambtenaren van Politie te vinden is in G.B.1971 no. 70 en verzoeker betwist dat. Verweerder vermeld dus ook nog verkeerde zaken in de beschikking:
- Verzoeker is dan ook van oordeel, dat de opgelegde tuchtstraffen elke grondslag missen en in strijd met de personeelswet zijn opgelegd. Verzoeker is gestraft voor iets waaraan hij geen schuld heeft c.q. waarvoor hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden. Verzoeker wordt nu tot zondebok gemaakt, terwijl iemand anders waarschijnlijk een vuil spelletje heeft gespeeld en nu in zijn vuistje lacht;
- Verzoeker is tenslotte van mening, dat verweerder nimmer tot het opleggen van die twee tuchtstraffen aan verzoeker had kunnen komen, indien verweerder het een en ander goed had onderzocht en had overwogen. De opgelegde straffen missen dus elke wettelijke grondslag en zijn derhalve ONWETMATIG c.q. ONRECHTMATIG en verzoeker lijdt grote schade daardoor. De beschikking van verweerder maakt derhalve een grote inbreuk op het in het rechtsbewustzijn levend beginsel van rechtszekerheid, waarbij elk rechtssubject moet weten waar hij aan toe is en welk rechtsbeginsel ook ervoor waakt, dat er besluiten worden genomen door de Staat zonder dat deze besluiten voldoende wettelijke grondslag hebben en niet slechts zijn gebaseerd op vermoedens en geruchten;
- Verzoeker kan zich derhalve op geen enkele wijze verenigen met de opgelegde straffen en verzoeker wenst op grond van het bepaalde in artikel 79 van de Personeelswet de NIETIGVERKLARING van de beschikking in kwestie. Verder is het ook nog zo, dat verzoeker daarna op de ranglijst der onder inspekteurs van politie weer terug geplaatst moet worden op zijn oude plaats;
Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd:
dat bij vonnis tot zover mogelijk uitvoer bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
- NIETIG TE WILLEN VERKLAREN de beschikking van de Minister van Justitie en Politie de dato 3 maart 2004 K.A.no.477, wegens strijd met de Personeelswet en strijd met het beginsel van rechtszekerheid;
- Tot het opleggen van een dwangsom van SRD 1000,– aan verweerder voor elke dag na de uitspraak ten deze, die verweerder in gebreke blijft om verzoeker terug te plaatsen op zijn oude plaats op de ranglijst van de onder inspekteurs van politie;
Overwegende, dat ingevolge s’ Hoven beschikking van 28 oktober 2005 ten dage voor verhoor van partijen bepaald, in Raadkamer zijn verschenen, verzoeker in persoon bijgestaan door advokaat Mr.A.Kanhai namens de gemachtigde van verzoeker, advokaat Mr.R.U.F.Truideman, advokaat Mr.E.Y.Jordan, gemachtigde van verweerder en Mr.R.Levens, Inspecteur van Politie 1e klasse namens verweerder, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat op de terechtzitting van 3 maart 2006, advokaat Mr.R.H.L.Rogers, namens de gemachtigde van verweerder, Mr.E.Y.Braam-Jordan het strafdossier ten name van verzoeker heeft overgelegd, waarna de verdere behandeling van de zaak is uitgesteld naar de terechtzitting van 7 april 2006 inzake uitlating zijdens partijen;
Overwegende, dat op de terechtzitting van 7 april 2006, advokaat Mr.F.F.P.Truideman zich heeft gesteld als gemachtigde van verzoeker;
Overwegende, dat de gemachtigde van partijen eveneens op voormelde terechtzitting hun conclusie tot uitlating hebben overgelegd, waarvan de inhoud hier als geinsereerd dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de gemachtigde van partijen om vonnis hebben gevraagd, waarna het Hof aanvankelijk vonnis had bepaald op 2 juni 2006, doch na enkele malen te zijn aangehouden, nader heeft op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat na het verhoor van partijen dat plaatsvond op 20 januari 2006, het Hof deze zaak heeft verwezen naar de terechtzitting van vrijdag, 3 februari 2006 des voormiddags te 08.30 uur voor overlegging van het strafdossier dat is opgemaakt naar aanleiding van de vermeende onregelmatigheden waarmee verzoeker in verband werd gebracht;
Overwegende, dat te dienende dage het strafdossier is overgelegd;
Overwegende, dat partijen zich over het overgelegde strafdossier hebben uitgelaten, waarbij verzoeker heeft gesteld dat uit het strafdossier niet blijkt dat er 300 zinkplaten aanwezig waren op het terrein en dat hij slechts weet heeft van 40 zinkplaten die op de veiling zijn verkocht aan de ambtenaar A 2e klasse de heer [naam], hetgeen overigens door de veiling-notaris mr. R. Soerdjbali is bevestigd;
Overwegende, dat verzoeker in voornoemde conclusie tevens heeft gesteld dat het niet kan worden getolereerd dat een ambtenaar op basis van loze en ongefundeerde beschuldigingen wordt gedegradeerd en voorwaardelijk wordt ontslagen;
Overwegende, dat verweerster heeft geconcludeerd dat uit de in het strafdossier genoemde zaken blijkt dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, maar ook aan ernstig plichtsverzuim, waardoor verweerster door het opleggen van de tuchtstraf geenszins onwetmatig of onrechtmatig heeft gehandeld;
Overwegende, dat naar het oordeel van het Hof niet uit de overgelegde stukken en het overgelegde strafdossier aannemelijk is geworden dat verzoeker 300 zinkplaten zou hebben verkocht;
Overwegende, dat wel aannemelijk is geworden dat verzoeker 40 zinkplaten heeft verkocht, en dat bij deze verkoop de terzake geldende regels door hem niet in acht zijn genomen;
Overwegende immers, dat is komen vast te staan dat deze zinkplaten onderhands zijn verkocht instede van op de veiling;
Overwegende voorts, dat, tevens is komen vast te staan dat ter zake de (onderhandse) verkoop van de 40 zinkplaten er betaling is geweest en dat achteraf er toestemming is gevraagd aan de Procureur-Generaal;
Overwegende, dat het Hof een dergelijke handeling door een ambtenaar van politie weliswaar als strijdig met de ambtsinstructies kwalificeert, evenwel acht het Hof de opgelegde tuchtstraf, neergelegd in de gewraakte beschikking, niet in redelijke verhouding staand tot de ernst en gevolgen van het plichtsverzuim, weshalve het besluit in strijd moet worden geacht met het evenredigheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel;
Overwegende, dat om die reden de beschikking niet in stand kan blijven, weshalve deze conform het bepaalde in artikel 79 lid 3 van de Personeelswet nietig zal worden verklaard;
Overwegende, dat het Hof ten aanzien van het gevorderde in onderdeel B van het petitum opmerkt dat een dwangsom slechts kan worden verbonden aan toegewezen vorderingen als genoemd in artikel 79 lid 1 onder c, zijnde condemnatoire uitspraken, en niet aan een declaratoire uitspraak als de onderhavige, weshalve dat gevorderde zal worden afgewezen;
Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;
RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
Verklaart nietig de beschikking van de Minister van Justitie en Politie de dato 3 maart 2004 K.A. no, [nummer], waarbij verzoeker de tuchtstraf van tijdelijke degradatie en voorwaardelijk ontslag uit Staatsdienst is opgelegd;
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door: Mr.K.Pultoo, Fungerend-President, Mr.Drs.C.C.L.A.Valstein-Montnor en Mr.D.D.Sewratan, Leden en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van Vrijdag, 1 juni 2007, in tegenwoordigheid van Mr.G.A.Kisoensingh-Jangbahadoersingh, Fungerend-Griffier.
w.g.G.A.Kisoensingh-Jangbahadoersingh w.g.K.Pultoo
Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advokaat Mr.A.R.Baarh namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.F.F.P.Truideman en verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, advokaat Mr.E.Y.Braam-Jordan, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
M.R.S.
Voor afschrift
De Griffier van het Hof van Justitie,
M.E. van Genderen-Relyveld.