SRU-HvJ-2007-34

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-432
  • Uitspraakdatum 16 maart 2007
  • Publicatiedatum 11 juli 2023
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof heeft overwogen dat het besluit van de Minister van Financien, waarbij verzoeker uit Staatdienst is ontslagen, in strijd is met artikel 63 lid 3 PW, zodat dit besluit conform artikel 79 lid 1 A PW nietig verklaard dient te worden. Het Hof heeft evenwel overwogen dat het standpunt van verzoeker dat de tuchtstraf niet in redelijke verhouding staat tot de ernst en de gevolgen van het plichtsverzuim, geheel onjuist is, aangezien een functionaris, die vanwege zijn functie is belast met de taak het smokkelen van goederen tegen te gaan, en die zich juist tijdens de uitoefening van zijn functie schuldig maakt aan dergelijke handelingen, volstrekt ongeschikt is voor het uitoefenen van die functie. Het Hof heeft derhalve gebruik makend van de bevoegdheid aan hem toegekend in artikel 82 lid 3 PW, verweerder opgedragen alsnog de voorgeschreven procedure van artikel 63 lid 3 Personeelswet te volgen en heeft het Hof de Procureur-Generaal de gelegenheid geboden advies uit te brengen, waarna verweerder opnieuw, zij het binnen drie maanden na ontvangst van het advies, een besluit dient te nemen.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
M.H.

A – 432

[Verzoeker], wonende te [plaats] aan [adres], ten deze domicilie kiezende te Paramaribo aan de Koninginnestraat no.10, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.A.R.Baarh, advokaat,
verzoeker,

t e g e n

DE STAAT SURINAME, met name het Ministerie van Financiën, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende te diens Parkette te Paramaribo aan de Henck Arronstraat (voorheen Gravenstraat) no.3, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.J.Kraag, advokaat,
verweerder,

De Fungerend-President spreekt in deze zaak in naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

(Betalend) Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien ‘s Hovens interlocutoire vonnis van 21 februari 2003 tussen partijen gewezen en uitgesproken;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in ’s Hovens voormeld vonnis is overwogen en beslist en voorts;

Overwegende, dat ter bevolen en gehouden comparitie van partijen zijn verschenen, verzoeker in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde, advocaat Mr.A.R.Baarh, advocaat Mr.J.Kraag, gemachtigde van verweerder en de heer Raymond Willem Christiaan Ford, vertegenwoordiger van het Ministerie van Financien, die hebben verklaard gelijk in de daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen processen-verbaal staat gerelateerd, waarna de zaak is verwezen naar de rolzitting inzake conclusie na gehouden comparitie van partijen en het overleggen van documenten zijdens verweerder;

Overwegende, dat de gemachtigde van verweerder een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie na gehouden comparitie van partijen heeft genomen onder overlegging van producties, waarvan de inhoud alsmede die van de overgelegde producties hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat de gemachtigde van verzoeker een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating van produkties heeft genomen onder overlegging van producties, waarvan de inhoud alsmede die van de overgelegde producties hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat ter terechtzitting van 3 oktober 2003, de gemachtigde van verweerder, advocaat Mr.J.Kraag een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating van produkties heeft genomen onder overlegging van een productie, waarvan de inhoud alsmede die van de overgelegde productie hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat ter terechtzitting van 20 februari 2004, de gemachtigde van verzoeker een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating van productie heeft overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat het Hof aanvankelijk vonnis had bepaald op 2 april 2004, doch na enige malen te hebben aangehouden, nader heeft bepaald op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat bij tussenvonnis van het Hof van Justitie van 21 februari 2003, het Hof de Griffier heeft gevraagd ten processe te doen overleggen het strafdossier als in de rechtsoverwegingen genoemd en partijen gelast ter terechtzitting van het Hof van Justitie van Vrijdag, 28 maart 2003 te verschijnen voor het inwinnen van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling;

Overwegende, dat, naar aanleiding van het verzoek het strafdossier ten processe te overleggen, de Griffier der Kantongerechten aan het Hof heeft bericht dat door brand het gevraagde dossier helaas verloren is gegaan waardoor het niet kan worden overgelegd;

Overwegende, dat de in het tussenvonnis gelaste comparitie van partijen is gehouden, en wel op vrijdag, 28 maart 2003 waarbij aanwezig was voor de Staat en is gehoord de heer Raymond Willem Christiaan Ford en op vrijdag, 11 april 2003, toen aanwezig was en is gehoord de verzoeker, die hebben verklaard als opgenomen in de processen-verbaal van die comparitie, welke hier als ingelast en geinsereerd moeten worden beschouwd;

Overwegende, dat verzoeker aan zijn vordering tot nietigverklaring van de ontslagbeschikking de volgende gronden ten grondslag heeft gelegd:

– dat van de Procureur-Generaal geen advies is ingewonnen ex artikel 63 lid 3 van de Personeelswet;

– dat de beschikking gebaseerd is op een nog niet in kracht van gewijsde gegaan strafvonnis, en

– dat de opgelegde tuchtstraf niet in redelijke verhouding staat tot de ernst en de gevolgen van het plichtsverzuim en de omstandigheden waaronder het is begaan;

Overwegende, dat verweerder, op de stellingen van verzoeker ingaand, als verweer heeft aangevoerd dat het niet in kracht van gewijsde gegaan vonnis wel als grondslag heeft mogen dienen voor de beschikking, nu de verklaringen van de getuigen overtuigend zijn – van de getuigenverklaringen heeft verweerder enkele in dit geding gebracht – en het gepleegde feit dermate ernstig was dat de tuchtstraf gerechtvaardigd is, voorts dat het niet nodig was advies van de Procureur-Generaal te vragen nu er geen sprake was van samenloop van het tuchtrechtelijk onderzoek en het strafrechtelijk onderzoek;

Overwegende, dat, ten aanzien van de stelling en het verweer artikel 63 lid 3 Personeelswet betreffende, naar het oordeel van het Hof uit het procesdossier blijkt dat er wel degelijk sprake was van samenloop van een tuchtrechtelijk en strafrechtelijk onderzoek, immers, verzoeker is naar aanleiding van een vermeende huisvisitatie in verzekering gesteld op 8 april 1997, waarna het strafrechtelijk onderzoek is aangevangen, waarna eveneens naar aanleiding van die vermeende huisvisitatie tevens een tuchtrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, waarin verzoeker zich heeft moeten verweren. Het bepaalde in artikel 63 lid 3 Personeelswet diende derhalve in acht genomen te worden en het verwijt aan verweerder is gegrond;

Overwegende, dat nu het besluit in strijd is genomen met artikel 63 lid 3 van de Personeelswet dit besluit ingevolge artikel 79 lid 1 A in aanmerking komt voor nietigverklaring;

Overwegende, dat het Hof, naar aanleiding van de stelling van verzoeker dat de tuchtstraf niet in verhouding staat tot het gepleegde feit, opmerkt, dat het Hof het niet eens is met verzoekers standpunt dat de tuchtstraf van ontslag niet in redelijke verhouding staat tot de ernst en de gevolgen van het plichtsverzuim. Het plichtsverzuim zou volgens verweerder bestaan uit het medeplichtig zijn aan het overtreden van de Smokkelwet, waarbij aan verzoeker verweten wordt dat hij tijdens een huisvisitatie personen de gelegenheid heeft gegeven een voertuig van het merk Mercedes Benz, zonder inachtneming van de regels der Smokkelwet in het vrije verkeer in Suriname te brengen, met andere woorden, zich tezamen met anderen schuldig heeft gemaakt aan smokkelen. Het komt het Hof voor dat een functionaris, die vanwege zijn functie is belast met de taak het smokkelen van goederen tegen te gaan, en die zich juist tijdens de uitoefening van zijn functie schuldig maakt aan dergelijke handelingen, volstrekt ongeschikt is voor het uitoefenen van die functie. Het ontgaat het Hof dan ook hoe verzoeker het standpunt kan huldigen dat de tuchtstraf niet in verhouding staat tot de handeling en op grond van artikel 79 lid 3 nietig verklaring van het besluit gevraagd zou kunnen worden;

Overwegende, dat het Hof, gebruik makend van de bevoegdheid aan hem toegekend in artikel 82 lid 3, verweerder zal opdragen alsnog de voorgeschreven procedure van artikel 63 lid 3 Personeelswet te volgen en de Procureur-Generaal de gelegenheid zal bieden advies uit te brengen, waarna verweerder opnieuw, zij het binnen drie maanden na ontvangst van het advies, een besluit zal nemen;

Overwegende, dat het Hof, gezien het bovenstaande de overige stellingen en weren van partijen niet zal bespreken nu deze niet langer relevant zijn;

Overwegende, dat het Hof beslissen zal als in het dictum van dit vonnis te melden;

Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;

RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:

Verklaart nietig de beschikking van de Minister van Financien de dato 19 juli 1999 no.[nummer 1]/no.[nummer 2], waarbij verzoeker uit Staatsdienst is ontslagen;

Draagt verweerder op in verband met een op te leggen tuchtstraf alsnog de Procureur-Generaal in de gelegenheid te stellen het advies, zoals voorgeschreven in artikel 63 lid 3 Personeelswet, uit te brengen;

Bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na ontvangst van het hierboven bedoelde advies van de Procureur-Generaal opnieuw zal besluiten omtrent het opleggen van een tuchtstraf aan verzoeker.

Aldus gewezen door de heren: Mr.K.Pultoo, Fungerend-President, Mr.I.H.M.H.Rasoelbaks, Lid en Mr.A.A.Hermelijn, Lid-Plaatsvervanger en door de Fungerend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van Vrijdag, 16 maart 2007, in tegenwoordigheid van Mr.G.A.Kisoensingh-Jangbahadoersingh, Fungerend-Griffier.

w.g.G.A.Kisoensingh-Jangbahadoersingh w.g.K.Pultoo

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen advokaat Mr.K.J.Brandon namens de gemachtigden van partijen, advokaten Mr.A.R.Baarh en Mr.J.Kraag.

M.H.