SRU-HvJ-2007-39

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR 13962
  • Uitspraakdatum 03 augustus 2007
  • Publicatiedatum 19 juli 2023
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof heeft vastgesteld dat wanneer niet alle gerechtigden aan de scheiding en deling hebben meegewerkt, de akte van de boedelscheiding in rechte geen stand kan houden en alzo nietig of vernietigbaar is. Op grond hiervan zou niet kunnen volgen dat geïntimeerden gerechtigd zijn. Verder overweegt het Hof dat boedelscheiding krachtens artikel 1139 lid 1 BW slechts nietig verklaard kan worden op basis 3 gronden. In casu hebben geïntimeerden voormelde gronden niet aan hun vordering ten grondslag gelegd. Het Hof heeft met betrekking tot het subsidiair gevorderde overwogen dat, nu daar geen feiten aan ten grondslag zijn gelegd en mitsdien niet voldaan is aan het in artikel 111 lid 1 sub 3 Rv gestelde vereiste, dit ertoe leidt dat geïntimeerden niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun vordering.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

GENERALE ROL: 13962.

  1. [Appellant sub A], wonende te [plaats 1] aan [adres],
  2. [Appellant sub B], wonende te [plaats 1], aan [adres],
  3. [Appelant sub C], zonder bekende woon- of verblijfplaats in Suriname,
  4. [Appellant sub D], wonende te [plaats 1] aan [adres], voor wie tot hun aller gemachtigde is gesteld, Mr.F.Kruisland, advokaat,

appellanten,

t e g e n

  1. [Geïntimeerde sub A], (woonplaats onbekend),
  2. [Geïntimeerde sub B], wonende te [plaats 2], Nederland,
  3. [Geïntimeerde sub C], weduwe van [naam 1],
  4. [Geïntimeerde sub D], wonende te [plaats 1],
  5. [Geïntimeerde sub E], wonende te [plaats 1].
  6. [Geïntimeerde sub F], wonende te [plaats 1],
  7. [Geïntimeerde sub G], wonende te [plaats 1],
  8. [Geïntimeerde sub H], wonende te [plaats 1],
  9. [Geïntimeerde sub I], wonende te [plaats 1],
  10. [Geïntimeerde sub J], wonende te [plaats 1], door wie tot hun aller gemachtigde optreedt, Mr.D.Chocolaad, advokaat,

geintimeerden,

De President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

(Betalend) Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien ’s Hovens interlocutoire vonnissen respectievelijk van 19 juni 1998, 22 oktober 1999, 21 mei 2004, 6 augustus 2004 en 2 februari 2007 tussen partijen gewezen en uitgesproken;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Verwijzende naar en overnemende hetgeen bereids in ’s Hovens laatstvermeld vonnis is overwogen en beslist en voorts;

Overwegende, dat de door het Hof bevolen comparitie van partijen niet is gehouden, waarna de zaak verwezen werd naar de rolzitting van 20 april 2007 inzake uitlating zijdens partijen;

Overwegende, dat de gemachtigde van geïntimeerden op de terechtzitting van 18 mei 2007 een schriftelijke conclusie met betrekking tot eiswijziging heeft overgelegd, althans om akte van rectificatie heeft verzocht;

Overwegende, dat de gemachtigde van appellanten een hier als geinsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating heeft genomen, waarvan de inhoud hier als in gelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat partijen hierna vonnis hebben gevraagd, waarna het Hof aanvankelijk vonnis in de zaak had bepaald op 20 juli 2007, doch nader op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat geïntimeerden, toen eisers in onderdeel A van het petitum primair hebben gevorderd:

– Voor recht te verklaren, dat zij gerechtigd zijn in de onverdeelde helft van de voormelde grond “La Paix en wel eiser sub 1 tot het een/vier en tachtigste gedeelte, eiser sub 2 tot het een/vier en tachtigste gedeelte en eisers sub 3 tot en met 10 elk tot het een/zeshonderd tweeënzeventigste gedeelte;

Overwegende, dat het Hof met betrekking tot voormeld gevorderde opmerkt, dat declaratoir toch de beslissing is welke strekt tot het vaststellen wat omtrent een rechtsverhouding rechtens is;

Overwegende, dat het Hof het in prima zijdens geïntimeerden gedaan verzoek om rectificatie in die zin, dat instede van “de Oostelijke helft van voormelde grond” worde gelezen de “Westelijke helft van voormelde grond” in het 13e “dat” van het verzoekschrift, inwilligend, hen, geïntimeerden, alsnog terzake akte zal verlenen;

Overwegende, dat het Hof naar aanleiding van het zojuist overwogene opmerkt, dat geïntimeerden in het 14e “dat” van het verzoekschrift hebben gesteld dat de toebedeling van de Oostelijke helft (lees: Westelijke helft) van voormelde grond ten onrechte is geschied aan de in de akte vermelde personen alleen, aangezien op het tijdstip van de scheiding en deling als erfgenamen in voormeld onroerend goed behalve de eisers mede gerechtigd waren, [naam 2], [naam 3], zodat niet alle gerechtigden aan de scheiding en deling hebben medegewerkt, waardoor de akte van scheiding en deling (lees: de boedelscheiding) in rechte geen stand kan houden en alzo nietig of vernietigbaar is;

Overwegende, dat reeds op grond van het zojuist overwogene toewijzing van het primair onderdeel A van het petitum gevorderde niet zou kunnen volgen, kunnen de geïntimeerden immers niet vorderen voor recht te verklaren dat geïntimeerde sub 1 tot het een/vier en tachtigste gedeelte, geïntimeerde sub 2 tot het een/vier en tachtigste gedeelte en geïntimeerden sub 3 tot en met 10 elk tot het een/zeshonderd tweeënzeventigste gedeelte gerechtigd zijn, terwijl niet alle deelgerechtigden bij de boedelscheiding betrokken zijn geweest, in welk geval het gedeelte van elk der geïntimeerden minder zou zijn dan door hen opgegeven;

Overwegende, dat geïntimeerden in onderdeel B van het primair gevorderde hebben gevorderd: Nietig te verklaren: de akte scheiding en deling de dato 4 september 1980 welke is overgeschreven ten hypotheekkantore op 5 september 1980 in register [nummer 1] onder [nummer 2];

Overwegende, dat het Hof naar aanleiding van het zojuist overwogene opmerkt, dat geïntimeerden in gemeld onderdeel met “de akte scheiding en deling de dato 4 september 1980” in wezen bedoelen “de boedelscheiding, gedaan bij akte, op 5 februari 1980 verleden ten overstaan van de te Paramaribo residerende notaris Mr.C.R.Jadnanansingh, en overgeschreven ten hypotheekkantore in register [nummer 1] onder [nummer 2]”;

Overwegende, dat een boedelscheiding krachtens artikel 1139, 1ste lid van het Burgerlijk Wetboek slechts nietig verklaard kan worden: 1° terzake van dwang; 2° terzake van bedrog door één of meer der deelgenoten gepleegd; 3 ° terzake van benadeling meer dan een vierde gedeelte bedragende;

Overwegende, dat nu geïntimeerden, naar het Hof gebleken, is voormelde gevallen niet aan hun vordering hebben ten grondslag gelegd, wat gemoeten had en het primair gevorderde in onderdeel B van het petitum een duidelijke grondslag ontbeert, diende reeds op grond daarvan ook toewijzing van dat gevorderde niet te volgen;

Overwegende, dat het primair gevorderde in onderdeel B van het petitum dient, nu zij in wezen sequeel is van het gevorderde A van het petitum, waarvan toewijzing niet zal volgen, hetzelfde lot te ondergaan;

Overwegende, dat het Hof met betrekking tot het subsidiair gevorderde opmerkt, dat, nu daar geen feiten aan ten grondslag zijn gelegd en

mitsdien niet voldaan is aan het in artikel 111 lid 1 sub 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gesteld vereiste, zal dat gevorderde met een niet – ontvankelijkheid moeten worden begroet;

Overwegende, dat uit het voorgaande volgt, dat het beroepen vonnis niet in stand kan blijven, maar behoort te worden vernietigd;

Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:

Verlenen geïntimeerden alsnog akte van rectificatie als verzocht;

Vernietigt het vonnis door de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 10 december 1996 tussen partijen gewezen, waarvan beroep;

EN OPNIEUW RECHTDOENDE:

Verklaart geïntimeerden alsnog niet ontvankelijk in zowel hun primaire als in hun subsidiaire vordering;

Veroordeelt geïntimeerden in de proceskosten in beide instanties, aan de zijde van appellanten gevallen en begroot:

in eerste aanleg op SRD nihil;

en in hoger beroep op SRD 258,–;

Met inbegrip van het door het Hof aan de advokaat van appellanten voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van SRD 250,–;

Bepalende het hof het salaris van de advokaat van geïntimeerden eveneens op SRD 250,–;

Aldus gewezen door: Mr.J.R.Von Niesewand, President, Mr.Drs.C.C.L.A.Valstein-Montnor en Mr.I.H.M.H.Rasoelbaks, Leden en door de President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van Vrijdag, 3 augustus 2007, in tegenwoordigheid van Mr.G.A.Kisoensingh-Jangbahadoersingh, Fungerend-Griffier.

w.g.G.A.Kisoensingh-Jangbahadoersingh w.g.J.R.Von Niesewand

Partijen, appellanten vertegenwoordigd door advokaat Mr.R.C.A.Bleau namens hun gemachtigde, advokaat Mr.F.Kruisland en geintimeerden vertegenwoordigd door advokaat Mr.C.P.Baal namens hun gemachtigde, advokaat Mr.D.Chocolaad, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

M.H.