SRU-HvJ-2007-41

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-607
  • Uitspraakdatum 02 februari 2007
  • Publicatiedatum 19 juli 2023
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof heeft overwogen dat conform artikel 80 lid 1 sub b PW, vorderingen als bedoeld in artikel 79 lid 1 sub a, niet-ontvankelijk zijn, indien zij zijn ingediend, later dan een maand nadat het besluit ter kennis van de belanghebbende is gebracht. Het Hof heeft voorts vastgesteld dat onder een maand ingevolge artikel 1 PW wordt verstaan: een tijdvak van dertig dagen. In casu heeft verzoeker de vordering op de 32ste dag ingesteld tegen verweerder en is hij op grond daarvan niet-ontvankelijk verklaart in zijn vordering.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

A-607

[Verzoeker], wonende aan [adres], in het [district], dezer zake domicilie kiezende aan de Johan Adolf Pengelstraat 46 te Paramaribo ten kantore van de advocaat mr. G.R. Sewcharan, voor wie als gemachtigde optrad, mr. G.R. Sewcharan, advocaat,
verzoeker,

t e g e n

DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, in rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende te diens Parkette te Paramaribo aan de Henck Arronstraat no. 3, voor wie als gemachtigde optreedt, mr. H.H. Veldkamp, advocaat,
verweerder,

De Waarnemend-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

(Betalend) Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken;

Gehoord partijen;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat [verzoeker] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:

Bij beschikking d.d. 4 maart 2005 met nummer 435/05, heeft de Minister van Justitie en Politie, nader te noemen verweerder, verzoeker ontslagen uit Staatsdienst (Korps Politie Suriname) ingevolge artikel 40 lid onder j van het Politiehandvest. Van de beschikking wordt hierbij een afschrift overgelegd (Produktie 1).

De beschikking is op vrijdag 6 mei 2005 ter kennis van verzoeker gebracht.

Verzoeker kan zich met de beschikking, althans het besluit, en de gronden waarop die berust niet verenigen en wenst op basis van de navolgende gronden bij het Hof de onderhavige vordering in te stellen.

  1. Blijkens de beschikking wordt als grond voor het besluit vermeld een onderzoek van OPZ van een strafdossier met no.[nummer]. Als tweede grond wordt aangegeven een vonnis van de Kantonrechter in het Derde Kanton d.d. 21 mei 2003. Dit vonnis betreft hetzelfde strafdossier. Van dit vonnis heeft verzoeker hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is nog niet behandeld. Het vonnis is derhalve nog niet onherroepelijk. Verzoeker heeft de beschuldiging ontkend. Het feit dat het vonnis nog niet onherroepelijk is, brengt met zich mee dat het alszodanig niet, althans nog niet, als grond mag worden gebruikt voor het in deze gegeven ontslag.
  2. Voorts wordt door verweerder gesteld dat verzoeker een dienstvoertuig voor zes uren zou hebben gebruikt voor privé-doeleinden en dat hij eens zijn vuistvuurwapen zou hebben gehanteerd, terwijl daartoe, aldus verweerder, de noodzaak ontbrak en zou hij een keer geslapen hebben in een dienstvoertuig. Verweerder concludeert dan dat deze zaken ernstig plichtsverzuim opleveren en ontslaat verzoeker vervolgens uit vaste dienst.
  3. Zoals gesteld, is verzoeker het met het besluit en de aangehaalde gronden niet eens. Ten aanzien van de eerste grond is hiervoor al aangegeven dat het verwijt nog niet vaststaat, en derhalve niet aangewend kan worden voor het onderhavige ontslag. Verzoeker is van mening dat bij behandeling van de zaak in hoger beroep aan het licht zal komen dat hij niet betrokken is. Hij constateert daarom dat verweerder in deze ten onrechte hem op grond van dat dossier en vonnis ontslaat.
  4. Voor wat betreft de hiervoor onder 2 aangehaalde gronden, is verzoeker de mening toegedaan dat die door verweerder enkel vermeld zijn om de eerder besproken grond aan te dikken. Echter vormen deze gronden afzonderlijk, noch gezamenlijk voldoende grondslag voor het gegeven ontslag en rechtvaardigen daarom het ontslag ook niet.
  5. Voorts is het verzoeker bekend dat zijn medeverdachten in de betreffende strafzaak niet zijn ontslagen en vermoedt hij dat hem ontslag is aangezegd om andere dan de in de beschikking vermelde redenen. Weshalve er volgens hem hier kennelijk sprake is van misbruik van bevoegdheid.
  6. Tevens is verzoeker van mening dat het besluit in strijd is met de wet en/of met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In ieder geval is het besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel nu zijn medeverdachten niet, maar hem wel ontslag is aangezegd.
  7. Ook is volgens verzoeker het besluit in strijd met het beginsel van belangenafweging. Verzoeker staat aan het hoofd van een gezin. Alszodanig is hij verantwoordelijk voor de opvoeding en verzorging van zijn kinderen. De onder 2 van weergegeven gronden voor het gegeven ontslag, althans het gestelde plichtsverzuim, staan geenszins in verhouding tot de nadelige gevolgen van het ontslag voor verzoeker en zijn gezin.
  8. Op grond van al het voorgaande komt verzoeker tot de conclusie dat het gegeven ontslag ongeldig is en voor algehele nietigverklaring in aanmerking komt.

Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd:

dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

  1. de voormelde beschikking, althans het besluit, d.d. 4 maart 2005 met nummer [nummer 2], waarbij verzoeker uit Staatsdienst (Korps Politie Suriname) is ontslagen, nietig zal worden verklaard;
  2. verweerder zal worden veroordeeld verzoeker weder tewerk te stellen, onder verbeurte van een dwangsom van SRD 1.000,–, althans een door het Hof in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag dat verweerder weigert aan de uitvoering van het vonnis te voldoen;

III. met veroordeling van verweerder in de kosten van dit geding;

Overwegende, dat van de Staat Suriname binnen de wettelijke gestelde termijn geen verweerschrift ter Griffie is binnengekomen;

Overwegende, dat ter terechtzitting van 6 oktober 2006, verzoeker niet is verschenen en de gemachtigde van verzoeker, mr. G.R. Sewcharan, advocaat heeft verklaard, dat hij zijn cliënt niet heeft kunnen bereiken;

Overwegende, dat ter terechtzitting van 17 november 2006, de gemachtigde van verzoeker, mr. G.R. Sewcharan, advocaat wederom heeft verklaard dat hij nog geen kontakt heeft gehad met zijn cliënt en dat zijn cliënt niet heeft reageert op de oproep, waarna de gemachtigden van de procespartijen terzelfde terechtzitting hebben gepersisteerd bij hun stellingen;

Overwegende, dat op de terechtzitting van 5 januari 2007, advocaat mr. S.N.K. Woei A Sioe namens de gemachtigde van verzoeker, advocaat mr. G.R. Sewcharan een onttrekkingsbrief heeft overgelegd, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;

Overwegende, dat zijdens het Hof een schrijven de dato 8 januari 2007 G.No.14 (u) naar de verzoeker is verzonden op 9 januari 2007, nr.[nummer 3] en het Hof geen bericht van verzoeker heeft ontvangen, waarna het Hof vonnis in de zaak heeft bepaald op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat, naar uit het procesdossier blijkt, verzoeker, agent van Politie 1ste klasse in vaste dienst bij het Korps Politie Suriname van het Ministerie van Justitie en Politie, bij beschikking van de Minister van Justitie en Politie de dato 4 maart 2005 de tuchtstraf van ontslag uit Staatsdienst is opgelegd wegens ernstig plichtsverzuim;

Overwegende, dat, naar verzoeker in het verzoekschrift heeft gesteld voormelde beschikking op vrijdag, 6 mei 2005 te zijner kennis is gebracht;

Overwegende, dat, naar blijkt uit de aantekening van de Griffier van het Hof het verzoekschrift op 6 juni 2005 op de Griffie is ingekomen;

Overwegende, dat verzoeker in onderdeel 1 van het petitum van voormeld verzoekschrift vordert de nietigverklaring van voormelde beschikking, althans het besluit, de dato 4 maart 2005 no.[nummer 2], waarbij hij – verzoeker – uit Staatsdienst is ontslagen;

Overwegende, dat ingevolge artikel 80 lid 1, sub b van de Personeelswet (Geldende Tekst 1985), vorderingen als bedoeld in artikel 79, eerste lid, aanhef en onder a, niet ontvankelijk zijn, indien zij zijn ingediend, meer dan een maand nadat het besluit ter kennis van de belanghebbende is gebracht;

Overwegende, dat onder maand ingevolge artikel 1 van genoemde wet wordt verstaan: tijdvak van dertig dagen;

Overwegende, dat een besluit genomen op grond van het bij of krachtens

de Personeelswet geacht wordt ter kennis van de belanghebbende te zijn gebracht op de dag waarop het stuk door het bevoegde gezag aan hem is overhandigd (artikel 5 lid 2 sub a van de Personeelswet);

Overwegende, dat nu het besluit, naar verzoeker onweersproken heeft gesteld, op 6 mei 2005 te zijner kennis is gebracht en hij de onderhavige vordering pas op 6 juni 2005 tegen verweerder heeft ingesteld, dus op de 32ste dag sedert 6 mei 2005, terwijl de wet slechts 30 dagen sedert 6 mei 2005 toestaat, rest het Hof niets anders dan hem – verzoeker – niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, bespreking van de overige stellingen van verzoeker als niet langer relevant, geheel in het midden latend;

Gezien de betrekkelijke wetsartikelen;

RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:

Verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn vordering;

Aldus gewezen door de heren: mr. J.R. von Niesewand, Waarnemend-President, mr. K. Pultoo en mr. H.E. Struiken, Leden en door de Waarnemend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van Vrijdag, 2 februari 2007, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kisoensingh-Jangbahadoersingh, Fungerend-Griffier.

w.g. G.A. Kisoensingh-Jangbahadoersingh w.g. J.R. von Niesewand

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen mr. H.H. Veldkamp, advocaat, gemachtigde van verweerder, terwijl verzoeker noch in persoon noch bij gemachtigde is verschenen.

M.H.