- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR 14275
- Uitspraakdatum 07 december 2007
- Publicatiedatum 08 augustus 2023
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Onder woonerfhuur vallen al die overeenkomsten waarbij iemand eens ander goed in tijdelijk gebruik heeft gekregen als woonerf en hierop met toestemming van de grondeigenaar een huis bouwt uit eigen middelen. Het vorenstaande geeft een recht aan de persoon die heeft gehuurd en kan de ontruiming niet op basis van de omstandigheid ‘zonder recht of titel verblijven op het perceel’ worden toegewezen. Na de betwisting van een dergelijke overeenkomst ligt het echter op de weg van de huurder om de overeenkomst te bewijzen. Voor een dergelijk onderzoek is er geen plaats in het kort geding.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
GENERALE ROL NO: 14279
[Appellant], wonende te [plaats] aan [adres 1], ten deze domicilie kiezende aan de Grote Combeweg no. 43 Unit 1, voor wie als gemachtigde optreedt, mr. E.Y. Braam-Jordan, advocaat,
appellant,
t e g e n
[Geïntimeerde], wonende aan [adres 2] te [plaats], ten deze domicilie kiezende te Paramaribo aan de Prins Hendrikstraat no. 14, bij het Advocatenkantoor van Dijk-Silos, voor wie als gemachtigde optreedt, mr. dr. J. van Dijk-Silos, advocaat,
geïntimeerde,
De Waarnemend-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
(Betalend) Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding waaronder:
- het in afschrift overgelegd vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 4 januari 2005 tussen partijen gewezen;
- het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 17 januari 2005, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;
Gehoord partijen bij monde van haar respectieve advokaten;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt, dat [geïntimeerde] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
- Dat eiser de navolgende vordering wenst in te stellen tegen [appellant], wonende te [plaats] aan [adres 1].
- Dat eiser blijkens hierbij in fotokopie overgelegde beschikking d.d. 20 september 2000 uitgesproken door de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, Nederland, door mr. H.L.L. Neervoort-Briet, lid van de zesde enkelvoudige Kamer, is benoemd tot bewindvoerder over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [naam 1], geboren te Suriname in het [district] op 30 mei en wonende aan [adres 1], zijnde de moeder van eiser.
- Dat de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, Nederland, voorgezeten door het lid van de zesde enkelvoudige Kamer, alvorens te geraken tot het benoemen van eiser tot bewindsvoerder heeft overwogen dat degene op wie het verzoekschrift betrekking heeft, i.c. [naam 1], lijdende is aan een geestelijke stoornis, waardoor zij niet in staat is of bemoeilijkt wordt haar belangen behoorlijk waar te nemen, met het verzoek de inhoud van de alhier in fotokopie overgelegde beschikking d.d. 20 september 2002 als hier letterlijk herhaald en geïnsereerd te willen beschouwen.
- Dat de benoeming van eiser tot bewindsvoerder over alle tegenwoordige en toekomstige goederen van [naam 1] voortvloeit uit een vordering tot onder curatele stelling van [naam 1] voornoemd, waarmede [naam 2], dochter van [naam 1] zich gewend had tot de Arrondissements Rechtbank te Amsterdam, Nederland, zesde enkelvoudige kamer. Dat zowel [naam 2] voornoemd als gedaagde, zijnde belanghebbende tijdens de behandeling van het verzoek tot onder curatele stelling instemden met de onder curatele stelling van [naam 1], doch dat er geen overeenstemming kon worden bereikt over de te benoemen curator, weshalve eiser tot bewindvoerder werd aangesteld.
- Dat gedaagde na de indiening en tijdens de behandeling van het verzoek d.d. 11 november 1999 tot onder curatele stelling van [naam 1] voornoemd, met laatstgenoemde zonder medeweten van haar kinderen naar Suriname afreisde, alwaar gedaagde en [naam 1] voornoemd op 23 mei 2002 in het huwelijk traden, zoals moge blijken uit de hierbij in fotokopie overgelegde huwelijksakte d.d. 23 mei 2002, alhoewel [naam 1] al eerder door haar huisarts [naam 3] dement was verklaard, zoals het hierbij in fotokopie overgelegd schrijven d.d. 15 september 1999 doet blijken met het verzoek de overgelegde producties als hier letterlijk aangehaald en geïnsereerd te willen beschouwen.
- Dat uit het bovenstaande overduidelijk blijkt dat [naam 1] voornoemd ten tijde van de huwelijksvoltrekking met gedaagde d.d. 23 mei 2000, vanwege haar ernstige gestoorde geestesvermogen niet in staat was c.q. moet worden geacht haar zelfstandige vrije wil tot het aangaan van een huwelijk met gedaagde te bepalen. Eiser doet u bijgaand een brief d.d. 16 augustus 2002 van [naam 4], neuroloog, toekomen, waaruit blijkt dat [naam 1] voornoemd ten tijde van het litigieuze huwelijk niet in staat was haar wil rechtsgeldig te bepalen. Gedaagde heeft misbruik gemaakt van de omstandigheden waarin [naam 1] voornoemd verkeerde, weshalve het huwelijk d.d. 23 mei 2000 gesloten tussen [naam 1] en gedaagde volstrekt nietig dus non – existent is.
- Dat de gezondheidstoestand van [naam 1] thans dusdanig verslechterd is dat zij sedert 08 juli 2002 opgenomen ligt in het Diakonessenhuis, waarbij de prognose van de gezondheidstoestand van [naam 1] voornoemd als ongunstig wordt aangeduid en plotseling overlijden zeker een reële mogelijkheid is, zoals moge blijken uit de hierbij in fotokopie overgelegde verklaring d.d. 22 augustus 2002 van drs. J. Pengel, neuroloog en mitsdien het verzoek van eiser aan de rechter om de behandeling van de onderhavige vordering te bespoedigen alleszins gerechtvaardigd is.
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd:
dat bij vonnis zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad middels een versnelde behandeling van onderhavig verzoek.
PRIMAIR:
Voor recht zal worden verklaard dat het ten rekeste vermelde huwelijk d.d. 23 mei 2000 voltrokken tussen [naam 1] en gedaagde niet tot stand is gekomen, althans dat het huwelijk voltrokken non – existent is.
SUBSIDIAIR:
Zal worden vernietigd althans nietig zal worden verklaard het ten rekeste vermelde huwelijk d.d. 23 mei 2002 voltrokken tussen [naam 1] en gedaagde; Kosten rechtens.
Overwegende, dat [appellant] als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord – onder overlegging van producties- welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd:
dat de vordering van verzoeker niet ontvankelijk zal worden verklaard c.q. zal worden afgewezen;
Overwegende, dat de gedaagde twee getuigen heeft doen horen, wier verklaringen zijn gerelateerd in daartoe opgemaakte processen-verbaal, waarvan de inhoud als hier geïnsereerd dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat partijen daarna nadere conclusies hebben opgenomen, waarbij gedaagde enkele producties in het geding heeft gebracht waarop eiser bij nadere conclusie heeft gereageerd;
Overwegende, dat bij rolbeschikking d.d. 2 maart 2004 toen een comparitie van partijen is gelast teneinde een minnelijke regeling tussen partijen te beproeven, hetgeen niet is gelukt;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis van 4 januari 2005 op de daarin opgenomen gronden:
Voor recht heeft verklaard dat het huwelijk gesloten tussen [naam 1] en gedaagde op 23 mei 2000 niet tot stand is gekomen;
Gedaagde heeft verwezen in de kosten van het geding aan de zijde van eiser gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 43,99 (Drieënveertig 99/100 Surinaamse Dollar);
Het primair meer of anders gevorderde heeft afgewezen;
Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal de dato 17 januari 2005, Wilfred Cornelis Blankendaal in hoger beroep is gekomen van voormelde eindvonnis van 4 januari 2005;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder James Edward Kolf van 10 december 2005 No. 0982 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat de advocaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende de gemachtigde van geïntimeerde bij dupliek pleidooi een productie overgelegd, wordende de inhoud alsmede die van de overgelegde productie hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat de gemachtigde van appellant een hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating heeft genomen, waarvan de inhoud hier als ingelast dient te worden beschouwd;
Overwegende, dat het Hof hierna vonnis in de zaak heeft bepaald op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat, naar blijkt uit het procesdossier, tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiser op 4 januari 2005 door de Kantonrechter in het Eerste Kanton vonnis gewezen en uitgesproken is, waarvan het dictum luidt:
Verklaart voor recht dat het huwelijk tussen [naam 1] en gedaagde op 23 mei 2000 niet tot stand is gekomen;
Verwijst gedaagde in de kosten van het geding aan de zijde van eiser gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op SRD 43.99,– (VIERDUIZEND DRIEHONDERD EN NEGEN EN NEGENTIG);
Wijst het primair meer of anders gevorderde af;
Overwegende, dat, naar wijders uit het procesdossier blijkt appellant als gedaagde in eerste aanleg niet persoonlijk bij de uitspraak in prima tegenwoordig is geweest en daarbij evenmin aanwezig was de advocaat, die volgens dat vonnis als zijn gemachtigde optrad;
Overwegende, dat, naar luidt van artikel 264 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de termijn voor hoger beroep dertig dagen is, gerekend van de dag der uitspraak of, indien de eiser in beroep bij die uitspraak niet tegenwoordig is geweest, van de dag waarop het eindvonnis hem volgens dit Wetboek is medegedeeld;
Overwegende, dat, naar luid van artikel 119 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de partij, die niet persoonlijk of bij gemachtigde bij de uitspraak ter terechtzitting tegenwoordig is, doet de Kantonrechter de inhoud van ieder vonnis bij aangetekende dienstbrief door de griffier mededelen;
dat de bedoeling van deze wetsbepaling geen andere kan zijn dan dat ook de bij de uitspraak afwezige partijen van de inhoud van het eindvonnis op de hoogte zullen zijn, opdat zij zich over eventueel daartegen aan te wenden rechtsmiddelen kunnen beraden;
Overwegende, dat, naar het Hof gebleken is, aan appellant geen dienstbrief is verzonden;
dat uit het zo juist overwogene volgt, dat het niet verzenden van de dienstbrief niet kan hebben bewerkt dat de appeltermijn een aanvang heeft genomen, in verband waarmede verwezen wordt naar het 4e lid van artikel 119 van meergemeld Wetboek;
Overwegende, dat het aantekenen van appel tegen het vonnis de dato 4 januari 2005 op 17 januari 2005 prematuur is geweest;
Overwegende, immers dat appellant dat gedaan heeft zonder de terzake geldende wettelijke bepalingen in acht te nemen;
Overwegende, dat het Hof appellant dan ook niet ontvankelijk verklaren zal in het door hem tegen het beroepen vonnis de dato 4 januari 2005 aangetekend appel en de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van geïntimeerde gevallen zal hebben te dragen;
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Verklaart appellant niet ontvankelijk in het door hem ingestelde beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 4 januari 2005 gewezen;
Veroordeelt hem in de kosten aan de zijde van geïntimeerde op de procedure in hoger beroep gevallen tot dusver begroot op SRD 150,–;
Met inbegrip van het door het Hof aan zijn advocaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van SRD 150,–;
Bepalende het Hof het salaris van de advocaat van de appellant eveneens op SRD 150,–;
Aldus gewezen door de heren: mr. J.R. von Niesewand, Waarnemend-President, mr. D.D. Sewratan en mr. H.E. Struiken, Leden en door de Waarnemend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van Vrijdag, 2 februari 2007, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kisoensingh-Jangbahadoersingh, Fungerend-Griffier.
Partijen, appellant vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, advocaat mr. E.Y. Braam-Jordan en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat
mr. A.I. Soechitram namens zijn gemachtigde, advocaat mr. dr. J. van Dijk-Silos, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
M.H.