- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer A 629
- Uitspraakdatum 16 november 2007
- Publicatiedatum 03 oktober 2023
- Rechtsgebied Ambtenarenrecht
-
Inhoudsindicatie
Verzoeker is akkoord gegaan met het aan hem gedaan voorstel om als brigadier van politie in vaste dienst bij het Korps Politie Suriname van het Ministerie van Justitie en Politie uit de actieve politie dienst te worden ontslagen in realiter ontheven, en gelijktijdig de status van ambtenaar c.q. stafambtenaar A 2e klasse, verleend te krijgen. Bij gebrek aan belang bij zijn vordering, zal hij derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard daarin.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
A-628
[Verzoeker], wonende aan [adres] te [plaats], ten deze domicilie kiezende aan de Kromme Elleboogstraat 1 ten kantore van het advocatenkantoor “METRIKO”, voor wie als gemachtigde optreedt, mr. I.D. Kanhai, advocaat,
verzoeker,
t e g e n
DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, ten rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende aan de Henck Arronstraat no. 3 in het district Paramaribo, voor wie als gemachtigde optreedt, mr. S.S. Bikhari, advocaat,
verweerder,
De President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
(Betalend) Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken;
Gehoord partijen;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat [verzoeker] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:
- dat verzoeker de hierna volgende vordering wenst in te stellen tegen:
DE STAAT SURINAME, meer precies het Ministerie van Justitie en Politie, rechtspersoon, ten rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende aan de H. Arronstraat no. 3 in het district Paramaribo hierna te noemen gedaagde (lees: verweerder);
- dat verzoeker is ambtenaar in de zin van de Personeelswet uit hoofde waarvan hij verzoeker in dienst is van de gedaagde (lees: verweerder). De hiergenoemde arbeidsrelatie is aangevangen in en of rondom december 1987. De verzoeker is vrij recent bevorderd tot brigadier van politie;
- dat verzoeker zich gedurende zijn dienst periode heeft doen kennen als een plichtsgetrouwe ambtenaar blijkende zulks uit de bevordering hiergenoemd;
- de verzoeker is op of omstreeks februari 2005 betrokken geweest bij een strafbaar feit en is hij aangehouden geweest. De verzoeker is in mei 2005 veroordeeld;
- (lees: 5) dat zonder enige beschikking, althans een schriftelijk besluit zijdens de daartoe bevoegde organen de verzoeker is geschorst en mocht hij na de schorsing zijn diensten mocht hervatten;
Een kopie van het schrijven betreffende zijn dienst hervatting wordt hierbij ingesloten met het verzoek de inhoud als hier herhaald en geinsereerd te willen aanmerken. De verzoeker is bij schrijven d.d. 24 november 2006 voorgedragen om bevorderd te worden in de naast hogere rang namelijk de rang van Majoor van politie. Dit schrijven is genummerd produktie 2. Uit dit schrijven blijkt het volgende dat de verzoeker vanaf zijn weder te werkstelling zich heeft doen kennen als een zeer goede ambtenaar;
- (lees: 6) dat de verzoeker bij beschikking d.d. 7 december 2006 K.A.No.2243 Justitie No 7421/06 is ontslagen. Een kopie van die beschikking genummerd produktie 3 wordt hierbij ingesloten met het verzoek de inhoud van die beschikking als hier letterlijk herhaald en geinsereerd te willen aanmerken. De hiergenoemde beschikking is aan de verzoeker verstrekt op 4 januari 2007;
- (lees: 7) dat de beschikking hierboven genoemd met name de ontslag beschikking berust op onware feiten en of feiten die zich niet hebben voorgedaan en daarom reeds de beschikking in aanmerking komt om vernietigd te worden, daarenboven is de beschikking niet deugdelijk gemotiveerd. Voorts is hier sprake van dubbele bestraffing zonder opgaaf van redenen. De ontslagbeschikking is ondeugdelijk;
- (lees: 8) dat voorts de straf en of tuchtmaatregel van ontslag zoals verwoord in de hiergenoemde beschikking niet in overeenstemming is met hetgeen de verzoeker eerder was voorgehouden zoals in het hier navolgende zal blijken;
ter adstructie van het hier gestelde het volgende:
- in de beschikking met name in de negende overweging in het volgende opgenomen “dat bij schrijven van de commissie voor overleg in politie ambtenarenzaken d.d. 15 februari 2006 het besluit genomen is om [verzoeker] een maximale schorsing en een voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaren op te leggen, welk besluit door de Minister van Justitie werd meegenomen”.
Aan dit besluit is ook uitvoering gegeven. De verzoeker is geschorst geworden en heeft hij na ommekomst zijn diensten weer hervat zoals moge blijken uit de dienst hervattingsbrief van de Hoofdinspecteur Redan.
De verzoeker heeft zijn diensten sindsdien ook naar tevredenheid van zijn superieuren uitgevoerd. Zie in dit verband opnieuw productie 2;
- dat nimmer aan de verzoeker de mededeling is gedaan dat hij is geschorst omdat er termen aanwezig zijn om hem voor te dragen voor ontslag (ex art 66 Personeels Wet). De verzoeker mocht ervan uitgaan, dat nu hij zijn straf heeft ondergaan hij geen andere straf zou moeten ondergaan. Op dat punt is ook het hoorbeginsel genegeerd;
- dat de tuchtstraf van ontslag in geen enkele overeenstemming is met de feiten, immers is gebleken dat de verzoeker een uitstekende staat van dienst had totdat hij in een zaak met zijn familie verwikkeld is geraakt;
- (Lees: 9) dat de beschikking hier eerdergenoemd tevens in strijd is met het beginsel van een deugdelijke motivering ter adstructie waarvan het volgende:
- op geen enkele wijze is gemotiveerd aangegeven welke rechtvaardigings grond aanwezig is geweest om de verzoeker na 6 maanden te ontslaan. Zulks is in elk geval niet belichaamd in de beschikking. Ook niet is aangegeven waarom er een dubbele straf wordt opgelegd.
- (lees: 10) dat de gewraakte beschikking d.d. 25 oktober 2002 voorts in strijd is met de wet. Ter adstructie waarvan het volgende:
- dat nimmer aan de verzoeker de mededeling is gedaan dat hij na zijn schorsing alsnog ontslagen zou kunnen worden.
- dat het ontslag in geen enkele evenredigheid staat met het verwijt en de diensttijd van de verzoeker;
- (lees: 11) dat de gewraakte Beschikking No 2243 voor vernietiging in aanmerking komt nu op ergerlijke wijze sprake is van schending van het in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur, hebbende de genoemde Beschikking geen enkele feitelijke grondslag.
Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd:
gedaagde (lees: verweerder) te veroordelen alsvolgt:
- te vernietigen, althans nietig te verklaren de Beschikking d. d. 7 december 2006 Justitieel [nummer 1].
- gedaagde (lees: verweerder) te gelasten verzoeker te rehabiliteren in de rang waarin hij diende en met toekenning van de schadeloosstelling zoals bedoeld in artikel 49 van Het Politie handvest.
- verzoeker in de gelegenheid te stellen de bedongen arbeid op de normale wijze en in de functie die hij heeft bekleed voor de gewraakte Beschikking hierboven genoemd te kunnen vervullen zonder enige hinder zijdens de gedaagde (lees: verweerder).
- gedaagde (lees: verweerder) te gelasten het salaris aan verzoeker zoals door hem verdiend voor de Beschikking van 7 december 2006 uit te betalen en daarmede voort te gaan en voorts gedaagde (lees: verweerder) te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van SRD 10.000 voor iedere keer of dag dat zij in strijd met het hierboven gevorderde mocht handelen.
- (lees: e) gedaagde (lees: verweerder) te veroordelen in de kosten van het geding.
Overwegende, dat van de Staat Suriname binnen de wettelijke gestelde termijn een verweerschrift ter Griffie is binnengekomen, waarin het navolgende als verweer wordt aangevoerd;
- Gerekestreerde (lees: verweerder) ontkent en betwist al hetgeen verzoeker heeft gesteld in zijn inleidend rekest, voorzover zij deze niet gaaf en onvoorwaardelijk heeft erkend, onder aanbod van uitdrukkelijk bewijs van al zijn stellingen door alle middelen rechtens, zonder onverplicht bewijslast op zich te nemen.
Politie Ambtenaar
- Verzoeker was tot zijn ontslag bij beschikking de dato 07 december 2006 actief in de politiedienst in de rang van brigadier van politie. Het is pertinent onjuist dat verzoeker vrij recent is bevorderd tot brigadier van politie, immers de bevordering had plaats in het jaar 2003 en wel op 22 oktober 2003. Voorts beaamt gerekestreerde (lees: verweerder) dat verzoeker zich als een plichtsgetrouwe ambtenaar heeft gedragen.
Aanhouding en veroordeling strafbaar feit
- Het is juist dat verzoeker betrokken is geweest bij een strafbaar feit, echter was dat in november 2004 en niet in februari 2005 zoals verzoeker stelt in het 4e sustenu van zijn verzoekschrift. Verzoeker werd op 17 november 2004 in verzekering gesteld wegens verdenking van het plegen van strafbare feiten, zoals omschreven en strafbaar gesteld in de artikelen 349 jo 70; 347 jo 70; 362; 362 jo 70 en 360 Wetboek van Strafrecht. Verzoeker had zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag middels gebruikmaking van zijn dienstwapen. Naderhand is verzoeker bij vonnis van de Kantonrechter in het Tweede Kanton, de dato 05 mei 2005 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan zes voorwaardelijk.
Van rechtswege geschorst
- Gerekestreerde (lees: verweerder) weerspreekt het gestelde in het 7e sustenu van het verzoekschrift, omdat verzoeker op grond van artikel 66 lid 1 van rechtswege werd geschorst. Bovendien werd verzoeker vermits hij kostwinner is, gedurende deze periode in het genot gesteld van de helft van zijn salaris.
Tuchtrecht: disciplinaire maatregel
- Verzoeker werd blijkens het hierbij in fotokopie overgelegd schrijven op 15 juni 2005 (productie no.1) in gebreke gesteld aangaande ernstig plichtsverzuim en in de gelegenheid gesteld zich te verweren binnen 7 dagen. Verzoeker heeft pas op 22 augustus 2005 schriftelijk aangegeven zich mondeling te zullen verweren. Verzoeker heeft mondeling verweer gevoerd op 13 oktober 2005, zoals blijkt uit het hierbij overgelegde fotokopie korpsrapport de dato 21 oktober 2005 (productie no.2), gehouden door de Korpschef.
Adviezen m.b.t. op te leggen tuchtstraf
- Alvorens een tuchtstraf op te leggen wordt door de Korpschef advies ingenomen bij de Procureur-Generaal. Dit advies wordt schriftelijk aangeboden aan de Minister van Justitie en Politie, die op zijn beurt het overleg Orgaan advies vraagt. De adviezen zijn echter niet bindend. In onderhavig geval had de Procureur-Generaal bij het overleg met de Korpschef op 21 juli 2005 (productie no.3) geadviseerd de tuchtstraf van ontslag op te leggen met een aanstelling in een burgerrang. De Commissie voor Overleg in Politieambtenaren Zaken deed echter ook een voorstel op 15 februari 2006, (mede gelet op de voorwaardelijke gevangenisstraf), om op te leggen de tuchtstraf van maximale schorsing en voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaren (productie no.4).
- De Minister van Justitie en Politie heeft naar aanleiding van het voorstel van de Commissie voor Overleg in Politieambtenaren Zaken, op 08 maart 2006 schriftelijk advies gevraagd aan de Korpschef (productie no.5). De afdeling juridische zaken heeft blijkens het hierbij in fotokopie overgelegde schrijven de dato 03 mei 2006 het advies van de Commissie voor Overleg in Politieambtenaren Zaken overgenomen en deze via de Korpschef gestuurd naar de Minister (productie no.6).
Vooruitlopend op tuchtstraf: diensthervatting
- Op grond van het bovenstaande werd verzoeker, vooruitlopend op de uitvoering van de tuchtstraf, dus in afwachting van het besluit van de Minister, mondeling verzocht om zijn dienst te hervatten met ingang van 08 juni 2006
Besluit Minister
- Voor de administratieve afhandeling, werd dan ook een conceptbeschikking verstuurd naar de Minister van Justitie en Politie voor oplegging van een tuchtstraf van een maand schorsing. De Minister heeft echter bij schrijven de dato 22 juni 2006 (productie no.7), verwezen naar het advies van de Procureur-Generaal, inhoudende de tuchtstraf van ontslag op te leggen met een aanstelling in een burgerrang, vanwege het feit dat de Minister het door verzoeker gepleegd feit als zeer ernstig aanmerkt en het als redelijk en billijk achtte om verzoeker de tuchtstraf van ontslag op te leggen. De minister is dus niet meegegaan met de adviezen zoals eerder genoemd. Op grond hiervan werd verzoeker op 21 juli 2006 in kennis gesteld van de definitieve op te leggen tuchtstraf van ontslag als politieambtenaar en aanstelling als burgerpersoneel. Als burgerpersoneel, geniet verzoeker hetzelfde salaris als een brigadier van politie. Er is sprake geweest van een horizontale instroom, waarbij betrokkene benoemd is in de rang van strafambtenaar A 2e klasse met een bezoldiging van SRD 982,00 per maand, zijnde hetzelfde salaris als van een Brigadier van politie. De politietoelagen zijn logischerwijs komen weg te vallen. Verzoeker is in salaris helemaal niet achteruit gegaan.
Nog niet in aanmerking voor bevordering
- Gerekestreerde (lees: verweerder) erkent dat de superieur van verzoeker, op 24 november 2006 een bevorderingsvoorstel heeft gedaan. Echter, ook al zou verzoeker brigadier van politie, qoud non, dan nog zou hij niet in aanmerking komen voor deze bevordering, immers voor een bevordering is vereist een actieve diensttijd van ten minste drie jaren in die rang (artikel 49 Reglement Algemene Politie G.B. 1972 no.143, zoals laatstelijk gewijzigd bij S.B. 1990 no.25). Verzoeker werd op 22 oktober 2003 bevorderd tot brigadier van politie en zou indien hij voldeed aan de gestelde eis, vanwege zijn dienstonderbreking (17 november 2004 tot en met 08 juni 2006) pas in het jaar 2008 en wel op 15 mei 2008 in aanmerking komen voor een bevordering. Alzo is het gevorderde daaromtrent dan ook niet toewijzing vatbaar.
Beschikking juist
- Gerekestreerde (lees: verweerder) ontkent en betwist het gestelde in het 9e tot en met 13e sustenu van het verzoekschrift. De feiten zoals aangehaald in de beschikking berusten op waarheid en er is absoluut geen sprake van dubbele bestraffing, immers als politieambtenaren een strafbaar feit plegen, is van toepassing het commune strafrecht en het tuchtrecht. De beschikking handelt over het tuchtrecht. Van belang is dat verzoeker, wel degelijk in kennis is gesteld van de 1e voorgenomen beslissing voorafgaand aan zijn diensthervatting en daarna van het definitieve besluit van de Minister, zoals vervat in het 7e, 8e en 9e sustenu hierboven. Voorts maakt verzoeker in zijn 12e sustenu melding van een gewraakte beschikking van 25 oktober 2002, welke in strijd zou zijn met de wet. Echter is in onderhavig geval geenszins sprake van eerder vermelde beschikking. Gerekestreerde (lees: verweerder) verzoekt uw Hof dan ook om voorbij te gaan aan deze stelling.
Het gevorderde
- Nu gerekestreerde (lees: verweerder) gemotiveerd heeft weersproken dat de beschikking van 07 december 2006 niet in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, is de vordering onder a niet voor toewijzing vatbaar. Het overig gevorderde onder b, c, d, e en f als sequeel van het gevorderde onder a, is alzo dan ook niet voor toewijzing vatbaar. Verzoeker kan vanwege de strafrechtelijke veroordeling niet gerehabiliteerd worden als politieagent. Voorts geniet verzoeker als burgerpersoneel hetzelfde salaris dat hij verdiende als brigadier van politie. Het gevorderde onder b en d zijn alzo evenmin voor toewijzing vatbaar.
- Gerekestreerde (lees: verweerder) verzoekt het Hof de hierbij overgelegde producties 1 t/m 7 als hier ingelast en woordelijk herhaald te beschouwen.
Overwegende, dat verweerder op deze gronden heeft geconcludeerd:
dat verzoeker niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, althans dat zijn vordering wordt afgewezen als te zijn ongegrond en onbewezen.
Overwegende, dat ingevolge s’ Hoven beschikking van 29 mei 2007, ten dage voor verhoor van partijen bepaald, in Raadkamer d.d. 6 juli 2007 zijn verschenen, verzoeker in persoon, bijgestaan door advocaat mr. C. P. Baal namens zijn gemachtigde, advocaat mr. I. D. Kanhai, advocaat mr. S. S. Bikhari, gemachtigde van verweerder en mevrouw L. Redan, Hoofd-Inspecteur van Politie, vertegenwoordiger van de Staat Suriname, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;
Overwegende, dat de gemachtigden van partijen de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende de gemachtigde van verzoeker bij pleitnota producties overgelegd, wordende de inhoud alsmede die van de overgelegde producties hier als ingelast beschouwd;
Overwegende, dat het Hof hierna vonnis in de zaak heeft bepaald op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat, naar uit het procesdossier blijkt, verzoeker, brigadier van politie in vaste dienst bij het Korps Politie Suriname van het Ministerie van Justitie en Politie bij besluit, genomen bij beschikking van de Minister van Justitie en Politie de dato 7 december 2006 K.A.No.2243, te rekenen van de dag volgende op die waarop dit besluit ter kennis van hem is gebracht uit de aktieve politiedienst is ontslagen en gelijktijdig aangesteld werd in de rang van Stafambtenaar A 2e klasse (schaal 16) SRD.940,– – SRD.1076,–) onder toekenning van een bezoldiging van SRD.982,– per maand, benevens een overgangstoelage ingevolge artikel 5 van het Ambtenarenbezoldigingsbesluit (S.B.1980 no.153) ten bijdrage van SRD.144,10,– per maand welke toelage zal worden verminderd met de jaarlijks aan betrokkene toe te kennen periodieken en of eventuele andere verhogingen en hem ter beschikking te stellen van de Korpschef van het Korps Politie Suriname;
Overwegende, dat daartoe overgegaan werd omdat verzoeker ervan verdacht werd van het plegen van strafbare feiten zoals omschreven en strafbaar gesteld in de artikelen 349 jo 70; 347 jo 70; 362, 362 jo 70 en 360 van het Wetboek van strafrecht, terzake waarvan hij bij vonnis van de Kantonrechter in het tweede kanton de dato 5 mei 2005 veroordeeld werd tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk;
Overwegende, dat verzoeker, tegen voormelde beslissing opkomend, op grond van feiten aan het verzoekschrift, ingekomen ter Griffie van het Hof van Justitie op 1 februari 2007, ten grondslag gelegd en in dit vonnis als letterlijk herhaald en geinsereerd worden aangemerkt, gevorderd heeft:
- te vernietigen, althans nietig te verklaren de Beschikking d. d. 7 december 2006 Justitieel [nummer 1];
- gedaagde te gelasten verzoeker te rehabiliteren in de rang waarin hij diende en met toekenning van de schadeloosstelling zoals bedoeld in artikel 49 van Het Politie handvest;
- verzoeker in de gelegenheid te stellen de bedongen arbeid op de normale wijze en in de functie die hij heeft bekleed voor de gewraakte Beschikking hierboven genoemd te kunnen vervullen zonder enige hinder zijdens de gedaagde;
- gedaagde te gelasten het salaris aan verzoeker zoals door hem verdiend voor de Beschikking van 7 december 2006 uit te betalen en daarmede voort te gaan en voorts gedaagde te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van SRD.10.000,– voor iedere keer of dag dat zij in strijd met het hierboven gevorderde mocht handelen;
Overwegende, dat verweerder, zich tegen voormelde vordering verwerend op grond van stellingen, die in dit vonnis als letterlijk herhaald en geïnsereerd worden aangemerkt, geconcludeerd heeft tot niet ontvankelijkverklaring althans afwijzing van verzoekers vordering;
Overwegende, dat nu verzoeker, naar uit zijn verhoor, gehouden in Raadkamer van het Hof van Justitie de dato 6 juli 2007 blijkt, akkoord gegaan is met het eerder aan hem gedaan voorstel, hierop neerkomend, dat hij als brigadier van politie in vaste dienst bij het Korps Politie Suriname van het Ministerie van Justitie en Politie uit de actieve politie dienst wordt ontslagen, in realiter ontheven, en gelijktijdig de status van ambtenaar c.q. stafambtenaar A 2e klasse, verleend krijgt, zoals weergegeven in onderdeel I van het besluit, genomen bij beschikking de dato 7 december 2006 KA.[nummer 2], en hij mitsdien geen belang meer heeft bij de onderhavige vordering, zal het Hof hem daarin niet ontvankelijk verklaren, bespreking van de overige stellingen van partijen als niet langer relevant geheel in het midden latend;
RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:
Verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn vordering;
Aldus gewezen door de heren: mr. J. R. Von Niesewand, President, mr. H. E. Struiken, Lid en mr. A. A. Hermelijn, Lid-Plaatsvervanger en door de President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van Vrijdag, 16 november 2007, in tegenwoordigheid van mr. R. R. Brijobhokun, Fungerend-Griffier.
w.g. R.R. Brijbhokun w.g. J.R. von Niesewand
Partijen, verzoeker vertegenwoordigd door advocaat mr. H. P. Boldewijn namens zijn gemachtigde, advocaat mr. I. D. Kanhai en verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, advocaat mr. S. S. Bikhari, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
M.H.