SRU-HvJ-2007-51

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer GR 14283
  • Uitspraakdatum 19 januari 2007
  • Publicatiedatum 03 oktober 2023
  • Rechtsgebied Civiel recht
  • Inhoudsindicatie

    Er is nog geen aangetekende dienstbrief verzonden aan appellant, zodat de termijn voor hoger beroep ingevolge artikel 264 lid 3 Rv nog niet is aangevangen. Het aantekenen van hoger beroep is daarom prematuur, zodat appellant niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME

GENERALE ROL NO. 14283

[Appellant], wonende te [district] ten deze domicilie kiezende aan de Watermolenstraat no.36 boven bij het Advokatenkantoor Kraag, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.J.Kraag, advokaat,
appellant,

t e g e n

DE STAAT SURINAME, met name Het Ministerie van Transport, Communicatie & Toerisme (TCT), ten rechte vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal van de Republiek Suriname en domicilie kiezende bij het Parket van de Procureur-Generaal te Paramaribo aan de Henck Arronstraat (voorheen Gravenstraat) no.3, voor wie als gemachtigde optreedt, Mr.A.R.Baarh, advokaat,
geïntimeerde,

De Waarnemend-President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
(Betalend) Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken van het geding waaronder:

  1. de in afschrift overgelegde vonnissen van de Kantonrechter in het Eerste Kanton van 17 juni 2003 en 19 juli 2005 tussen partijen gewezen en uitgesproken;
  1. het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 29 juli 2005, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;

Gehoord partijen bij monde van haar respectieve advokaten;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt dat [appellant] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:

  1. Eiser wenst de navolgende vordering in kort geding in te stellen tegen DE STAAT SURINAME, met name Het Ministerie van Transport, Communicatie & Toerisme (TCT), ten rechte vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal van de Republiek Suriname en domicilie kiezende bij het Parket van de Procureur-Generaal te Paramaribo aan de Gravenstraat no.3, gedaagde;
  2. Bij Staatsbesluit d.d. 12 mei 1997 SRS 1997 no.19 werd de Civil Aviation Safety Authority Suriname (CASAS) ingesteld, resorterende onder het Ministerie van TCT. Eiser is een van diegenen die de voorbereidingswerkzaamheden voorafgaand aan de definitieve instelling van CASAS hebben (lees: heeft) uitgevoerd en als zodanig trad eiser per 2 december 1997 in dienst van gedaagde c.q. CASAS in de funktie van “Flight Operations Inspector”, laatstelijk bij hier in fotokopie overgelegde schriftelijke arbeidsovereenkomst d.d. 23 november 1999 voor de duur van een (1) jaar gerekend vanaf 1 december 1999 tegen een maandelijks salaris van US$ 2,000.00 (tweeduizend amerikaanse dollars); (produktie 1);

III. Middels hier in fotokopie overgelegd schrijven afkomstig van de directeur van CASAS d.d. 2 oktober 2000 werd aan eiser medegedeeld dat de onderhavige arbeidsovereenkomst niet verlengd zou worden, althans werd hem per 1 december 2000 ontslag aangezegd. Eiser is echter de mening toegedaan dat een dergelijk ontslag in strijd is met de arbeidsrechtelijke regelingen nu op basis van artikel 9 van vigerende arbeidsovereenkomst er een opzegtermijn van 4 maanden voorafgaand aan de expiratie datum van 1 december 2000 in acht genomen diende te worden hetgeen niet is geschied. Voorts heeft gedaagde c.q. CASAS het salaris van eiser over de maand december 2000 gewoon uitgekeerd zoals zij maandelijks placht (vide hier in fotokopie bijgevoegde cheque’s d.d. 21 december 2000 en 12 januari 2001 met [nummer 1] respectievelijk [nummer 2]) te doen hetgeen impliceert dat in ieder geval in december 2000 er nog sprake was van een voortzetting van de vigerende arbeidsovereenkomst. Het verbaasde eiser dan ook ten zeerste om kennis te moeten nemen van een schrijven afkomstig van gedaagde c.q. CASAS d.d. 17 januari 2001 gericht aan alle luchtvaartmaatschappijen, waarvan u bijgevoegd een fotokopie aantreft, met de mededeling dat met ingang van 1 januari 2001 eiser niet langer in dienst zou zijn van gedaagde c.q. CASAS. In navolging van dit voorval heeft eiser tevens moeten ervaren dat zijn salaris over de maand januari 2001 niet aan hem uitbetaald is geworden, waarna namens eiser bij schrijven van diens procesgemachtigde d.d. 2 februari 2001, aangeboden aan CASAS per deurwaardersexploit met no.102 afkomstig van deurwaarder H.B.Verwey d.d. 7 februari 2001, van welke beide bescheiden u hierbij een fotokopie aantreft, gedaagde c.q. CASAS is aangemaand alsnog over te gaan tot uitbetaling van het salaris alsmede zulks te blijven doen totdat het onderhavig dienstverband op rechtens juiste wijze zal zijn beëindigd. Dat aan eiser niet enkel zijn salaris wordt onthouden maar tevens alle trainingen, cursussen alsmede de vereiste vlieguren welke hij, gelet op zijn funktie, op gezette tijden gehouden is te voltooien; (produktie 2 t/m 7)

  1. Eiser heeft voorts nog enkele reeds lange tijd opeisbare vorderingen op gedaagde c.q. CASAS uit staan welke tot op heden niet aan hem zijn voldaan. In casu gaat het om het bedrag van

US$ 3,000.00 (drieduizend amerikaanse dollars) voor de door eiser ten behoeve van gedaagde geleverde werkzaamheden gedurende de periode februari 1997 tot en met november 1997 betreffende de oprichting c.q. instelling van CASAS. De door of vanwege eiser voorgeschoten kosten in verband met een door hem ten behoeve van CASAS genoten “Flight Simulator Training” in Nederland in januari 1998. De totale kosten bedroegen US$ 4,493.00 waarvan eiser

US$ 1,883.00 vooraf van CASAS heeft ontvangen (vide bijgevoegd fotokopie schrijven d.d. 19 januari 1998 afkomstig van CASAS alsmede de fotokopie kwitantie d.d. 20 januari 1998) waardoor er thans nog een bedrag van US$ 2,610.00 (tweeduizend zeshonderd en tien amerikaanse dollars) resteert. Reeds bij schrijven d.d. 10 februari 1998 gericht aan de toenmalige directeur van CASAS de heer [naam 1], waarvan u bijgevoegd een fotokopie aantreft, heeft eiser aangegeven welk bedrag gedaagde c.q. CASAS nog aan hem verschuldigd is uit hoofde van voormelde training in Nederland. Voorts heeft eiser nog aan achterstallige daggelden voor zijn verblijf op Curacao over de periode 26 februari 1998 tot en met 2 maart 1998 te goed ten bedrage van US$ 600.00 (zeshonderd amerikaanse dollars) zoals blijkt uit het hier in fotokopie overgelegd paspoort en reisbiljet van eiser. Bij schrijven d.d. 12 februari 2001 afkomstig van de procesgemachtigde van eiser, aangeboden aan CASAS per deurwaardersexploit d.d. 13 februari 2001 met no.130 afkomstig van deurwaarder H.B.Verwey, van welke bescheiden u bijgevoegd een fotokopie aantreft, is gedaagde c.q. CASAS aangemaand alle ten deze bedragen aan eiser te voldoen nu zij reeds lange tijd opeisbaar zijn en zij ook door de toenmalige directeur van het Ministerie van TCT waren toegezegd naar aanleiding van een aan haar gericht schrijven d.d. 30 december 1998 afkomstig van eiser waarvan u bijgevoegd een fotokopie aantreft; (producties 8 t/m 15);

  1. Ondanks alle terzake overgelegde aanmaningen in der minne blijft gedaagde c.q.CASAS hardnekkig weigeren zijn verplichtingen jegens eiser na te komen met als gevolg dat eiser in financiële problemen is geraakt en hij niet langer in het levensonderhoud van zichzelf en zijn gezin kan voorzien. Gedaagde c.q. CASAS gedraagt zich door aldus te handelen niet tegenover het recht of goed van eiser zoals het haar in het maatschappelijk verkeer betaamt weshalve zij schadeplichtig is jegens eiser. Als gevolg van het een en ander rest eiser niets anders dan de door hem reeds geleden en nog te lijden schade zoveel als mogelijk te beperken waartoe een spoedige voorziening bij voorraad geboden is. Voorts doet eiser aan de rechter het verzoek om de inhoud van alle ten deze door hem overgelegde bescheiden overal waar en zo vaak als nodig geacht als letterlijk aangehaald en geinsereerd te willen beschouwen;

Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd:

dat bij vonnis in Kort Geding uitvoerbaar bij voorraad op alle dagen en uren gedaagde zal worden veroordeeld om:

  1. aan eiser te betalen het achterstallig loon ten bedrage van

US$ 2.000,00 (tweeduizend amerikaanse dollars) per maand gerekend vanaf januari 2001 tot aan de dag der uitspraak,

  1. uitvoer te geven aan de vigerende arbeidsovereenkomst tussen partijen totdat deze op rechtens juiste wijze zal zijn beëindigd onder verbeurte van een dwangsom van Sf.5.000.000,– voor iedere dag of keer dat gedaagde weigert hieraan gevolg te geven,
  1. bij wege van voorschot op het overig aan eiser verschuldigde als ten rekeste gesteld aan eiser te betalen het bedrag van US$ 6.000,00 (zesduizend amerikaanse dollars),
  1. een en ander vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf de dag der rechtsingang tot aan die der algehele voldoening, Kosten rechtens.

Overwegende, dat de Staat Suriname als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord – welke geacht moet worden te dezer plaatse te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd:

dat eiser in zijn vordering niet zal worden ontvangen althans hem deze zal worden ontzegd als ongegrond en onbewezen;

Overwegende, dat de Kantonrechter in het Eerste Kanton in zijn vonnis de dato 17 juni 2003 onder meer in zijn rechtsoverwegingen heeft aangegeven dat de eisende partij de ruimte heeft gekregen om het Kort Geding verzoekschrift in overeenstemming te brengen met de gewone wijze van procederen, waarna de Staat Suriname zich daarover heeft uitgelaten;

Overwegende, dat de eisende partij vervolgens een wijziging in het petitum heeft gebracht in de bodemgeschilprocedure kort gezegd hierop neerkomend:

– voor recht te verklaren dat de opzegging zijdens de Staat van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst niet op rechtens juiste wijze is geschied en derhalve nietig is; betaling loon vanaf januari 2001 ad US$.2000,– per maand, vermeerderd met de wettelijke verhoging als gevolg van late betaling; betaling saldo vervoerstoelage groot sf.1.550.000,–; betaling US$.3000,– zijnde verrichte werkzaamheden in verband met de oprichting van CASAS;

Overwegende, dat de Staat Suriname hierna in zijn conclusie de dato 3 december 2002 een nieuw preliminair verweer te berde heeft gebracht;

Overwegende, dat de Kantonrechter in het Eerste Kanton in zijn tussenvonnis d.d. 17 juni 2003 op de daarin opgenomen gronden het volgende heeft beslist:

Alvorens verder te beslissen;

Eiser in de gelegenheid heeft gesteld een nadere conclusie te nemen gelijk aangegeven in de rechtsoverwegingen;

Heeft bepaald, dat de zaak hiertoe zal worden afgeroepen ter rolle van dinsdag 16 maart 2004 in het Kantongerecht in het Eerste Kanton aan de Frederik Derbystraat no.79-81 te Paramaribo des 8.30 uur voormiddags.

Iedere verdere beslissing heeft aangehouden;

Overwegende, dat partijen vervolgens bij nadere conclusies hun stellingen nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna de Kantonrechter in het Eerste Kanton bij vonnis van 19 juli 2005 op de daarin opgenomen gronden:

Zich onbevoegd heeft verklaard van onderhavige vordering kennis te nemen;

Eiser heeft verwezen in de proceskosten van het geding aan de zijde van gedaagde gevallen en begroot op nihil;

Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal d.d. 29 juli 2005 Etienne Fernandes in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis in Kort Geding van 19 juli 2005;

Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder H.B.Verwey van 6 maart 2006 aan geintimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;

Overwegende, dat de advokaten van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna het Hof vonnis in de zaak heeft bepaald op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat, naar uit het procesdossier blijkt, tussen appellant als eiser en geintimeerde als gedaagde op 19 juli 2005 door de Kantonrechter in het Eerste Kanton vonnis gewezen en uitgesproken is, waarvan het dictum luidt:

  • Verklaart zich onbevoegd van onderhavige vordering kennis te nemen;
  • Verwijst eiser in de proceskosten aan de zijde van gedaagde gevallen en begroot op nihil;

Overwegende, dat appellant als eiser in eerste aanleg niet persoonlijk bij de uitspraak in prima tegenwoordig is geweest en daarbij evenmin aanwezig was de advokaat, die volgens dat vonnis als zijn gemachtigde optrad;

Overwegende, dat, naar wijders uit het procesdossier blijkt, appellant op 29 juli 2005 hoger beroep aangetekend heeft tegen voormeld vonnis;

Overwegende, dat, naar luid van artikel 119 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de partij, die niet persoonlijk of bij gemachtigde bij de uitspraak ter terechtzitting tegenwoordig is, de Kantonrechter de inhoud van ieder vonnis bij aangetekende dienstbrief door de griffier doet mededelen;

Overwegende, dat, naar het Hof gebleken is, aan appellant geen aangetekende dienstbrief is verzonden en dat de termijn voor hoger beroep ingevolge artikel 264 lid 3 van gemeld wetboek nog geen aanvang heeft genomen;

Overwegende, dat het aantekenen van het hoger beroep tegen het vonnis, gewezen en uitgesproken op 19 juli 2005, op 29 juli daaraanvolgend, dan ook prematuur is geweest;

Overwegende, dat het Hof bespreking van de tegen het beroepen vonnis ontwikkelde grieven als niet relevant geheel in het midden latend, appellant niet ontvankelijk verklaren zal in het ingestelde beroep en de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van geintimeerde gevallen zal moeten dragen;

RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:

Verklaart appellant niet ontvankelijk in het door hem ingestelde beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 19 juli 2005 gewezen;

Veroordeelt hem in de kosten aan de zijde van geintimeerde op de procedure in hoger beroep gevallen tot dusver begroot op SRD 150,–;

Met inbegrip van het door het Hof aan zijn advocaat voor het door hem gehouden pleidooi toegekende salaris van SRD 150,–;

Bepalende het Hof het salaris van de advokaat van de appellant eveneens op SRD 150,–;

Aldus gewezen door de heren: Mr.J.R.Von Niesewand, Waarnemend-President, Mr.D.D.Sewratan en Mr.H.E.Struiken, Leden en door de Waarnemend-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van Vrijdag, 19 januari 2007, in tegenwoordigheid van Mr.G.A.Kisoensingh-Jangbahadoersingh, Fungerend-Griffier.

w.g.G.A.Kisoensingh-Jangbahadoersingh w.g.J.R.Von Niesewand

Partijen, appellant vertegenwoordigd door advokaat Mr.H.P.Boldewijn namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.J.Kraag en geintimeerde vertegenwoordigd door advokaat Mr.L.Patterson namens zijn gemachtigde, advokaat Mr.A.R.Baarh, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.

M.H.