- Instantie Hof van Justitie
- Zaaknummer GR 14285
- Uitspraakdatum 05 oktober 2007
- Publicatiedatum 03 oktober 2023
- Rechtsgebied Civiel recht
-
Inhoudsindicatie
Appellant is niet-ontvankelijk in zijn vordering, nu de dienstbrief van 3 oktober 2005 dateert en appellant blijkens het schrijven van zijn raadsman, op 7 oktober 2005 appelheeft aangetekend tegen het vonnis de dato 20 april 2004 hetwelk niet bij voorraad kan worden ten uitvoer gelegd. De termijn van acht dagen vastgesteld in artikel 264 lid 1 Rv is niet in acht genomen.
Uitspraak
HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME.
GENERALE ROL NO. 14285 A.
[Appellant], wonende te [woonwijk 1] aan [adres 1] in het [district], ten deze domicilie kiezende aan de Weidestraat no. 63, voor wie als gemachtigde optreedt, mr. J. Kraag, advocaat,
appellant,
t e g e n
[Geïntimeerde] , wonende te [woonwijk 2] aan [adres 2] in het [district], ten deze domicilie kiezende aan de Costerstraat no. 7, voor wie als gemachtigde optreedt, mr. T.S. Sewdien, advokaat,
geïntimeerde,
De President spreekt in deze zaak, in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:
(Betalend) Het Hof van Justitie van Suriname;
Gezien de stukken van het geding waaronder:
- de in afschrift overgelegde vonnissen van de Kantonrechter in het Eerste Kanton respectievelijk van 2 april 2002 en 20 april 2004 tussen partijen gewezen en uitgesproken;
- het proces-verbaal van de Griffier van het Eerste Kanton van 7 oktober 2005, waaruit blijkt van het instellen van hoger beroep;
Gehoord partijen bij monde van haar respectieve advocaten;
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:
Overwegende, dat uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt dat [geïntimeerde] als eisende partij in eerste aanleg zich bij verzoekschrift tot de Kantonrechter in het Eerste Kanton heeft gewend, daarbij stellende:
- dat eiseres de navolgende vordering wenst in te stellen tegen [appellant], wonende te [woonwijk 1] aan [adres 1] in het [district], gedaagde;
- dat eiseres blijkens het eerder in fotokopie overgelegde Bewijs van Huwelijksvoltrekking te Paramaribo op 4 april 1989 in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd met gedaagde;
- dat blijkens het eerder in fotokopie overgelegde familieboekje de navolgende minderjarigen op respectievelijk 5 augustus 1983 in het distrikt Suriname en op 28 juli 1986 te Paramaribo-Flora, door gedaagde zijn erkend en door de voltrekking van het huwelijk van partijen op 4 april 1989 zijn gewettigd:
[naam 1], geboren te Paramaribo op 11 juli 1983
[naam 2], geboren te Paramaribo op 24 juni 1986;
- dat eiseres heeft moeten ondervinden dat gedaagde tijdens het huwelijk van partijen vleselijke gemeenschap heeft gehad met één of meer andere vrouwen dan eiseres en hij zich derhalve aan overspel heeft schuldig gemaakt;
- dat eiseres op grond van het voorgaande gerechtigd is een vordering tot echtscheiding in te stellen tegen gedaagde, waartoe zij verlof van de Kantonrechter, heeft bekomen bij beschikking d.d. 01 juni 2000;
Overwegende, dat de eisende partij op deze gronden heeft gevorderd:
- dat tussen partijen gehuwd in algehele gemeenschap van goederen te Paramaribo op 04 april 1989, de echtscheiding zal worden uitgesproken met alle wettelijke gevolgen van dien;
- met bepaling van de plaats, dag en het uur, waar en waarop het verhoor als bedoeld bij artikel 282 van het Surinaams Burgerlijk Wetboek zal worden gehouden;
- voorts, gedaagde zal worden veroordeeld om met eiseres over te gaan tot scheiding en deling van de huwelijksgoederen gemeenschap, waarin partijen zijn gehuwd, met benoeming van een notaris voor wie de werkzaamheden der scheiding en deling zullen plaatshebben en van een onzijdig persoon om gedaagde te vertegenwoordigen, indien hij ingebreke blijft om op de voor de scheiding en deling bepaalde plaats en tijd te verschijnen, of verschenen zijnde, mocht weigeren aan de scheiding en deling mee te werken.
Overwegende, dat [appellant] als gedaagde partij in eerste aanleg bij conclusie van antwoord – welke geacht moet worden te dezer plaatste te zijn ingelast – de vordering heeft bestreden en daarbij heeft geconcludeerd:
Dat eiseres in haar vordering niet ontvankelijk wordt verklaard, althans dat deze haar zal worden ontzegd alszijnde ongegrond danwel niet bewezen;
Overwegende, dat partijen vervolgens bij conclusies van repliek en dupliek haar stellingen nader hebben toegelicht en verdedigd, waarna de Kantonrechter bij vonnis van 2 april 2002 op de daarin opgenomen gronden een comparitie van partijen heeft gelast;
Iedere verdere beslissing heeft aangehouden;
Overwegende, dat de Kantonrechter bij vonnis van 20 april 2004 op de daarin opgenomen gronden:
De echtscheiding tussen partijen gehuwd te Paramaribo op 4 april 1989, met alle wettelijke gevolgen van dien heeft uitgesproken;
Het familieverhoor ter voorziening in de voogdij en toeziende voogdij over de minderjarige kinderen, te weten: 1. [naam 1] – en 2. [naam 2], beiden geboren te Paramaribo respectievelijk op 11 juli 1983 en 24 juni 1986 heeft bepaald, dat gehouden zal worden in één van de zalen van dit Kantongerecht aan de Frederik Derbystraat no. 79-81 te Paramaribo op dinsdag, 22 juni 2004 des voormiddags om half negen uur;
De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap waarin partijen zijn gehuwd heeft bevolen;
Heeft benoemd tot notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden van de boedelscheiding zullen worden verricht, mr. Glenn Ramautar, notaris te Paramaribo dan wel zijn waarnemer of opvolger, indien partijen binnen een maand na de inschrijving van dit vonnis geen overeenstemming over de keuze van een notaris hebben bereikt,
Heeft benoemd tot onzijdig persoon volgens de wet:
voor de eiseres: mr. G. Sewcharan, advocaat;
voor de gedaagde: mr. J. Nibte, advocate, voor het geval een partij weigert of nalatig blijft tot de verdeling mee te werken.
Overwegende, dat blijkens hogervermeld proces-verbaal [appellant] in hoger beroep is gekomen van voormeld eindvonnis van 20 april 2004;
Overwegende, dat bij exploit van deurwaarder Hariette Beatrix Verwey van 1 maart 2006 aan geïntimeerde aanzegging van het ingestelde hoger beroep is gedaan, terwijl uit de ten processe aanwezige stukken blijkt, dat de rechtsdag voor de behandeling der zaak in hoger beroep voor het Hof van Justitie aan partijen is aangezegd;
Overwegende, dat ter terechtzitting van 7 juli 2006 de zaak op de rol stond voor dagbepaling pleidooi, waarna de zaak is geroyeerd en advocaat mr. J. Kraag daarna een nieuwe rechtsdag heeft gevraagd;
Overwegende, dat de gemachtigden van partijen te dienende dage de zaak bij pleidooi nader hebben toegelicht en verdedigd, hebbende de gemachtigde van geïntimeerde bij dupliek pleidooi producties overgelegd, wordende de inhoud – alsmede die van de overgelegde producties – hier als ingelast beschouwd;
Overwegende, dat de gemachtigde van appellant een hier als geïnsereerd aan te merken schriftelijke conclusie tot uitlating heeft genomen, waarna partijen vonnis hebben gevraagd;
Overwegende, dat het Hof vonnis in de zaak had bepaald op 3 augustus 2007, doch nader op heden.
TEN AANZIEN VAN HET RECHT:
Overwegende, dat, naar uit het procesdossier blijkt, appellant als gedaagde in eerste aanleg bij de uitspraak van het vonnis de dato 20 april 2004 noch in persoon noch bij gemachtigde tegenwoordig is geweest;
Overwegende, dat krachtens artikel 264 lid 3 van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering de termijn van hoger beroep dertig dagen bedraagt, te rekenen vanaf de dag waarop het eindvonnis is medegedeeld;
Overwegende, dat, naar luid van artikel 119 lid 3 van genoemd wetboek, de mededeling als voormeld plaatsvindt bij aangetekende dienstbrief door de Griffier en dat, ingevolge 4e lid, de dagtekening van de aangetekende dienstbrief geacht wordt de dag te zijn waarop de mededeling heeft plaatsgehad;
Overwegende, dat de bedoeling van voormelde wetsbepaling geen andere kan zijn dan dat ook de bij de uitspraak afwezige partijen van de inhoud van het eindvonnis op de hoogte zullen zijn, opdat zij zich over eventueel daartegen aan te wenden rechtsmiddelen kunnen beraden;
Overwegende, dat, naar het Hof gebleken is, het verzenden van de dienstbrief plaatsgevonden heeft op 3 oktober 2005;
Overwegende, dat, naar het Hof wijders gebleken is, appellant op 7 oktober 2005 in hoger beroep gekomen is van het vonnis de dato 20 april 2004;
Overwegende, dat, naar luid van artikel 264 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering het hoger beroep van een vonnis, hetwelk niet bij voorraad kan worden tenuitvoergelegd, niet ontvankelijk is indien het is ingesteld binnen acht dagen na de dag van de uitspraak;
Overwegende, dat nu de dienstbrief van 3 oktober 2005 dateert en appellant blijkens het schrijven van zijn raadsman, mr. J. Kraag op 7 oktober 2005 appel aangetekend heeft tegen het vonnis de dato 20 april 2004 hetwelk niet bij voorraad kan worden ten uitvoer gelegd, is het hoger beroep van gemeld vonnis niet ontvankelijk nu niet gebleken is dat het hoger beroep binnen de termijn van 30 dagen na 3 oktober 2005 is herhaald;
Overwegende, dat het Hof, bespreking van de tegen beroepen vonnis ontwikkelde grief als niet langer relevant dan ook geheel in het midden zal laten;
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP:
Verklaart appellant niet ontvankelijk in het door hem ingestelde beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton op 20 april 2004 gewezen;
Veroordeelt hem in de kosten aan de zijde van geïntimeerde op de procedure in hoger beroep gevallen tot dusver begroot op SRD…..
Met inbegrip van het door het Hof aan haar advocaat voor het door haar gehouden pleidooi toegekende salaris van SRD……
Bepalende het Hof het salaris van de advocaat van appellant eveneens op SRD……………..
Aldus gewezen door de heren: mr. J.R. von Niesewand, President, mr. K. Pultoo en mr. D.D. Sewratan, Leden en door de President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van Vrijdag, 5 oktober 2007, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Brijobhokun, Fungerend-Griffier.
w.g. R.R. Brijobhokun w.g. J.R. von Niesewand
Partijen, appellant vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, advocaat mr. J. Kraag en geïntimeerde vertegenwoordigd door advocaat mr. Y.S. Engkar namens haar gemachtigde, advocaat mr. T.S. Sewdien, zijn bij de uitspraak ter terechtzitting verschenen.
M.H.