SRU-HvJ-2007-6

  • Instantie Hof van Justitie
  • Zaaknummer A-629
  • Uitspraakdatum 19 oktober 2007
  • Publicatiedatum 21 juni 2023
  • Rechtsgebied Ambtenarenrecht
  • Inhoudsindicatie

    Het Hof van Justitie heeft overwogen dat ingevolge artikel 78 lid 2 sub b van de Personeelswet de verzoeker ervan moet uitgaan dat als een orgaan niet binnen zes maanden een besluit heeft genomen, het besluit als afwijzend beschouwd dient te worden. De termijn van een maand waarbinnen verzoeker de burgerlijke rechter, met name het Hof van Justitie had moeten adiëren, is verstreken, voordat verzoeker de vordering heeft ingesteld. Verzoeker is daarom niet-ontvankelijk in zijn vordering.

Uitspraak

HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME
A-629

[Verzoeker], wonende te [plaats] aan [adres], ten deze domicilie kiezende aan de Einaarstraat no. 8, ten kantore van mr. F.F.P. Truideman, voor wie als gemachtigde optreedt, mr. F.F.P. Truideman, advokaat,
verzoeker,

t e g e n

DE STAAT SURINAME, rechtspersoon, ten deze vertegenwoordigd wordende door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende aan de Henck Arronstraat no. 3 te Paramaribo,
verweerder,

De President spreekt in deze zaak in Naam van de Republiek, het navolgende vonnis uit:

(Betalend) Het Hof van Justitie van Suriname;

Gezien de stukken;

Gehoord partijen;

TEN AANZIEN VAN DE FEITEN:

Overwegende, dat [verzoeker] zich bij verzoekschrift tot het Hof heeft gewend, daarbij stellende:

  1. dat de verzoeker de navolgende rechtsvordering wenst in te stellen tegen De Staat Suriname, rechtspersoon, met name Het Ministerie van Openbare Werken, ten deze vertegenwoordigd door de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, kantoorhoudende aan de Henck Arronstraat no. 3 te Paramaribo, verweerder;
  2. dat de verzoeker sedert het jaar 1985 in dienst van de verweerder is getreden en dus ambtenaar is in de zin van de Personeelswet;
  3. dat de verzoeker de jure de functie heeft van Onder-Directeur Bouwkundige Werken, zoals moge blijken uit de resolutie d.d. 31 januari 1986 [nummer 1], maar reeds langer dan een jaar de functie waarneemt van Directeur Civieltechnische Werken en als zodanig reeds langer dan een jaar als zodanig is opgetreden, terwijl terzake wordt verwezen naar 2 stukken d.d. 30 december 1996 en 9 juli 1997, met het verzoek de inhoud van deze stukken als hier ingelast en geïnsereerd te willen beschouwen;
  4. dat de verzoeker vanaf 17 september 1996 deze functie van Directeur Civieltechnische werken daadwerkelijk heeft waargenomen, zoals moge blijken uit het schrijven van de toenmalige Minister van Openbare Werken d.d. 17 september 1996 [nummer 2], met het verzoek de inhoud ervan als hier ingelast en geïnsereerd te willen beschouwen;
  5. dat de verzoeker de verweerder herhaalde malen heeft geschreven hem overeenkomstig artikel 22 lid 1 juncto artikel 22 lid 4 PW (lees: Personeelswet) in aanmerking te doen komen voor een waarnemingstoelage, laatstelijk nog bij schrijven van 5 juli 2006, met het verzoek de inhoud ervan als hier ingelast en geïnsereerd te willen beschouwen en heeft de verweerder desondanks nagelaten over te gaan om een waarnemingstoelage aan de verzoeker uit te keren overeenkomstig artikel 22 lid 1, juncto artikel 22 lid 4 van de PW, hetgeen een ernstige schending is van het beginsel van de rechtszekerheid, die eigen is aan de Personeelswet;
  6. dat de verzoeker dan ook gerechtigd is met toepassing van artikel 80 lid 2 onder c van de Personeelswet zich tot Uw Hof te wenden om de verweerder terzake te veroordelen, die rechtshandelingen te verrichten met betrekking tot het toekennen van een waarnemingstoelage aan de verzoeker, e.e.a. (lees: een en ander) overeenkomstig artikel 79 lid 1 onder b van de Personeelswet;
  7. dat het de verzoeker niet is gelukt de zaak minnelijk met de verweerder op te lossen;

Overwegende, dat verzoeker op deze gronden heeft gevorderd;

dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de verweerder zal worden veroordeeld om die handelingen te verrichten, waardoor de verzoeker over de periode 17 september 1996 tot het moment waarop de [naam 1] weer tot Directeur Civieltechnische Werken van het Ministerie van Openbare Werken is benoemd een waarnemingstoelage wordt toegekend, zijnde het verschil tussen zijn salaris en dat van het salaris verbonden aan functie van Directeur van het Ministerie met emolumenten; kosten rechtens;

Overwegende, dat van de Staat Suriname binnen de wettelijke gestelde termijn geen verweerschrift ter Griffie is binnengekomen;

Overwegende, dat ingevolge s’ Hoven beschikking van 1 augustus 2007, ten dage voor verhoor van partijen bepaald, in Raadkamer d.d. 17 augustus 2007 zijn verschenen, verzoeker in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. F.F.P. Truideman, advocaat, die hebben verklaard gelijk in het daarvan opgemaakte – hier als ingelast te beschouwen – proces-verbaal staat gerelateerd;

Overwegende, dat het Hof vonnis in de zaak heeft bepaald op heden.

TEN AANZIEN VAN HET RECHT:

Overwegende, dat, naar blijkt uit het procesdossier, verzoeker, gebruikmakend van het rechtsmiddel van beklag binnen de administratie, bij klaagschrift, gedateerd 5 juli 2006, op grond van feiten, daarin gesteld, de President van de Republiek Suriname als hoger gezag het verzoek heeft gedaan die handelingen te verrichten dat hem, verzoeker, conform het in artikel 22 lid 1 juncto artikel 22 lid 4 van de Personeelswet, over de periode 17 september 1996, tot de datum, waarop de direkteur van Openbare Werken, direktoraat civieltechnische Werken, [naam 1], zijn werkzaamheden zou hebben hervat, een waarnemingstoelage wordt toegekend;

Overwegende, dat, artikel 78 lid 2 sub b van de Personeelswet, waar klager naar verwezen heeft in het klaagschrift, ervan uitgaat dat een orgaan mede geacht wordt een besluit te hebben genomen indien het niet binnen zes maanden uitdrukkelijk heeft beslist op een ingediend verzoek;

Overwegende, dat het zojuist overwogene inhoudt dat de President van de Republiek Suriname beslist heeft en wel afwijzend, nu hij niet binnen de termijn van zes maanden na 5 juli 2006, en wel op 5 januari 2007, heeft beslist;

Overwegende, dat verzoeker van voormelde afwijzing welke als een beslissing van de President van de Republiek Suriname wordt aangemerkt, binnen een maand na 5 januari 2007, d.i. op 4 februari 2007, de burgerlijke rechter, met name het Hof van Justitie, had moeten adiëren;

Overwegende evenwel, dat het verzoekschrift blijkens aantekening van de Griffier pas op 15 februari 2007 op de Griffie van het Hof van Justitie is ingekomen, dus 11 dagen later;

Overwegende, dat het zo juist overwogene tot gevolg heeft dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn vordering;

RECHTDOENDE IN AMBTENARENZAKEN:

Verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn vordering.

Aldus gewezen door de heren: mr. J.R. von Niesewand, President, mr. D.D. Sewratan en mr. H.E. Struiken, Leden en door de President uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof van Justitie van Vrijdag, 19 oktober 2007, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Brijobhokun, Fungerend-Griffier.

 

w.g. R.R. Brijobhokun w.g. J.R. von Niesewand

Bij de uitspraak ter terechtzitting is verschenen, advocaat mr. H.H. Veldkamp namens advocaat mr. F.F.P. Truideman, gemachtigde van verzoeker, terwijl verweerder noch bij gemachtigde noch bij vertegenwoordiger is verschenen.

M.H.

Voor afschrift

De Griffier van het Hof van Justitie,

M.E. van Genderen-Relyveld.